In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 april 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de Stichting FNV Formaat en een werknemer, aangeduid als [verweerder]. De werknemer was sinds 1 oktober 2006 in dienst en was per 1 december 2013 vrijgesteld van werkzaamheden. FNV Formaat verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van een reorganisatie, waarbij de arbeidsplaats van [verweerder] zou vervallen. FNV Formaat stelde dat zij het afspiegelingsbeginsel had toegepast en bood een vergoeding aan van € 12.824,56 bruto, conform het sociaal plan. De werknemer voerde echter verweer tegen de voorwaarden van de ontbinding en vroeg om een hogere vergoeding van € 22.442,98 bruto, plus een outplacementvergoeding van € 5.000,--.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen opzegverbod was en dat de werknemer zich niet verzette tegen de ontbinding zelf, maar wel tegen de hoogte van de aangeboden vergoeding. Het geschil spitste zich toe op een bepaling in het sociaal plan die een hogere vergoeding voor leden van FNV Bondgenoten bood, wat volgens de werknemer leidde tot een onbillijke uitkomst en strijd met het gelijkheidsbeginsel. De kantonrechter overwoog dat FNV Formaat zich niet als goed werkgever had gedragen, omdat het onderscheid tussen leden en niet-leden van de vakbond onterecht was en niet kon worden gerechtvaardigd.
De rechter concludeerde dat de aangeboden vergoeding evident onbillijk was en dat de werknemer recht had op een vergoeding van € 27.377,92 bruto. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 mei 2014 en compenseerde de proceskosten, waarbij partijen hun eigen kosten droegen. Deze uitspraak benadrukt het belang van goed werkgeverschap en de noodzaak om gelijke arbeid gelijk te belonen, tenzij er een objectieve rechtvaardigingsgrond is voor ongelijkheid.