In deze zaak, die op 27 juni 2014 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een kort geding waarin eiseres, een besloten vennootschap, vorderingen heeft ingesteld tegen gedaagde, eveneens een besloten vennootschap, met betrekking tot de terugvordering van onder eigendomsvoorbehoud geleverde goederen. De partijen hebben op of omstreeks 29 maart 2012 een dealerovereenkomst gesloten, waarbij de algemene leverings- en betalingsvoorwaarden van eiseres van toepassing zijn. Eiseres heeft diverse (aanhang)wagens en onderdelen aan gedaagde geleverd, maar gedaagde heeft haar betalingsverplichtingen niet nagekomen, met een totaalbedrag van ongeveer € 340.000,00 aan onbetaalde facturen.
Eiseres heeft op 27 mei 2014 conservatoir beslag gelegd op de goederen van gedaagde, waarna het kort geding volgde. Eiseres vorderde onder andere de teruggave van de geleverde goederen en stelde dat het eigendomsvoorbehoud van toepassing was, ondanks de overeenkomst van geldlening die op 1 juni 2013 was gesloten. Gedaagde betwistte het eigendomsvoorbehoud en stelde dat de verbintenissen uit de koopovereenkomsten waren omgezet in een geldlening, waardoor het eigendomsvoorbehoud niet meer van toepassing zou zijn.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het eigendomsvoorbehoud niet was komen te vervallen en dat eiseres gerechtigd was om de onder eigendomsvoorbehoud geleverde goederen terug te vorderen. De rechter wees de vorderingen van eiseres toe, met uitzondering van de gevorderde dwangsom voor de overige geleverde zaken, waarvan onvoldoende aannemelijk was dat deze nog in het bezit van gedaagde waren. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten en de beslagkosten. De reconventionele vordering van gedaagde tot opheffing van het beslag werd afgewezen, omdat de vorderingen van eiseres niet summierlijk ondeugdelijk waren gebleken.