ECLI:NL:RBMNE:2014:2567

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
16/661215-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de rechtbank over de gewapende overval op een kunsthandel in Utrecht

Op 25 juni 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 42-jarige man uit Utrecht, die werd beschuldigd van een gewapende overval op een kunsthandel op 10 oktober 1996. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De verdachte moet zich ook laten behandelen bij een ambulante forensische zorginstelling. Tijdens de zitting op 11 juni 2014 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De tenlastelegging omvatte onder andere de poging tot doodslag en de overval, waarbij een medewerker van de winkel zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie en de verdediging gewogen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer had willen veroorzaken. Echter, de rechtbank achtte de diefstal en de bedreiging met geweld bewezen, gezien de bekentenis van de verdachte en de verklaringen van de slachtoffers. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische toestand, en heeft besloten tot een deels voorwaardelijke straf. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en dat dergelijke misdrijven bijdragen aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661215-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 25 juni 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1972],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [woonplaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “Nieuwegein” te Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 juni 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn advocaat, mr. H.P. Verheyen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 10 oktober 1996 heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven;
Feit 2: op 10 oktober 1996 een overval heeft gepleegd op de winkel [winkel], waarbij een medewerker van deze winkel, [slachtoffer 1], zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd het onder feit 1 ten laste gelegde bewezen te verklaren wat betreft de poging doodslag. De officier van justitie is van mening dat artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht niet bewezen kan worden verklaard, zodat verdachte daarvan partieel moet worden vrijgesproken.
Wat betreft de poging doodslag heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] (hierna te noemen: [slachtoffer 1]), aangezien aan alle in de jurisprudentie genoemde voorwaarden is voldaan. Verdachte heeft een revolver op korte afstand van [slachtoffer 1] gehouden en deze gericht op haar bovenlichaam, terwijl hij zijn vinger aan de trekker hield, de revolver geladen was en op scherp stond. Bovendien ging verdachte onvoorzichtig met dit wapen om. Daarmee was er de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1]. Ook had verdachte wetenschap van deze kans. Verdachte wist dat de revolver geladen was en heeft deze zelf op scherp gezet. Ten slotte heeft verdachte, door zijn handelen, de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd de onder 2 cumulatief ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De verdediging heeft gesteld dat de eerste verklaring van verdachte bij de politie in 2014 niet kan worden meegenomen, omdat deze verklaring evidente onjuistheden bevat. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte niet wist of het wapen het wel deed. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat het wapen vanzelf is afgegaan. Dat verdachte niet het opzet had te schieten en daarbij [slachtoffer 1] te raken, kan ook worden afgeleid uit het moment waarop het wapen is afgegaan. Verdachte had het geld op dat moment al gekregen en schieten was volstrekt onlogisch. Verschillende verklaringen duiden erop dat het wapen per ongeluk is afgegaan.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wel heeft de verdediging opgemerkt dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat sprake is geweest van blijvend letsel bij [slachtoffer 1].
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
Het dossier dat in 1996 is opgemaakt met betrekking tot de overval die op 10 oktober 1996 heeft plaatsgevonden op de winkel [winkel], is vernietigd. Nadat verdachte zich op 24 februari 2014 bij de politie heeft gemeld, is opnieuw onderzoek ingesteld naar voornoemde overval. Alleen [slachtoffer 2] was nog in het bezit van haar aangifte.
De rechtbank is van oordeel dat het thans voorliggende dossier, dat in 2014 is opgemaakt, onvoldoende bewijsmiddelen bevat waaruit blijkt op welke wijze en onder welke omstandigheden het vuurwapen is afgegaan. Betrouwbare informatie over de precieze positie van de aanwezigen, de houding van verdachte, de richting van het wapen en de baan die de kogel heeft afgelegd, ontbreekt. Onder deze omstandigheden kan niet op grond van de uiterlijke verschijningsvorm worden vastgesteld dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1]. Evenmin kan onder die omstandigheden worden vastgesteld dat verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard. Gelet hierop kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer [slachtoffer 1]. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
Aangezien verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft bekend en geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [slachtoffer 2], d.d. 15 oktober 1996; [2]
- het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [aangever], d.d. 5 maart 2014; [3]
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 februari 2014, opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van Politie Utrecht, en [verbalisant 2], brigadier van Politie Utrecht; [4]
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 11 juni 2014.
Bewijsoverweging ten aanzien van het zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat het letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat de kogel door haar bovenlichaam is heen geschoten; daarbij is haar sleutelbeen gebroken. [slachtoffer 1] heeft na dit feit nog enige tijd moeten revalideren. Voorts blijkt uit de verklaring van [aangever] dat [slachtoffer 1] aan de schotwond een beperkte bewegingsmogelijkheid van haar linkerschouder heeft overgehouden.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
2.
op 10 oktober 1996 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een winkel, gelegen aan de Domstraat, heeft weggenomen een hoeveelheid geld en een
hoeveelheid cheques, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] en/of [winkel], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, een vuurwapen heeft gericht op die [slachtoffer 2]en die [slachtoffer 1], terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad voor die [slachtoffer 1], te weten een doorschotwond in het bovenlichaam en een gebroken sleutelbeen
en
op 10 oktober 1996 te Utrecht met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en een hoeveelheid cheques, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] en/of [winkel], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij,
verdachte, een vuurwapen heeft gericht op die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1], terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad voor die [slachtoffer 1], te weten een doorschotwond in het bovenlichaam en een gebroken sleutelbeen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Feit 2:
Voortgezette handeling van:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
en
afpersing, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Met betrekking tot de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van de rapporten van N.A.J. van de Laar, psychiater, gedateerd 7 mei 2014, en drs. G.A.M. Mensing, klinisch psycholoog, gedateerd 8 mei 2014.
Deskundige Van de Laar concludeert dat bij verdachte naast cannabisafhankelijkheid en benzodiazepineafhankelijkheid sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, zwakbegaafdheid en een depressieve stoornis die gedeeltelijk in remissie is. De antisociale persoonlijkheidsstoornis en de zwakbegaafdheid zijn van invloed geweest op het ten laste gelegde. Als gevolg van het strandden van zijn huwelijk en het feit dat zijn uitkering werd stopgezet, zijn bij verdachte naar zijn zeggen “de stoppen doorgeslagen”. Op basis van zijn antisociale cognities en gedragsrepertoire en zijn gestoorde impulsregulatie was de keuze snel gemaakt: verdachte besloot een overval te plegen. Vanwege zijn zwakbegaafdheid en lacunaire geweten was verdachte onvoldoende in staat om de consequenties van zijn plannen en het gebruik van een wapen te overzien. Verdachte was als gevolg van zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid in licht verminderde mate in staat zijn wil in vrijheid te bepalen en kan ten aanzien van het ten laste gelegde als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
Ook deskundige Mensing concludeert dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Mensing merkt op dat bij verdachte, naast zwakbegaafdheid en een antisociale persoonlijkheidsstoornis, ook sprake is van een affectieve en pedagogische verwaarlozing. Hoewel het ten laste gelegde hieruit niet geheel kan worden verklaard, heeft het verdachte wel beperkt in zijn keuzevrijheid.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van de deskundigen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar, zij het dat de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening zal houden met de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd daarbij als bijzondere voorwaarden op te leggen:
- dat verdachte zich zal melden bij de reclassering en zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering;
- dat verdachte zal meewerken aan een (ambulante) behandeling bij De Waag.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte zichzelf heeft aangegeven, met de ouderdom van het feit en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de verdediging betoogd dat er geen doel is gediend met een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast kan aan verdachte een werkstraf en een voorwaardelijke straf, met daarbij de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft opgesteld, worden opgelegd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op 10 oktober 1996 een overval gepleegd in de winkel van “[winkel]”. Hierbij heeft verdachte een hoeveelheid geld en een hoeveelheid cheques buitgemaakt. Verdachte had een vuurwapen bij zich dat geladen was. Tijdens de overval is dit wapen afgegaan en de kogel heeft het slachtoffer, [slachtoffer 1], geraakt in haar bovenlichaam.
De rechtbank acht dit een zeer ernstig feit. Het is algemeen bekend dat dergelijke overvallen een enorme impact op slachtoffers hebben. Ook nu, ruim 17 jaar na het feit, is deze impact bij een aantal betrokkenen nog duidelijk merkbaar. Daarnaast wijst de rechtbank er op dat dergelijke feiten bijdragen aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom niet worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf.
De rechtbank neemt in het voordeel van verdachte mee dat hij zichzelf, na ruim 17 jaar, bij de politie heeft gemeld, omdat hij gewetenswroeging had. Verdachte heeft daarbij verantwoording afgelegd tegenover het slachtoffer en de overige betrokkenen. Verder betrekt de rechtbank bij haar oordeel de impact die dit feit op het leven van verdachte en zijn gezin heeft.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 26 februari 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank gelet op het in rubriek 7 genoemde psychiatrische en psychologische rapport, waaruit blijkt dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder acht geslagen op het reclasseringsrapport van 20 mei 2014, waarin geadviseerd wordt aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen. De reclassering adviseert aan verdachte als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandelverplichting op te leggen.
De rechtbank acht het, net als de reclassering, van belang dat verdachte zijn behandeling bij De Waag voortzet en gedurende zijn proeftijd wordt begeleid door de reclassering. De rechtbank zal dan ook van de op te leggen straf een deel voorwaardelijk opleggen, met de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden. De straf wijkt af van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd, met name omdat de rechtbank voor feit 1 niet tot een bewezenverklaring is gekomen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 56, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten opleveren:
Feit 2:
Voortgezette handeling van:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft
en
afpersing, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden, waarvan 8 (acht) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte geen medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd (een van) de bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen vijf werkdagen na zijn vrijlating zal melden bij Reclassering Nederland (Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht) en zich voorts zal melden zolang en zo frequent de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich zal laten behandelen bij De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mrs. R.P. den Otter en C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Reenen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juni 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 10 oktober 1996 te Utrecht, althans in
het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met
een revolver/pistool/vuurwapen/schietwapen, in elk geval met een voorwerp om mee te schieten, een kogel heeft afgevuurd op die [slachtoffer 1] waarbij de kogel die [slachtoffer 1] in de schouder (in elk geval in het bovenlichaam) heeft getroffen, zijnde de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet voltooid, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd en / of vergezeld en / of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal / afpersing van een hoeveelheid geld en/of cheques, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en / of
gemakkelijk te maken en / of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf
straffeloosheid en / of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te
verzekeren;
artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 288 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op omstreeks 10 oktober 1996 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een winkel,
gelegen aan de Domstraat, heeft weggenomen een hoeveelheid geld en/of een
hoeveelheid cheques, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [aangever] en/of [winkel], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld
en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
/ of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren, welk geweld en /of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat hij, verdachte,
-een revolver/pistool/vuurwapen/schietwapen, in elk geval een voorwerp om mee te schieten, heeft gericht op die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] en/of (vervolgens)
-met een revolver/pistool/vuurwapen/schietwapen, in elk geval een voorwerp om mee te schieten, een kogel heeft afgevuurd op die [slachtoffer 1] waarbij de kogel die [slachtoffer 1] in de schouder (in elk geval in het bovenlichaam) heeft getroffen,
terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel tengevolge heeft gehad voor die
[slachtoffer 1], te weten een (door)schotwond bij /in/door de schouder, in elk geval in/door het
bovenlichaam, en/of een gebroken sleutelbeen;
EN/OF
hij op of omstreeks 10 oktober 1996 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld
en/of een hoeveelheid cheques, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [aangever] en/of [winkel], in elk geval aan een
ander dan verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij,
verdachte,
-een pistool, in elk geval een voorwerp om mee te schieten, heeft gericht op
die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] en/of (vervolgens)
-met een pistool, in elk geval een voorwerp om mee te schieten, een kogel
heeft afgevuurd op die [slachtoffer 1] waarbij de kogel die [slachtoffer 1] in de schouder (in elk
geval in het bovenlichaam) heeft getroffen,
terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel tengevolge heeft gehad voor die
[slachtoffer 1], te weten een schotwond bij/in de schouder, in elk geval in het
bovenlichaam, en/of een gebroken sleutelbeen;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal (onderzoek 09Catch14), nummer 2014044605, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 76). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pag. 30 tot en met 32.
3.Pag. 23 tot en met 25.
4.Pag. 26 en 27.