ECLI:NL:RBMNE:2014:2616

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2014
Publicatiedatum
27 juni 2014
Zaaknummer
C-16-369927 - KG ZA 14-367
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onder eigendomsvoorbehoud en schuldvernieuwing in kort geding

In deze zaak, die op 27 juni 2014 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een kort geding waarin eiseres, een besloten vennootschap, vorderingen heeft ingesteld tegen gedaagde, eveneens een besloten vennootschap, met betrekking tot de terugvordering van onder eigendomsvoorbehoud geleverde goederen. De partijen hebben op of omstreeks 29 maart 2012 een dealerovereenkomst gesloten, waarbij de algemene leverings- en betalingsvoorwaarden van eiseres van toepassing zijn. Eiseres heeft diverse (aanhang)wagens en onderdelen aan gedaagde geleverd, maar gedaagde heeft haar betalingsverplichtingen niet nagekomen, met een totaalbedrag van ongeveer € 340.000,00 aan onbetaalde facturen.

Eiseres heeft op 27 mei 2014 conservatoir beslag gelegd op de goederen van gedaagde, waarna het kort geding volgde. Eiseres vorderde onder andere de teruggave van de geleverde goederen en stelde dat het eigendomsvoorbehoud van toepassing was, ondanks de overeenkomst van geldlening die op 1 juni 2013 was gesloten. Gedaagde betwistte het eigendomsvoorbehoud en stelde dat de verbintenissen uit de koopovereenkomsten waren omgezet in een geldlening, waardoor het eigendomsvoorbehoud niet meer van toepassing zou zijn.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het eigendomsvoorbehoud niet was komen te vervallen en dat eiseres gerechtigd was om de onder eigendomsvoorbehoud geleverde goederen terug te vorderen. De rechter wees de vorderingen van eiseres toe, met uitzondering van de gevorderde dwangsom voor de overige geleverde zaken, waarvan onvoldoende aannemelijk was dat deze nog in het bezit van gedaagde waren. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten en de beslagkosten. De reconventionele vordering van gedaagde tot opheffing van het beslag werd afgewezen, omdat de vorderingen van eiseres niet summierlijk ondeugdelijk waren gebleken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/369927 / KG ZA 14-367
Vonnis in kort geding van 27 juni 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [plaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. J.J. Bijkerk te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. H. Kroon te Hilversum.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 14;
  • de conclusie van eis in reconventie met producties 1 tot en met 8;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van [eiseres];
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben op of omstreeks 29 maart 2012 een zogenoemde dealerovereenkomst gesloten. Op deze overeenkomst zijn de algemene leverings- en betalingsvoorwaarden (hierna: algemene voorwaarden) van [eiseres] van toepassing.
2.2.
Partijen hebben vanaf 29 maart 2012 diverse overeenkomsten gesloten op grond waarvan [eiseres] in de loop der tijd diverse (aanhang)wagens, (reserve)onderdelen, accessoires en uitrustingen ten behoeve van (aanhang)wagens heeft verkocht en geleverd aan [gedaagde].
2.3.
Op grond van artikel 6.1 van de algemene voorwaarden zijn de onder 2.2. genoemde zaken door [eiseres] aan [gedaagde] geleverd onder voorbehoud van eigendom. Het artikel luidt – voor zover relevant – als volgt:
“Artikel 6 – EIGENDOMSVOORBEHOUD
6.1
De geleverde zaken blijven eigendom van de gebruiker ([eiseres]; voorzieningenrechter) zolang de wederpartij geen volledige betaling heeft verricht van:
- door de gebruiker aan de wederpartij krachtens overeenkomst geleverde of te leveren zaken;
(…)
- enige vordering van de gebruiker wegens het tekortschieten van de wederpartij in de nakoming van zodanige overeenkomst.
6.2
Zolang het eigendomsvoorbehoud geldt is het de wederpartij verboden de betreffende zaken, anders dan in de normale uitoefening van zijn bedrijf, te verkopen, te verhuren, te ruilen, uit te lenen of te belenen, of in consignatie op zicht of in pand te geven of uit de ruimte waarin zij zich bevinden te verwijderen of te doen verwijderen.
6.3
Indien de wederpartij enige verplichting uit zijn overeenkomst met gebruiker niet nakomt, alsmede in geval van faillissement, surseance van betaling, liquidatie of gehele of gedeeltelijke overdracht van het bedrijf of de onderneming van de wederpartij wordt deze geacht van rechtswege in verzuimt te zijn en is gebruiker zonder enige ingebrekestelling of sommatie gemachtigd de zaken terug te nemen, waar die zich ook bevinden.
(…)”
2.4.
[gedaagde] voldeed niet aan haar uit diverse koopovereenkomsten voortvloeiende betalingsverplichtingen jegens [eiseres]. Zij liet een groot aantal facturen onbetaald. Het totaalbedrag van deze facturen was ongeveer € 340.000,00.
2.5.
Partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] met ingang van 1 juni 2013 maandelijks € 5.000,00 betaalt aan [eiseres]. In het kader van deze overeenkomst heeft [gedaagde] € 60.000,00 aan [eiseres] betaald.
2.6.
Nadat zij daartoe op 27 mei 2014 verlof van de voorzieningenrechter heeft gekregen, heeft [eiseres] op diezelfde dag conservatoir beslag gelegd ten laste van [gedaagde].

3.Het geschil in conventie

3.1.
Na vermindering van eis vordert [eiseres] – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om [gedaagde] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de onder eigendomsvoorbehoud geleverde (aanhang)wagens, diverse (reserve)onderdelen, accessoires en uitrustingen ten behoeve van de verkochte (aanhang)wagens, zoals omschreven in de overgelegde facturen en voor zover deze niet aan derden in eigendom zijn overgedragen, aan [eiseres] af te geven. Onder af te geven zaken worden ten minste begrepen de zaken zoals omschreven in het proces-verbaal van conservatoire beslaglegging van 27 mei 2014, alsmede de kentekenbewijzen behorende bij de in het proces-verbaal genoemde (aanhang)wagens. Dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag per zaak, een kentekenbewijs daaronder begrepen, voor iedere dag – een gedeelte daarvan te rekenen als volle dag – dat [gedaagde] in de nakoming in gebreke blijft, een en ander met een maximum van € 500.000,00, althans een dwangsom te bepalen voor zulke zaken, termijnen en bedragen als de voorzieningenrechter in goede justitie juist acht.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de opheffing van het door [eiseres] op 27 mei 2014 ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire beslag.
4.2.
[eiseres] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
De kern van het geschil dat partijen verdeeld houdt, wordt gevormd door het antwoord op de vraag of sprake is van een zogenoemd verlengd eigendomsvoorbehoud, zoals [eiseres] stelt doch [gedaagde] betwist. Dit is van belang omdat [eiseres] in dit kort geding veroordeling vordert van [gedaagde] tot teruggave van volgens [eiseres] onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken als (aanhang)wagens, onderdelen en diverse accessoires.
5.2.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat het door [eiseres] ingeroepen eigendomsvoorbehoud niet langer van toepassing is op de zaken die [eiseres] heeft verkocht en geleverd aan [gedaagde] voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst van geldlening met ingang van 1 juni 2013. Bij die overeenkomst is volgens [gedaagde] schoon schip gemaakt en is het obligo omgezet in een geldlening waarop het eigendomsvoorbehoud niet van toepassing is. Deze overeenkomst van geldlening wordt door [eiseres] betwist door aan te voeren dat (enkel) sprake is van een afbetalingsregeling.
5.3.
Op grond van het door [gedaagde] als productie overgelegde e-mailbericht van [eiseres] aan (de administrateur van) [gedaagde] van 7 juni 2013 en het daarbij gevoegde overzicht met twee aflossingsschema’s is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat partijen een overeenkomst van geldlening hebben gesloten met betrekking tot de vorderingen van [eiseres] op [gedaagde] die op dat moment in totaal € 340.653,23 bedroegen. De heer [A] van [eiseres] schrijft dat dit bedrag wordt omgezet in een lening, waarbij hij verwijst naar de bijlage met daarin de aflossingsschema’s. Verder wordt in het bericht melding gemaakt van aflossingen, al dan niet annuïtair, met een rentepercentage van 3,1. Het standpunt van [eiseres] dat enkel sprake is van een aflossingsschema is bezien in het licht van het voorgaande, onvoldoende aannemelijk.
5.4.
Op grond van het e-mailbericht van 7 juni 2013 en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wordt er bij de verdere beoordeling van uitgegaan dat partijen met ingang van 1 juni 2013 zijn overeengekomen dat de vorderingen van [eiseres] ten aanzien van de onbetaalde facturen, voor een bedrag van ongeveer € 340.653,23, werden omgezet in een overeenkomst van geldlening. Voorts dat zij overeen zijn gekomen dat [gedaagde] maandelijks een bedrag van € 5.000,00 aan [eiseres] zou betalen ter aflossing van deze geldlening, waarbij een rente geldt van 3,1 procent. Partijen zijn het erover eens dat de (betalings)regeling verder – onder meer – inhield dat [gedaagde] voor nieuwe leveranties de koopprijs binnen acht dagen na facturatie zou voldoen door middel van automatische incasso door [eiseres].
5.5.
Verbintenissen gaan teniet door het uitvoeren daarvan, het nakomen ofwel de betaling in de meest ruime betekenis van het woord. Een verbintenis kan verder nog tenietgaan door schuldvernieuwing. In het onderhavige geval is de verbintenis uit de overeenkomst van geldlening in de plaats gesteld van de oorspronkelijke verbintenissen van [gedaagde] die voortvloeien uit de koopovereenkomsten. Daarmee zijn de verbintenissen uit hoofde van de koopovereenkomsten aan haar zijde teniet gegaan. Immers, indien en voor zover [eiseres] vorderingen had op [gedaagde] uit hoofde van de koopovereenkomsten zijn deze vorderingen uit de periode tot 1 juni 2013 “ingelost” door het sluiten van de overeenkomst van geldlening.
5.6.
Uit het voorgaande vloeit voort dat voorshands moet worden aangenomen dat [eiseres] op enig moment rond het sluiten van de overeenkomst van geldlening geen vordering had op [gedaagde] ten aanzien van door [eiseres] aan [gedaagde] krachtens overeenkomst geleverde zaken in de zin van artikel 6.1 van de algemene voorwaarden van [eiseres] noch vanwege tekortschieten van [gedaagde] van zodanige overeenkomst. Wel is van belang dat het eigendomsvoorbehoud blijkens de formulering van artikel 6.1 van genoemde algemene voorwaarden, die aansluit bij het bepaalde in artikel 3:92 lid 2 BW, eveneens bedongen is tot zekerheid voor toekomstige vorderingen uit overeenkomsten tot levering. Van onduidelijkheid van de formulering van artikel 6.1 van de algemene voorwaarden is geen sprake omdat “zodanige overeenkomst” terugslaat op de eerder in het artikel genoemde overeenkomst krachtens welke zaken door [eiseres] waren geleverd en zouden worden geleverd. Het verweer van [gedaagde] op dit punt wordt dan ook verworpen.
5.7.
Het op vorenstaande wijze bedongen eigendomsvoorbehoud ging daarom niet teniet omdat [eiseres] op enig moment geen in artikel 6.1 van de algemene voorwaarden of artikel 3:92 lid 2 BW omschreven vordering op [gedaagde] had, terwijl dergelijke vorderingen in redelijkheid nog wel waren te verwachten omdat partijen hun samenwerking voortzetten en ten aanzien van de betaling daarvoor een betalingstermijn van acht dagen zijn overeengekomen (vgl. Hoge Raad 4 december 1998, NJ 1999, 549; Potharst/Serrée). Het betoog van [gedaagde] dat het eigendomsvoorbehoud op deze zaken kennelijk is komen te vervallen doordat een overeenkomst van geldlening is afgesloten stuit hierop af. Evenmin is dit het geval waar het door [eiseres] aan [gedaagde] geleverde zaken betreft in de periode vanaf 1 juni 2013. [gedaagde] heeft weliswaar aan haar betalingsverplichtingen voldaan ter zake van deze zaken, maar gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient er voorshands van uit moet worden gegaan dat het door [eiseres] bedongen eigendomsvoorbehoud zich uitstrekt over alle zaken die [eiseres] aan [gedaagde] heeft geleverd en die zich onder [gedaagde] bevinden zo lang [gedaagde] niet aan al haar verplichtingen jegens [eiseres] heeft voldaan.
5.8.
Dit voorgaande brengt mee dat beoordeeld dient te worden of [eiseres] gerechtigd is haar eigendomsvoorbehoud in te roepen en zij op grond daarvan succesvol teruggave van alle zaken kan vorderen in dit kort geding.
5.9.
Aangenomen moet worden dat [eiseres] slechts tot terugname bevoegd is in het geval [gedaagde] in verzuim verkeert met de nakoming van de verbintenis waarvoor het eigendomsvoorbehoud is gemaakt. De eis van verzuim vloeit voort uit artikel 6:265 lid 2 BW. Het in dat artikellid bepaalde dient van overeenkomstige toepassing te worden geacht in geval van terugname van de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken, aangezien de terugname geacht moet worden gepaard te gaan met ontbinding van de (koop)overeenkomsten. Waar de wet zwijgt, moet worden aangenomen dat de terugname van de zaken door [eiseres] ontbinding van de koopovereenkomsten tot gevolg heeft voor zover deze koopovereenkomsten, dan wel de dealerovereenkomst of de overeenkomst van geldlening niet (rechtsgeldig) door [eiseres] zijn ontbonden.
5.10.
In dit kader is het volgende van belang. [eiseres] heeft bij e-mailbericht van 22 mei 2014 aangekondigd dat zij in de betreffende week zou overgaan tot (automatische) incasso van een bedrag van € 17.324,09 bij [gedaagde]. Waar [gedaagde] zorg diende te dragen voor betaling binnen acht dagen na factuurdatum, kan zij niet aan [eiseres] tegenwerpen dat het incasseren van genoemd bedrag niet tijdig is geschied. [gedaagde] heeft immers nadat haar bekend was geworden dat er niet was geïncasseerd, niet onverwijld zorggedragen voor (handmatige) betaling. Daarmee is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] niet tijdig aan een op haar rustende verbintenis heeft voldaan en dat zij daardoor, zoals [eiseres] terecht aanvoert, in verzuim is komen te verkeren. [eiseres] heeft in dit verband verder aangevoerd dat ontbinding gerechtvaardigd is omdat partijen een lange geschiedenis hebben waar het niet-tijdige betaling door [gedaagde] betreft, [eiseres] niet het risico wil lopen dat haar vorderingen op [gedaagde] groter worden en dat zij bij een faillissement van [gedaagde] achter het net vist. Voor zover in de stellingen van [gedaagde] besloten ligt dat ontbinding niet gerechtvaardigd zou zijn, is dit standpunt voldoende gemotiveerd weersproken door [eiseres]. Derhalve dient voorshands van de rechtsgeldigheid van de ontbinding van de overeenkomst van geldlening en dealerovereenkomst te worden uitgegaan.
5.11.
Op grond van artikel 6:271 BW ontstaan door ontbinding verbintenissen tot ongedaanmaking van de reeds ontvangen prestaties. Voor [gedaagde] betekent dit dat zij aan [eiseres] weer de macht over alle door [eiseres] aan haar geleverde zaken moet verschaffen, al dan niet door feitelijke terhandstelling van die zaken aan [eiseres]. Ten gevolge van het eigendomsvoorbehoud is deze laatste immers altijd eigenaar van de zaak gebleven en kan zij de zaken op de voet van artikel 5:2 BW terugvorderen. Dit alles leidt ertoe dat de vorderingen van [eiseres] zullen worden toegewezen waar het een bevel tot afgifte van de onder eigendomsvoorbehoud geleverde (aanhang)wagens, diverse (reserve)onderdelen, accessoires en uitrustingen ten behoeve van de verkochte (aanhang)wagens, zoals omschreven in de als productie 4 bij de dagvaarding overgelegde facturen betreft en voor zover deze niet aan derden in eigendom zijn overgedragen.
5.12.
Hoewel [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde dwangsom, zal deze gedeeltelijk worden afgewezen. Op grond van het proces-verbaal van beslaglegging van 27 mei 2014 blijkt dat een achttiental aanhangwagens is beslagen. De afgifte van deze aanhangers, waarvan vaststaat dat deze in bezit zijn van [gedaagde], zal worden bevolen op straffe van verbeurte van een dwangsom. Ditzelfde geldt voor de bij de aanhangwagens horende kentekenbewijzen die [gedaagde] eveneens aan [eiseres] dient af te geven. De op dit punt gevorderde dwangsom zal daarbij worden beperkt als volgt.
5.13.
Een groot aantal van de overige in de facturen vermelde zaken, bestaande uit diverse (reserve)onderdelen, accessoires en uitrustingen ten behoeve van (aanhang)wagens, heeft een betrekkelijk geringe waarde, zodat de door [eiseres] gevorderde dwangsom van € 1.000,00 per zaak per dag niet in verhouding staat tot de waarde daarvan. Bovendien is ten aanzien van deze overige door [eiseres] aan [gedaagde] onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken onvoldoende aannemelijk dat deze (nog) in bezit zijn van [gedaagde]. Deze laatste was immers gerechtigd de zaken te verkopen in het kader van haar normale bedrijfsuitoefening. Gelet op hierop en op het feit dat de veroordeling tot afgifte van overige door [eiseres] aan [gedaagde] onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken vatbaar is voor reële executie (artikel 491 e.v. Rv), zal de door [eiseres] voor het overige gevorderde dwangsom worden afgewezen.
5.14.
[eiseres] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 180,64 voor verschotten en € 452,00 voor salaris gemachtigde (1 rekest x € 452,00), in totaal € 632,64.
5.15.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 77,52
- griffierecht 608,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.501,52
5.16.
De gevorderde wettelijke rente over deze kosten zal worden toegewezen als volgt.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Hetgeen hiervoor is overwogen in conventie brengt mee dat het door [eiseres] gelegde conservatoire beslag niet behoeft te worden opgeheven. Van de ondeugdelijkheid van de vorderingen van [eiseres] is immers niet summierlijk gebleken. De reconventionele vordering zal daarom worden afgewezen.
6.2.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 408,00 (factor 0,5 × tarief € 816,00) aan salaris advocaat. De over deze kosten gevorderde wettelijke rente over zal worden toegewezen als volgt.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
beveelt [gedaagde] binnen drie dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] af te geven de onder eigendomsvoorbehoud geleverde (aanhang)wagens, diverse (reserve)onderdelen, accessoires en uitrustingen ten behoeve van de verkochte (aanhang)wagens, zoals omschreven in de als productie 4 bij de dagvaarding overgelegde facturen en voor zover deze niet aan derden in eigendom zijn overgedragen en die niet tevens vermeld staan in het proces-verbaal van beslaglegging van 27 mei 2014,
7.2.
beveelt [gedaagde] binnen drie dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] af te geven alle zaken – bestaande uit aanhangwagens – die staan vermeld in het proces-verbaal van beslaglegging van 27 mei 2014, alsmede de kentekenbewijzen behorende bij deze aanhangwagens,
7.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag – een gedeelte daarvan te rekenen als volle dag – en voor iedere onder 7.2. genoemde zaak, een kentekenbewijs daaronder begrepen, die zij niet binnen de onder 7.2. gestelde termijn aan [eiseres] afgeeft, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
7.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.501,52, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.5.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 632,64,
7.6.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.8.
wijst de vorderingen af,
7.9.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 408,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.10.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie en in reconventie
7.11.
veroordeelt [gedaagde], onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de exploitkosten van betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
7.12.
verklaart dit vonnis in conventie en in reconventie wat betreft de veroordeling in de nakosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Neijt en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2014. [1]

Voetnoten

1.type: CTH/1033