ECLI:NL:RBMNE:2014:2689

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 juni 2014
Publicatiedatum
2 juli 2014
Zaaknummer
369565 / HA RK 14-115
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure over incasso vorderingen

In deze wrakingszaak heeft de besloten vennootschap Invorderingsbedrijf B.V. op 21 mei 2014 tijdens een comparitie de rechter, mr. K.G.F. van der Kraats, gewraakt. De wraking is aangevraagd op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat Invorderingsbedrijf meent dat de rechter niet onpartijdig is. De procedure betreft een vordering van Invorderingsbedrijf tegen de heer [A] tot betaling van vier facturen, die volgens [A] onterecht zijn. Tijdens de comparitie heeft de rechter opmerkingen gemaakt die door Invorderingsbedrijf als vooringenomenheid zijn geïnterpreteerd. De rechter heeft echter betwist dat er sprake is van een gebrek aan onpartijdigheid en heeft gesteld dat zij enkel de juridische duiding van het verweer van [A] heeft voorgehouden. De wrakingskamer heeft de zaak op 3 juni 2014 in het openbaar behandeld, waarbij mr. Konings, de gemachtigde van Invorderingsbedrijf, het standpunt van zijn cliënt heeft toegelicht. De gewraakte rechter is niet verschenen. De wrakingskamer heeft de argumenten van Invorderingsbedrijf beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectieve redenen zijn om te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter zich niet buiten het partijdebat heeft begeven en dat haar opmerkingen niet als een oordeel over de vordering kunnen worden gezien. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en de beslissing is openbaar uitgesproken op 17 juni 2014.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingslocatie Utrecht
Zaaknummer / rekestnummer: 369565 / HA RK 14-115
beslissing van 17 juni 2014 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Invorderingsbedrijf B.V.,
gevestigd te Den Haag,
verder ook te noemen Invorderingsbedrijf,
verzoekster,
gemachtigde: mr. drs. J.J.F.M. Konings.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 21 mei 2014, tijdens een op die dag gehouden comparitie, heeft Invorderingsbedrijf mr. K.G.F. van der Kraats gewraakt. Zij is rechter in de rechtbank Midden-Nederland, Afdeling Civiel recht (kantonrechter), locatie Utrecht en zal hierna ook de rechter worden genoemd. Mr. Konings, de gemachtigde van Invorderingsbedrijf, heeft de gronden van het wrakingsverzoek nader uiteengezet in een brief van 21 mei 2014.
1.2.
De griffier van deze rechtbank heeft verzoekster en de rechter opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 3 juni 2014. De heer [A], gedaagde in de hoofdprocedure waarin Invorderingsbedrijf de eisende partij is, is eveneens van deze behandeling in kennis gesteld.
1.3.
De rechter heeft niet in de wraking berust. Op 28 mei 2014 heeft zij schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek. Van deze reactie is een afschrift aan de gemachtigde van Invorderingsbedrijf gezonden.
1.4.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek zijn aan mr. Konings, op diens verzoek, verstrekt de (digitaal vervaardigde) aantekeningen die de griffier heeft gemaakt van het verhandelde ter zitting van 21 mei 2014, waarin het wrakingsverzoek is gedaan. Op het verzoek van mr. Konings om hem ook toe te zenden de handgeschreven aantekeningen die de griffier ter zitting volgens hem heeft gemaakt, heeft de wrakingskamer afwijzend beslist.
1.5.
De wrakingskamer van deze rechtbank heeft het wrakingsverzoek op 3 juni 2014 in het openbaar behandeld. Voor verzoekster is mr. Konings voornoemd ter zitting verschenen. De gewraakte rechter is niet ter zitting verschenen, omdat zij verhinderd was. De heer [A] is niet verschenen.
1.6.
Ter zitting heeft mr. Konings, mede aan de hand van de door hem overgelegde aantekeningen, het standpunt van Invorderingsbedrijf nader toegelicht.
1.7.
Daarna is de uitspraak bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
De hoofdprocedure betreft de vordering die Invorderingsbedrijf tegen de heer [A] heeft ingesteld, strekkende tot veroordeling van [A] tot betaling van een viertal facturen tot een bedrag van € 2.546,72, te vermeerderen met rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Deze vordering is gebaseerd op de door Invorderingsbedrijf gestelde overeenkomst van opdracht met [A], in het kader waarvan zij voor hem werkzaamheden heeft verricht ter incasso van een vordering op een van zijn debiteuren. Deze hoofdprocedure is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer 3008447 UC EXPL 14-6578.
2.2.
In deze hoofdprocedure is [A] in persoon verschenen en heeft hij blijkens het van de civiele rolzitting van 30 april 2014 opgemaakte proces-verbaal verweer gevoerd. Uit dat proces-verbaal:
‘Ik ben het niet eens met de vordering. Ik vind de werkwijze van Invorderingsbedrijf oplichterij. (-) Ik heb vanaf het begin af aan gevraagd of de kosten(van de incassowerkzaamheden, wrakingskamer)
niet meer zouden zijn dan de vordering die ik op mijn klant had. Het moest in een redelijke verhouding tot elkaar staan. Invorderingsbedrijf heeft mij ervan verzekerd dat ik een sterke zaak had en dat ik zeker zou winnen. (-) Er is toen een rechtszaak van gekomen op advies van het invorderingsbedrijf, die zei dat ik alleen met betaling van het volledige bedrag akkoord moest gaan omdat mijn klant geen poot had om te staan. Die rechtszaak heb ik toen verloren. Nu vragen zij mij facturen te betalen die hoger zijn dan het geld dat ik van de klant tegoed had (-).’
2.3.
Bij tussenvonnis van 7 mei 2014 heeft de thans gewraakte rechter, als behandelend kantonrechter, een comparitie na antwoord bepaald. Deze comparitie heeft op 21 mei 2014 plaats gevonden. Voorafgaand aan de comparitie heeft [A] de griffie van de rechtbank om aanhouding verzocht. Dit verzoek is afgewezen. Bij e-mail van 21 mei 2014 te 12.11 uur aan de griffie heeft [A] nogmaals de reden van zijn verhindering uiteengezet. Voorts schreef hij:
‘U adviseerde mij een email te sturen zodat deze meegenomen kan worden tijdens de zitting. (-) Er heeft tussen mij en het Invorderingsbedrijf uitgebreid aantoonbaar overleg plaats gevonden dat de kosten die ik zou maken in verhouding zouden blijven ten opzicht(e) van het te incasseren bedrag. Mijn stelling is dat het invorderingsbedrijf een beleid hanteert van uren schrijven zonder het belang van haar opdrachtgever in het vizier te houden. (-) De vordering van het invorderingsbedrijf accepteer ik dan ook niet en vind dat het Invorderingsbedrijf haar verantwoordelijkheid moet nemen zodra zij wanprestatie levert (-).’
2.4.
Aan het begin van de comparitie van 21 mei 2014 heeft de rechter aan de aldaar verschenen gemachtigde van Invorderingsbedrijf, mr. Konings, de genoemde e-mail van [A] van 21 mei 2014 voorgelezen. Daarna heeft mr. Konings gebruik gemaakt van de gelegenheid om het standpunt van Invorderingsbedrijf nader toe te lichten. Hij heeft de stellingen van [A] weersproken en gereageerd op hetgeen de rechter hem voorhield. Mr. Konings heeft tevens verzocht aan het niet-verschijnen van [A] ter comparitie het gevolg te verbinden dat de vordering wordt toegewezen. Vervolgens heeft mr. Konings de rechter gewraakt, waarna de zitting is geschorst voor het opmaken van een proces-verbaal. Daarin heeft de rechter volstaan met vermelding van het feit van de wraking en van de daarvoor door mr. Konings aangevoerde gronden. De rechter heeft zijn verzoek om een volledig proces-verbaal van de zitting op te nemen afgewezen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Verzoekster meent dat de rechter dient te worden vervangen door een andere rechter, omdat er grond is te vrezen dat het haar in de gegeven omstandigheden aan de vereiste onpartijdigheid ontbreekt. De rechter heeft tijdens de comparitie van 21 mei 2014 van vooringenomenheid blijk gegeven door de dienstverrichting van Invorderingsbedrijf, waarvoor zij van [A] de bedongen vergoeding verlangt, te kwalificeren als een ‘beroepsfout’, terwijl dat door [A] op de rolzitting van 30 april 2014 niet aan zijn verweer ten grondslag is gelegd. Anders dan uit de zittingsaantekeningen blijkt, heeft de rechter ter comparitie gezegd: ‘Ik vind het een beroepsfout.’ Invorderingsbedrijf verwijt de rechter tevens zich, in voor Invorderingsbedrijf nadelige zin, te hebben uitgesproken over de facturen waarvan Invorderingsbedrijf betaling vordert, terwijl die facturen (en de grondslag ervan) door [A] zelf niet zijn betwist. De rechter heeft in dat verband gezegd: ‘U heeft voor zo’n simpele zaak teveel uren gedeclareerd’ en te kennen gegeven ‘dat er teveel in rekening is gebracht’, terwijl zij van de eerder namens [A] gevoerde procedure geen kennis draagt. Door haar uitlatingen ter zitting heeft de rechter zich opgeworpen als spreekbuis van de niet verschenen gedaagde en heeft zij de schijn gewekt bevooroordeeld te zijn.
3.2.
De rechter meent dat van een gebrek aan rechterlijke onpartijdigheid geen sprake is. Onder verwijzing naar de zittingsaantekeningen voert zij daartoe aan dat zij ter zitting geen oordeel heeft gegeven over (de toewijsbaarheid van) de vordering of de standpunten van partijen, maar slechts aan de gemachtigde van Invorderingsbedrijf de juridische duiding van het verweer van [A] - dat deze niet geacht kan worden te hebben prijsgegeven door ter comparitie niet te verschijnen - heeft voorgehouden, teneinde hem in staat te stellen daarop te reageren. Ambtshalve is het verweer van [A] aldus verstaan dat hij zich erop beroept dat Invorderingsbedrijf jegens hem een beroepsfout heeft gemaakt. In dat verband zijn ook de facturen waarop de vordering is gebaseerd, en de vraag naar de verhouding met het belang dat [A] bij de incasso had, aan de orde gesteld.

4.De beoordeling

4.1.
Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Rv. Daarin is bepaald dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden grond vormen te vrezen dat het de rechter in de gegeven omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn/haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
Omdat niet is gebleken van enige persoonlijke vooringenomenheid van de rechter jegens verzoekster, zal slechts onderzocht worden of Invorderingsbedrijf in objectieve zin reden heeft te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.4.
De kern van het verwijt dat Invorderingsbedrijf de rechter maakt, is dat zij zich - door het verweer van [A] in de hoofdprocedure te kwalificeren als een beroepsfout en door de hoogte van de facturen ter zitting aan de orde te stellen - buiten het partijdebat is getreden. Ook baseert Invorderingsbedrijf haar wrakingsverzoek op de stelling dat de rechter ter comparitie reeds een oordeel heeft gegeven over de kwaliteit van de diensten die aan [A] zijn verleend (door deze als een beroepsfout te betitelen) en over de hoogte van de facturen (door deze als disproportioneel aan te merken).
De wrakingskamer volgt Invorderingsbedrijf op geen van deze beide onderdelen van haar standpunt. Een comparitie, als die welke op 21 mei 2014 in de hoofdprocedure is gehouden, heeft onder meer tot doel nadere inlichtingen van partijen te verkrijgen. Deze kunnen betrekking hebben op de door partijen aangevoerde feiten, maar ook op de juridische duiding van hetgeen zij over en weer hebben aangevoerd. In dit geval was het verweer van [A] kenbaar uit zijn op 30 april 2014 geverbaliseerde, mondeling op de rolzitting gevoerde verweer. Uit dit proces-verbaal blijkt dat hij de vordering zowel naar de grondslag als naar de hoogte ervan betwistte, omdat hij zich door Invorderingsbedrijf bij de aan haar toevertrouwde incasso, mede gezien het daarmee gemoeide beperkte geldelijke belang, onvoldoende geadviseerd en bijgestaan acht. De rechter heeft dit verweer, temeer nu gedaagde in persoon procedeert en niet ter zitting aanwezig was, ambtshalve mogen duiden als een beroepsfout, zijnde een toerekenbare tekortkoming van de uit de opdracht voortgevloeide verbintenissen. Ook mocht zij het tot haar taak rekenen om de kwestie van de proportionaliteit tussen de omvang van de dienstverlening en het bij de zaak betrokken belang aan de orde stellen, nu daarin (een deel van) het verwijt dat [A] Invorderingsbedrijf maakt tot uitdrukking komt. Zo doende heeft de rechter zich niet begeven buiten de door het op 30 april 2014 door [A] gevoerde verweer getrokken grenzen. In zoverre vormde het door hem in zijn e-mail van 21 mei 2014 gestelde, waarin hij zich opnieuw over de handelwijze van Invorderingsbedrijf en de door haar gestuurde facturen beklaagde, geen relevante uitbreiding van het eerder al gevoerde verweer en kon met voorlezing van de e-mail ter zitting worden volstaan.
4.5.
Wat betreft de door de rechter ter comparitie gebezigde bewoordingen, strookt de weergave die mr. Konings daarvan bij de behandeling van het wrakingsverzoek heeft gegeven niet met de (digitale) aantekeningen die de griffier van het verhandelde ter comparitie heeft gemaakt. Waar mr. Konings stelt dat de rechter reeds een oordeel heeft gegeven over de kwaliteit van de dienstverlening en de hoogte van de daarvoor in rekening gebrachte vergoeding en zich daarmee achter gedaagde heeft gesteld, wijzen deze aantekeningen erop dat de rechter het - welbegrepen - verweer van gedaagde dienaangaande vragenderwijs aan de gemachtigde van eiseres heeft voorgehouden teneinde daarop diens reactie te verkrijgen. Voor een nader onderzoek naar de wijze waarop de rechter zich ter zitting heeft uitgelaten, biedt deze wrakingsprocedure geen ruimte. Invorderingsbedrijf heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die erop zouden kunnen wijzen dat de overgelegde zittingsaantekeningen geen juiste weergave van het verhandelde geven. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft Invorderingsbedrijf dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de rechter een andere intentie heeft gehad dan om het verweer van [A], ambtshalve juridisch geduid, aan haar gemachtigde voor te houden. Dit lag ook op haar weg, al was het maar om te voorkómen dat Invorderingsbedrijf door een nog te geven vonnis zou kunnen worden verrast. Kennelijk heeft mr. Konings dit zittingsoptreden van de rechter teleurgesteld, mogelijk omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat de zaak vanwege het niet verschijnen van gedaagde een gelopen race was, maar dat brengt niet mee dat er gerechtvaardigde vrees is dat het de rechter aan de vereiste onpartijdigheid ontbreekt.
4.6.
Hetgeen mr. Konings ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek overigens heeft aangevoerd, leidt de wrakingskamer niet tot een ander oordeel. Een deel van de door hem gemaakte opmerkingen heeft betrekking op wat zich heeft afgespeeld nadat de rechter was gewraakt en ziet op aspecten van de (hoofd)zaak die niet in verband kunnen worden gebracht met hetgeen mr. Konings op 21 mei 2014 aan het wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd. Zo moet onder meer de vraag of er stukken aan het zittingsproces-verbaal van 21 mei 2014 behoorden te worden gehecht en of in dat proces-verbaal het verhandelde ter comparitie volledig had moeten worden opgenomen, in deze wrakingsprocedure onbeantwoord blijven. Daarover kan Invorderingsbedrijf zich desverlangd met een verzoek tot de behandelend kantonrechter wenden. Ten overvloede overweegt de wrakingskamer wél dat het (anders dan de in deze gewraakte rechter kennelijk is geadviseerd) aanbeveling verdient dat na een ter zitting gedaan wrakingsverzoek de rechter, ook al heeft deze zich van verdere behandeling van de zaak te onthouden, in het op te stellen proces-verbaal tevens een weergave geeft van hetgeen ter zitting aan het wrakingsverzoek is voorafgegaan.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het wrakingsverzoek niet toewijsbaar is.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
5.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, aan de rechter, alsmede aan de voorzitter van de Afdeling Civiel recht en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.C. Oostendorp (voorzitter), mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. I.P.H.M. Severeijns en is in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2014 in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.