ECLI:NL:RBMNE:2014:2615

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juni 2014
Publicatiedatum
27 juni 2014
Zaaknummer
16/661865-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling in Utrecht

Op 27 juni 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 31 augustus 2013 in Utrecht samen met een ander heeft geprobeerd om een slachtoffer van het leven te beroven, en zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van een tweede slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar voor het medeplegen van poging tot doodslag en mishandeling. De verdachte is in persoon verschenen en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.G. Kersting. Tijdens de zittingen zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder slachtoffers en omstanders, die de gewelddadige aanval op het eerste slachtoffer hebben waargenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte met kracht op het hoofd van het slachtoffer hebben geslagen en geschopt, wat heeft geleid tot ernstig letsel. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de aangifte van het slachtoffer als bewijs gebruikt om de feiten te onderbouwen. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan beide slachtoffers. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661865-13 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 27 juni 2014.
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1987],
verblijvende te PI Alphen aan den Rijn, HvB Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2013, 7 maart 2014, 23 mei 2014 en 13 juni 2014. Op laatstgenoemde datum heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. H.G. Kersting, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op 31 augustus 2013 te Utrecht samen met een ander heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven, dan wel samen met een ander [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen;
2. op 31 augustus 2013 te Utrecht [slachtoffer 2] heeft mishandeld.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat het primair onder 1 ten laste gelegde feit en het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - kort gezegd - betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging doodslag, van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling en van het medeplegen van deze delicten. De raadsman heeft daarbij naar voren gebracht dat op de camerabeelden niet waarneembaar is dat verdachte tegen het hoofd van het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft getrapt, dat het fatale letsel is toegebracht door medeverdachte [medeverdachte], dat verdachte er niet op bedacht had moeten zijn dat op het moment dat hij van het slachtoffer was weggelopen, zijn medeverdachte [medeverdachte] nog een voetbaltrap tegen het hoofd van het slachtoffer gaf, en dat er geen sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte].
Voorts heeft de raadsman betoogd dat uit de ernst van het letsel valt af te leiden dat de geweldsimpact is meegevallen en dat dit letsel niet tot de dood van het slachtoffer had kunnen leiden.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman betoogd dat het slaan van het slachtoffer [slachtoffer 2] niet bewezen kan worden geacht, dat het duw-trekwerk en vastpakken is geweest en dat het slaan niet als opzettelijk kan worden gekwalificeerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1
Op 9 september 2013 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van een poging doodslag dan wel zware mishandeling. Daarbij heeft aangever verklaard [1] dat hij op 31 augustus 2013 in de stad Utrecht liep, dat hij opeens werd aangevallen, dat hij geslagen werd en dat hij zich van de rest niet veel meer kan herinneren. Aangever herinnert zich dat hij wakker werd in het St. Antonius Ziekenhuis te Nieuwegein. Ten tijde van de aangifte had verdachte nog last van zijn hoofd, nek, kaak en schouders
Voorts heeft aangever verklaard dat zijn zwarte tasje kapot is, dat zijn Ipad en zijn mobiele telefoon die in het zwarte tasje zaten, ook kapot zijn en dat van zijn horloge het glas kapot is en het lipje waarmee je het horlogebandje vastzet is verdwenen. Daarnaast is de ov-chipkaart kapot gegaan. Uit de geneeskundige verklaring [2] van 2 september 2013 blijkt dat sprake was van een fractuur van de neus, een hersenschudding/-kneuzing, het vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel, alsmede van storingen in het bewustzijn. Op 11 november 2013 heeft de behandelend arts A.J. Meinders desgevraagd aan de officier van justitie laten weten [3] dat er sprake was van een hersenschudding en een hersenbloeding op scan, en dat sprake was van het volgende uitwendig letsel: een bloeduitstorting, kneuzing en matig ernstige breuk van het gezichtsbeen.
Volgens op 31 augustus 2013 ingewonnen informatie bij de verantwoordelijke arts van de recovery van het UMC Utrecht [4] , kon aangever toen hij in het UMC Utrecht werd gebracht niet zelfstandig ademen en is hij om die reden kunstmatig in slaap gehouden en heeft onder meer extra zuurstof gekregen. In de longen van aangever werd bloed aangetroffen.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard [5] dat hij zag dat er op 31 augustus 2013 te Utrecht met kracht en met beide vuisten op zijn vriend [slachtoffer 1] werd ingeslagen door 2 jongens, te weten een blanke en een donkere jongen. Het was, aldus getuige [getuige 1], echt grof geweld, te weten met volle kracht. Getuige [getuige 1] zag dat zijn vriend [slachtoffer 1] bewusteloos op de grond lag en dat de 2 jongens naar zijn vriend gingen en hem tegen zijn slaap trapten. Hij zag dat beide jongens met kracht tegen het hoofd van zijn vriend trapten en dat de blanke jongen nog een keer op zijn hoofd stampte. Toen de 2 jongens wegliepen in de richting van de Mc Donalds, zag getuige [getuige 1] dat de jongens werden aangehouden door de politie.
De getinte jongen bleek te zijn [medeverdachte], medeverdachte, en de blanke jongen bleek te zijn [verdachte], verdachte. [6]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard [7] dat hij zijn taxi had geparkeerd op de taxistandplaats op de Lange Viestraat te Utrecht, dat hij zag dat de door hem als zodanig benoemde vechtersbaas 1, een flinke blanke jongen, naar een Surinaamse jongen, het slachtoffer, liep en het slachtoffer een paar klappen op zijn gezicht gaf. Dat ging hard en met zijn vuisten. Vervolgens kwam vechtersbaas 2, een lichtgetinte jongen, erbij. Getuige [getuige 2] zag dat beide vechtersbazen op het slachtoffer sloegen. Het slachtoffer viel op de motorkap van de auto van getuige [getuige 2] en toen op de grond. Getuige [getuige 2] zag dat het slachtoffer zich nog probeerde op te trekken, maar toen sloeg vechtersbaas 1 hem weer neer met zijn vuisten, links en rechts. Getuige [getuige 2] zag het slachtoffer toen voor zijn auto liggen op zijn rug, zag dat het slachtoffer stil lag en zag dat vechtersbaas1 eerst naar de overkant van de rijbaan liep en daarna weer terug kwam waarna vechtersbaas 1 het slachtoffer nog twee schoppen boven op zijn hoofd gaf. De tweede vechtersbaas, aldus getuige [getuige 2], gaf het slachtoffer ook nog een schop op zijn hoofd.
Verdachte heeft verklaard [8] dat hij samen met zijn vriendin met medeverdachte [medeverdachte] en diens vriendin in de stad Utrecht liep, dat zij tevoren bij het Van der Valk Hotel in Houten waren geweest en dat het gezellig was geweest. Toen zij in Utrecht liepen zag verdachte op enig moment dat medeverdachte [medeverdachte] in gevecht was met een jongen met rasta haar, dat hij toen naar hen toe is gelopen en de jongen met het rasta haar aan zijn haar naar de grond heeft getrokken en dat hij die jongen twee of drie keer heeft geschopt.
Bewijsoverwegingen feit 1
Verdachte en zijn medeverdachte hebben aangever meerdere slagen en stompen tegen het hoofd gegeven, en aangever vervolgens, toen hij weerloos op de grond lag tegen zijn hoofd getrapt en op zijn hoofd gestampt.
Ook uit de overige getuigenverklaringen blijkt dat aangever zowel door verdachte als door medeverdachte tegen zijn hoofd is getrapt.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte met zijn gedragingen (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever had. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Voorts is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan, dan dat degene die die handelingen heeft verricht, de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt dat het slaan, stompen, schoppen en stampen tegen iemands hoofd, zeker wanneer dat met kracht gebeurt, als zodanig de dood kan veroorzaken. Verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] hebben aangever zulke harde klappen en stompen tegen zijn hoofd gegeven dat aangever op de grond viel. Vervolgens hebben zij, terwijl aangever weerloos op de grond lag, meermalen met kracht tegen het hoofd van aangever geschopt en gestampt. Dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] met kracht hebben geslagen, gestompt, geschopt en gestampt, volgt mede uit het bij aangever geconstateerde letsel.
Door aldus te handelen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever door dat handelen zou overlijden.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 31 augustus 2013 samen met een ander heeft geprobeerd om aangever [slachtoffer 1] van het leven te beroven.
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen feit 2
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaringen van verdachte [9] ;
- de aangifte van [slachtoffer 2] [10] .

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
Primair
hijop
of omstreeks31 augustus 2013 te Utrecht,
althans in het arrondissement
Midden-Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met
een ander
of anderen, althans alleen, met dat opzet als volgt heeft gehandeld:
zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader
- meermalen
, althans eenmaal,(met gebalde vuist(en)) op het gezicht en/of het
lichaam van die [slachtoffer 1] gestompt/geslagen (waardoor die [slachtoffer 1] op de grond
viel) en
/of(vervolgens)
- ( terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) meermalen,
althans eenmaal, met
geschoeide voet(en)tegen en/of op zijn hoofd en/of lichaam gestampt en/of
geschopt/getrapt,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hijop
of omstreeks31 augustus 2013 te Utrecht,
althans in het arrondissement
Midden-Nederland,opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] in zijn pols heeft
gebeten en
/ofmeermalen,
althans eenmaal,in zijn gezicht
, althans op zijn
hoofd,heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en
/
ofpijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van verdachte

6.1
De strafbaarheid van de feiten
Beroep op noodweer
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman zich zowel ten aanzien van het bijten als ten aanzien van het slaan van slachtoffer [slachtoffer 2] beroepen op noodweer.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de bewezen geachte feiten volledig zijn toe te rekenen aan verdachte, bij gebrek aan contra-indicaties.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de voor een geslaagd beroep op noodweer vereiste ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf of goed, niet aannemelijk is geworden. Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Er zijn dan ook geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als
1.
Medeplegen van poging tot doodslag;
2.
Mishandeling.
6.2
De strafbaarheid van verdachte
Beroep op noodweerexces
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman zich ten aanzien van het bijten van het slachtoffer [slachtoffer 2] beroepen op noodweerexces.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de voor een geslaagd beroep op noodweer vereiste ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf of goed, niet aannemelijk is geworden. Het beroep op noodweerexces wordt derhalve verworpen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 27 mei 2014, waar verdachte van 26 februari 2014 tot 16 april 2014 is geobserveerd. De onderzoekers A.T. Spangenberg, klinisch psycholoog, en M.F. de Vries, psychiater, hebben aangegeven dat nu zij niet in staat zijn de aanwezigheid van een ziekelijke stoornis dan wel een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte te onderbouwen dan wel uit te sluiten, en dat het niet mogelijk is gebleken een gedragskundige onderbouwing te leveren voor een doorwerking van een eventuele pathologie van verdachte binnen de ten laste gelegde feiten. De vraag of verdachte lijdende is aan een ziekelijk stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, kan derhalve niet door de onderzoekers worden beantwoord.
Gelet op het vorenstaande is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om verdachte, ook in het belang van zijn kind, een kans te geven en een deels voorwaardelijke straf te geven
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op 31 augustus 2013 samen met een ander geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven door hem te slaan en te schoppen tegen het hoofd, ook toen [slachtoffer 1] al weerloos op de grond lag. Hij heeft daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat dit bij het slachtoffer niet tot dodelijke verwondingen heeft geleid is een gelukkige omstandigheid, die echter geenszins is te danken aan verdachte en diens handelen. Voorts heeft verdachte op diezelfde dag zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2].
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 29 oktober 2013, waaruit blijkt dat verdachte op 26 maart 2012 een transactie van € 150,00 is aangeboden in verband met een gepleegde mishandeling op 24 maart 2012, welk geldbedrag door verdachte is betaald.
Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en gelet op hetgeen is opgelegd in vergelijkbare zaken, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, passend en noodzakelijk is.
Het bij beide daders onder 1 ten laste gelegde feit is beiden even zwaar aan te rekenen. Het strafblad van verdachte rechtvaardigt een iets lagere gevangenisstraf dan bij de medeverdachte aan de orde.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een schadevergoeding gevorderd ten bedrage van € 5.407,11, te weten € 1.407,11 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen voor zover die ziet op de materiële schade, en gedeeltelijk toe te wijzen, te weten voor een bedrag van € 3.000,00, voor zover die ziet op de immateriële schade.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er rekening dient te worden gehouden met het feit dat verdachte al een bedrag van € 1.500,00 ten behoeve van de benadeelde partij aan het openbaar ministerie heeft betaald, en dat de vordering voor het overige dient te worden afgewezen.
De behandeling van de vordering van [slachtoffer 1], althans een gedeelte daarvan, levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank schat de immateriële schade op een bedrag van € 2.500,00 en stelt de materiële schade vast op een bedrag van
€ 1.407,11. De vordering kan dan ook tot een bedrag van € 3.907,11 worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
De verplichting tot schadevergoeding wordt hoofdelijk opgelegd, dat wil zeggen dat verdachte, evenals de medeverdachte, aansprakelijk is voor de gehele schade. Als de medeverdachte de schade heeft betaald, is verdachte bevrijd aan de benadeelde partij te betalen en omgekeerd.
Als blijkt dat het door de raadsman genoemde bedrag van € 1.500,00 reeds aan de benadeelde partij is betaald, dan kan dat bedrag in mindering worden gebracht op het toegewezen bedrag van € 3.907,11.
Bij de bepaling van het aantal dagen vervangende hechtenis bij niet-betaling, zal de rechtbank rekening houden met het door de raadsman genoemde bedrag van € 1.500,00 dat al aan de benadeelde partij zou zijn betaald.
Behandeling van het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.2
De benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een schadevergoeding gevorderd ten bedrage van € 914,94, te weten € 564,94 aan materiële schade en € 350,00 aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij volledig toe te wijzen.
De raadsman heeft het standpunt ingenomen dat de vordering dient te worden afgewezen gelet op het beroep op noodweer/noodweerexces. De raadsman heeft de vordering niet betwist.
Uit de stellingen van de benadeelde partij volgt dat het gevorderde bedrag een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en dat degene die zich daar schuldig aan heeft gemaakt aansprakelijk is voor de schade. Met de bewezenverklaring van het feit staat vast dat het verdachte is die het feit heeft begaan en dus aansprakelijk is voor de schade.
Het causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de schade is niet betwist. De gestelde hoogte van de schade is evenmin betwist. Om die reden staat de hoogte van de schade tussen partijen in dit geding vast en zal de vordering als onweersproken worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 27, 36f, 45, 47, 57, 287, 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
1.
Medeplegen van poging tot doodslag;
2.
Mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 2 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde straf;
Benadeelde partij [slachtoffer 1], feit 1
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] het bedrag van
€ 3.907,11 waarvan € 1.407,11 ter zake van materiële schade en € 2.500,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 31 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat indien en voor zover een bedrag van € 1.500,00 reeds namens verdachte is overgemaakt aan de benadeelde partij, dit bedrag in mindering dient te worden gebracht op het bedrag van € 3.907,11;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter aangebracht kan worden;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], € 3.907,11 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2013, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Benadeelde partij [slachtoffer 2], feit 2
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 914,94 waarvan € 564,94 ter zake van materiële schade en € 350,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 31 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], € 914,94 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2013, bij niet betaling te vervangen door 18 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. H.A. Gerritse en A.M.M.E. Doekes-Beijnes, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juni 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 31 augustus 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet als volgt heeft gehandeld:
zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader
- meermalen, althans eenmaal, (met gebalde vuist(en)) op het gezicht en/of het
lichaam van die [slachtoffer 1] gestompt/geslagen (waardoor die [slachtoffer 1] op de grond
viel) en/of (vervolgens)
- ( terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) meermalen, althans eenmaal, met
geschoeide voet(en) tegen en/of op zijn hoofd en/of lichaam gestampt en/of
geschopt/getrapt,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 31 augustus 2013 te Utrecht, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een
ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel (gebroken neus en/of oogkas, bloed in longen,
hersenbloedingen), heeft toegebracht, door deze opzettelijk
- meermalen, althans eenmaal, (met gebalde vuist(en)) op het gezicht en/of het
lichaam van die [slachtoffer 1] te stompen/slaan (waardoor die [slachtoffer 1] op de grond viel)
en/of (vervolgens)
- ( terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) meermalen, althans eenmaal, met
geschoeide voet(en) tegen en/of op zijn hoofd en/of lichaam te stampen en/of
schoppen/trappen;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 31 augustus 2013 te Utrecht, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, met een ander of anderen, op of aan de
openbare weg, de Lange Viestraat, in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld
bestond uit het meermalen, althans eenmaal, (met gebalde vuist(en)) op het
gezicht en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] stompen/slaan (waardoor die [slachtoffer 1] op
de grond viel) en/of (vervolgens) (terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag)
meermalen, althans eenmaal, met geschoeide voet(en) tegen en/of op zijn hoofd
en/of lichaam stampen en/of schoppen/trappen, waarbij hij, verdachte,
meermalen, althans eenmaal, met geschoeide voet(en) op het hoofd en/of lichaam
van die [slachtoffer 1] heeft gestampt en/of welk door hem gepleegd geweld zwaar
lichamelijk letsel (gebroken neus en/of oogkas, bloed in longen,
hersenbloedingen), althans enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1] ten gevolge
heeft gehad;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 141 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 31 augustus 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] in zijn pols heeft
gebeten en/of meermalen, althans eenmaal, in zijn gezicht, althans op zijn
hoofd, heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en /
of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 9 september 2013, opgenomen op pagina 22-24 van proces-verbaal dossiernummer PL091A-2013195391B Z, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 161.
2.De geneeskundige verklaring d.d. 2 september 2013, opgenomen op pagina 26-27 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
3.Mail van A.J. Meinders d.d. 11 november 2013, overgelegd ter terechtzitting d.d. 13 juni 2014.
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 augustus 2013, opgenomen op pagina 53 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
5.Het proces-verbaal van aangifte door [getuige 1] d.d. 31 augustus 2013 met bijlage, opgenomen op pagina 39-42 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
6.Het sluit proces-verbaal d.d. 25 september 2013, opgenomen op pagina 4-14 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, ihb pag 5.
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 2 september 2013, opgenomen op pagina 84-86 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, ihb pag 84-85
8.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 31 augustus 2013, opgenomen op pagina 115-120, van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, ihb pag 116.
9.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 31 augustus 2013, opgenomen op pagina 115-120, van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, ihb pag 116, en het proces-verbaal van de zitting van 13 juni 2014.
10.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] d.d. 31 augustus 2013 met bijlagen, opgenomen op pagina 30-34 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, ihb pag 31.