ECLI:NL:RBMNE:2014:2649

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2014
Publicatiedatum
30 juni 2014
Zaaknummer
UTR 13-5092
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.M.J.H. Muijlaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde waarde onroerende zaak en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 2 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de heffingsambtenaar van de gemeente De Ronde Venen en de eigenaar van een woning. De eigenaar, eiser, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning voor het belastingjaar 2013, die door de gemeente was vastgesteld op € 730.000,-. Na het bezwaar werd deze waarde verlaagd tot € 591.000,-, maar eiser ging in beroep tegen deze beslissing, onder andere met de stelling dat de waarde te hoog was en dat de proceskostenvergoeding niet correct was vastgesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woning op de waardepeildatum niet hoger was dan de waarde in het economisch verkeer. Eiser had een lagere waarde bepleit, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde correct was. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de vergelijkingsmethode en de onderlinge verschillen tussen de woning en de referentiewoningen.

Daarnaast was er een geschil over de proceskostenvergoeding. Eiser's gemachtigde, die ook taxateur was, had een taxatierapport opgesteld en eiste een aparte vergoeding hiervoor. De rechtbank oordeelde echter dat de gemachtigde zijn deskundigheid als taxateur had benut in zijn rol als rechtsbijstandsverlener en dat er geen aparte vergoeding voor het taxatierapport kon worden toegekend. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de beslissing van de heffingsambtenaar in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/5092

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: A.H.A. Bos, werkzaam bij Het Peil Vastgoed),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente De Ronde Venen, verweerder.

Procesverloop

Bij beschikking van 28 februari 2013 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet woz) de waarde van de woning [adres] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2013 vastgesteld op € 730.000,- naar de waardepeildatum
1 januari 2012. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsgrondslag is gehanteerd.
Bij uitspraak op bezwaar van 29 augustus 2013 (de bestreden uitspraak op bezwaar) heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de bij de beschikking vastgestelde waarde van de woning verminderd tot een bedrag van € 591.000,- en de aanslag onroerendezaakbelastingen met toepassing van die nieuwe waarde verminderd. Daarbij heeft verweerder een proceskostenvergoeding van € 341,- toegekend.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een taxatierapport ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het beroep met zaaknummer UTR 13/5087, plaatsgevonden op 5 juni 2014. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen, vergezeld door G.J. van den Born, taxateur.

Overwegingen

1.
De woning is een in 1990 gebouwde vrijstaande woning met een aangebouwde garage. De woning heeft een inhoud van 560 m3 en de garage heeft een inhoud van 42 m3. Het geheel is gelegen op een perceel van 819 m2.
2.
Eiser bepleit een lagere waarde, te weten ten hoogste € 580.000,-. Verweerder handhaaft in beroep de door hem vastgestelde waarde. In geschil is daarnaast of verweerder de voor de bezwaarfase toegekende proceskostenvergoeding tot de juiste hoogte heeft vastgesteld.
3.
Verweerder dient aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode, waarbij rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen. Dit volgt uit de artikelen 17 en 18 van de Wet woz, de Uitvoeringsregeling en de rechtspraak in woz-zaken.
4.
Eiser heeft aangevoerd dat de referentiewoningen niet goed vergelijkbaar zijn en heeft de woningen aan de [adres], [adres] en [adres] voorgesteld ter vergelijking. Volgens eigen berekening komt eiser op basis van [adres] zelfs tot een waarde van € 543.000,- voor de woning, wat volgens eiser in ieder geval betekent dat de door verweerder vastgestelde waarde te hoog is.
5.
Verweerder heeft ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde een taxatierapport overgelegd. Daarin is de woning vergeleken met een aantal referentiewoningen, waarbij de woning aan de [adres] op voorstel van eiser is toegevoegd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze referentiewoningen voldoende vergelijkbaar met de woning. Het betreffen woningen van een vergelijkbaar type en uitstraling.
6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met behulp van het taxatierapport en de daarbij gegeven toelichting de onderlinge verschillen tussen de woning en de referentiewoningen voldoende inzichtelijk gemaakt. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat met de onderlinge verschillen wat betreft ligging, inhoud, kaveloppervlakte, uitstraling, kwaliteit en bouwperiode, rekening is gehouden. Daarbij heeft verweerder toegelicht dat voor de bijgebouwen vaste eenheidsprijzen worden gehanteerd en op basis van een staffel een grondprijs is berekend. De verkoopcijfers van de referentiewoningen zijn, verminderd met de grondprijs en de vaste eenheidsprijzen, herleid tot een prijs per kubieke meter. Uit de matrix van verweerder volgt dat voor de woning een lagere prijs per kubieke meter is gehanteerd, waarmee verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen in onderhoudstoestand en voorzieningenniveau. Nu eiser zijn eigen berekening, ook ter zitting, niet heeft onderbouwd en voor het overige ter zitting heeft verklaard niets in te kunnen brengen tegen de toelichting van verweerder, kan de stelling van eiser niet leiden tot een ander oordeel.
7.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de door hem vastgestelde waarde niet te hoog is. De beroepsgrond slaagt niet.
8.
Eiser, althans zijn gemachtigde, heeft vervolgens aangevoerd dat de vergoeding van de proceskosten in bezwaar onjuist is. Naast de vergoeding van € 235,- voor het bezwaarschrift en € 6,- voor de kadastrale uittreksels, heeft verweerder € 100,- voor het opgestelde taxatierapport vergoed. Vanwege de inpandige opname dient volgens hem echter vier uur á
€ 50,- exclusief BTW voor het taxatierapport vergoed te worden. Ter onderbouwing van deze stelling heeft gemachtigde van eiser ter zitting verwezen naar jurisprudentie.
9.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat in bezwaar ten onrechte een proceskostenvergoeding is toegekend voor het taxatierapport en deze in beroep in ieder geval niet verhoogd dient te worden. Gemachtigde van eiser is werkzaam bij Het Peil Vastgoed als gecertificeerd en bij het NWWI aangesloten taxateur. In deze hoedanigheid heeft hij eiser in bezwaar rechtsbijstand verleend en tevens als deskundige een taxatierapport opgesteld. Volgens verweerder komen de kosten voor het taxatierapport dan niet voor vergoeding in aanmerking.
10.
Gemachtigde heeft ter zitting aangegeven dat hij beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Naar het oordeel van de rechtbank kan de rechtsbijstand van gemachtigde, gelet op zijn specifieke deskundigheid als taxateur, worden aangemerkt als professionele rechtsbijstand. Ook bij het ontbreken van een juridische scholing is immers op grond van vaste jurisprudentie in zaken als deze, waarin de waardevaststelling van een onroerende zaak in geschil is, een taxateur vanwege zijn specifieke deskundigheid bij uitstek aangewezen bijstand te verlenen.
Gemachtigde stelt vervolgens dat hij daarnaast tevens is opgetreden als deskundige en als zodanig een taxatierapport heeft uitgebracht dat afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking komt. Daartoe beroept hij zich op uitspraken van het Gerechtshof Arnhem
(ECLI:NL:GHARN:2011:BU4959) en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2010:BZ9964). Daarnaast noemt hij twee uitspraken van rechtbanken die de hoven gevolgd hebben. De rechtbank constateert dat de casus waar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem betrekking op heeft in zoverre afwijkt dat de vergoeding van taxatiekosten tussen partijen niet in geschil was. De uitspraak van het Gerechtshof
’s-Hertogenbosch volgt de rechtbank niet. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Zoals hiervoor overwogen ontleent gemachtigde aan zijn specifieke deskundigheid als taxateur zijn status van rechtsbijstandverlener. Wanneer hij er voor kiest deze specifieke deskundigheid niet in zijn bezwaarschrift tot uitdrukking te brengen, maar in een afzonderlijk rapport, krijgt hij daardoor niet een andere (tweede) status. Hij benut slechts de deskundigheid die hem kwalificeert als rechtsbijstandverlener en blijft dus als zodanig optreden. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat hij voor het uitbrengen van een taxatierapport niet nog apart een vergoeding als deskundige dient te krijgen. Deze vergoeding is immers al verdisconteerd in de vergoeding die hij krijgt als professioneel rechtsbijstandverlener. Ter vergelijking: wanneer een juridisch geschoolde gemachtigde zijn standpunt nader onderbouwt met argumenten in de vorm van een afzonderlijk opgemaakt juridisch advies, verkrijgt hij daarvoor geen afzonderlijke vergoeding naast zijn vergoeding als professioneel rechtsbijstandverlener. Gelet hierop ziet de rechtbank geen grond om verweerder te veroordelen de resterende kosten voor het taxatierapport te vergoeden. De beroepsgrond slaagt niet.
11.
Nu geen van de beroepsgronden slaagt, is het beroep ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M.J.H. Muijlaert, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.