ECLI:NL:RBMNE:2014:251

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2014
Publicatiedatum
28 januari 2014
Zaaknummer
C-16-358082 - KG ZA 13-940
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.M. Eelkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contactverbod opgelegd aan voormalig medewerker van de Tweede Kamer

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 januari 2014 in kort geding uitspraak gedaan over een vordering van de Staat der Nederlanden (Tweede Kamer der Staten-Generaal) tegen een voormalig medewerker, aangeduid als [gedaagde]. De Staat vorderde een contactverbod voor [gedaagde] met alle medewerkers van de ambtelijke organisatie van de Tweede Kamer, omdat hij herhaaldelijk en op ongepaste wijze contact had gezocht met deze medewerkers, ondanks eerdere verzoeken om dit te staken. De rechtbank oordeelde dat de Staat spoedeisend belang had bij de vordering, gezien de hinder en intimidatie die de medewerkers ondervonden van de voortdurende benaderingen door [gedaagde].

De rechtbank stelde vast dat [gedaagde] tot 31 juli 2009 IT-werkzaamheden had verricht voor de Tweede Kamer en dat er na zijn vertrek een conflict was ontstaan over door hem gestelde vorderingen. Ondanks herhaalde verzoeken om geen contact meer op te nemen met medewerkers, bleef [gedaagde] hen benaderen via verschillende communicatiemiddelen, wat leidde tot een onacceptabele inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] onrechtmatig handelde en dat het gevorderde contactverbod gerechtvaardigd was. De dwangsom voor overtredingen van het contactverbod werd vastgesteld op € 500 per overtreding, met een maximum van € 50.000.

Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.518,79 werden begroot. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de Staat direct kon overgaan tot handhaving van het contactverbod, ongeacht eventuele hoger beroep procedures. Dit vonnis benadrukt de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van medewerkers van de Tweede Kamer en de noodzaak om ongewenste en intimiderende communicatie te voorkomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/358082 / KG ZA 13-940
Vonnis in kort geding van 22 januari 2014
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL),
zetelend te Den Haag,
eiser,
advocaat mr. drs. S.M. Kingma te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna de Staat en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 68 producties van 23 december 2013,
  • de door de Staat nagezonden producties 69-75,
  • de op 6 januari 2014 door [gedaagde] in het geding gebrachte correspondentie,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 8 januari 2014,
  • de pleitnota van de Staat.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
De door [gedaagde] na de mondelinge behandeling nog toegezonden stukken zijn buiten beschouwing gelaten op grond van artikel 13.3 van het toepasselijk procesreglement.

2.De feiten

2.1.
Tot 31 juli 2009 heeft [gedaagde] enige tijd IT-werkzaamheden verricht bij de ambtelijke organisatie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (hierna: de Tweede Kamer).
2.2.
Daarna is tussen [gedaagde] en de Tweede Kamer een conflict ontstaan over de beëindiging van de inzet van [gedaagde] en over door hem gestelde vorderingen, die door de Tweede Kamer niet zijn erkend.
2.3.
Op 16 november 2010 heeft [gedaagde] brieven verzonden aan enkele medewerkers van de Tweede Kamer. Namens de Tweede Kamer zijn deze brieven door de raadsman van de Staat beantwoord, waarna [gedaagde] en deze raadsman herhaaldelijk per brief en e-mail hebben gecorrespondeerd.
2.4.
In het voorjaar van 2013 is [gedaagde] zich via sms- en e-mailberichten weer rechtstreeks tot verschillende medewerkers van de Tweede Kamer gaan richten. Ook heeft [gedaagde] e-mailberichten aan derden in kopie (cc) aan medewerkers van de Tweede Kamer gezonden.
2.5.
De raadsman van de Staat heeft [gedaagde] bij brief van 8 oktober 2013 het volgende laten weten:

U stelt zich al enige jaren op het standpunt dat u verschillende vorderingen op de Tweede Kamer zou hebben die zouden voortvloeien uit de periode dat u daar via de bedrijven Qwery en Logica bent ingezet. In mijn correspondentie met u heb ik herhaaldelijk uiteengezet waarom uw vorderingen elke grond missen. (…)
Ik heb u bovendien meerdere malen verzocht u met uw correspondentie over uw vermeende vorderingen rechtstreeks tot mij te wenden en niet tot individuele medewerkers van de Tweede Kamer. (…)
Desalniettemin blijft u rechtstreeks contact opnemen met medewerkers van de Tweede Kamer over uw vermeende vorderingen. U benadert bovendien telkens weer andere medewerkers, kennelijk in de hoop dat u deze medewerkers ertoe kunt bewegen u toch te betalen, ook al weet u dat uw vorderingen niet worden erkend door de Tweede Kamer. Ook hebt u zich enkele keren gemeld bij het gebouw van de Tweede Kamer, met het verzoek verschillende medewerkers te spreken. (…)
Hiermee hebt u een grens overschreden. Het is onaanvaardbaar dat u via individuele medewerkers betaling probeert te verkrijgen in weerwil van uw kennis van het standpunt van de Tweede Kamer, dat u langs officiële weg herhaaldelijk en duidelijk is meegedeeld. Het is evenzeer onaanvaardbaar dat u medewerkers van de Tweede Kamer – onder wie medewerkers die u helemaal niet kennen – op zeer hinderlijke, en in sommige gevallen zelfs agressieve en/of intimiderende wijze bejegent.
Aan mijn eerdere dringende verzoeken hebt u geen gehoor gegeven. Daaromsommeerik u hierbij om u voortaan te onthouden van het benaderen van de medewerkers van de ambtelijke organisatie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Dit betekent onder meer dat u geen van de medewerkers van de ambtelijke organisatie meer belt, sms’t, e-mailt, of anderszins aanschrijft of aanspreekt.
2.6.
Op 14 oktober 2013 heeft [gedaagde] een e-mailbericht verzonden aan twee medewerkers van de Tweede Kamer, heeft hij in totaal eenentwintig sms-berichten gestuurd aan twee andere medewerkers van de Tweede Kamer en heeft hij een LinkedIn-verzoek gericht tot weer een andere medewerker.
2.7.
Op 11 november 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de raadsman van de Staat, de directeur Bedrijfsvoering van de Tweede Kamer en [gedaagde]. Diezelfde dag heeft de raadsman van de Staat per e-mail een verslag van dat gesprek aan [gedaagde] verzonden:

Voor de goede orde bevestig ik u hierbij namens de Tweede Kamer de afspraken die vanmorgen (…) zijn gemaakt.
- Voor het eind van deze maand ontvangt u een reactie op uw stelling dat de Tweede Kamer u toch nog een vergoeding verschuldigd zou zijn voor het beheren van de server. Is uw stelling juist, dan ontvangt u alsnog betaling. Ook zend ik u kopieën van de brieven die ik u eerder namens de Tweede Kamer heb gezonden en die betrekking hebben op de reden voor beëindiging van uw inzet bij de Tweede Kamer.
- U zult niet langer medewerkers van de ambtelijke organisatie van de Tweede kamer benaderen. U neemt, zo nodig, enkel contact op met de (…) directeur Bedrijfsvoering van de Tweede Kamer, en/of met mij.
2.8.
Op diezelfde dag, 11 november 2013, en op 12 november 2013, heeft [gedaagde] enkele medewerkers van de Tweede Kamer een kopie (cc) gezonden van een e-mailbericht aan de raadsman van de Staat. Dat heeft hij ook op 18 en 28 november en op 9 december 2013 gedaan. Op 11 december 2013 heeft [gedaagde] een medewerker van de Tweede Kamer een blinde kopie (bcc) van een e-mailbericht gezonden.
2.9.
Op 12 december 2013 heeft [gedaagde] per brief aan de raadsman van de Staat verzocht om de gegevens van alle medewerkers van de Tweede Kamer:

Teneinde te voldoen aan de wens van uw cliente is noodzakelijk dat wordt overlegd een lijst met persoonsgegevens inclusief naam, adres, telefoonnummers en e-mailadressen zowel zakelijk als prive opdat daarmee de contactlijst der firma kan worden opgeschoond. Voor ontmoetingen op straat wordt voorts verzocht daarbij pasfoto’s in digitale vorm aan te leveren.

3.Het geschil

3.1.
De Staat vordert dat de voorzieningenrechter [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen:
- om zich te onthouden van het (doen) benaderen van alle medewerkers van de ambtelijke organisatie van de Tweede Kamer, waar en op welke wijze dan ook (thuis, op straat, op het werk, in persoon, per e-mail, per sms, per telefoon of elders of anderszins), op eigen naam of onder een andere naam, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 voor iedere overtreding van dit verbod,
- in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis,
- in de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat de Staat spoedeisend belang heeft bij haar vordering, nu de gevorderde voorziening ertoe strekt een einde te maken aan handelingen, die – volgens de Staat – inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de medewerkers van de Tweede Kamer.
4.2.
De Staat heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] onrechtmatig handelt, doordat hij een groeiend aantal medewerkers van de Tweede Kamer per telefoon, e-mail, sms en brief heeft benaderd en is blijven benaderen, soms onder een andere naam, ook nadat hem uitdrukkelijk is verzocht hiermee op te houden. Volgens de Staat gaat het inmiddels om circa twintig medewerkers, die door [gedaagde] niet alleen via hun zakelijke e-mailadressen en telefoonnummers zijn benaderd, maar soms ook op hun persoonlijke e-mailadressen en telefoonnummers. Onder hen zijn ook de directeur Informatiseringsbeleid en het hoofd automatisering van de Tweede Kamer, die de afgelopen drie jaar circa driehonderd brieven, e-mailberichten en facturen van [gedaagde] hebben ontvangen. Volgens de Staat heeft [gedaagde] zijn toenaderingspogingen de afgelopen maanden geïntensiveerd. Ook wordt gevreesd dat [gedaagde] het aantal door hem benaderde medewerkers wenst uit te breiden, vanwege zijn verzoek om overlegging van contactgegevens, zoals vermeld in 2.9. van dit vonnis. De Staat heeft voorts gesteld dat [gedaagde] met zijn handelen inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van de medewerkers van de Tweede Kamer, die dit handelen als hinderlijk, intimiderend, bedreigend en beangstigend ervaren. Daarmee handelt [gedaagde] onrechtmatig jegens deze medewerkers, maar ook jegens de Tweede Kamer, op wie de verantwoordelijkheid rust om te zorgen voor een veilige werkomgeving, waarin haar medewerkers ongestoord hun werk kunnen doen, zonder blootgesteld te worden aan de onrechtmatige toenaderingspogingen van [gedaagde], die hen bovendien belemmeren in hun werk voor de Tweede Kamer, aldus de Staat.
4.3.
[gedaagde] heeft niet betwist dat hij een aantal medewerkers van de Tweede Kamer per telefoon, e-mail, sms en brief veelvuldig, en soms onder een andere naam, heeft benaderd, en dat hij daarvoor ook persoonlijke e-mailadressen en telefoonnummers heeft gebruikt. [gedaagde] heeft ook de gestelde omvang van zijn toenaderingspogingen niet weersproken. Wel heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij zijn handelswijze niet als lastigvallen beschouwt en dat hij ook niet de intentie heeft om medewerkers lastig te vallen. [gedaagde] probeert naar eigen zeggen slechts te bewerkstelligen dat zijn vorderingen alsnog zullen worden voldaan, en deze manier heeft voor hem de voorkeur boven een juridische procedure. [gedaagde] heeft verder aangevoerd dat met de inhoud van zijn berichten naar zijn mening ook niets mis is. Voor zover de door de Staat in de dagvaarding geciteerde passages de indruk zouden wekken dat [gedaagde] te ver zou zijn gegaan, komt dat zijns inziens doordat dit uit hun verband getrokken delen van langere berichten betreft. [gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat hij met een aantal mensen dat hij kent uit de tijd dat hij in het gebouw van de Tweede Kamer heeft gewerkt, nog steeds goed contact onderhoudt en dat hij dit contact, ook ingeval van een veroordeling, wil blijven onderhouden. [gedaagde] acht een eventuele veroordeling overigens niet goed uitvoerbaar, omdat sommige medewerkers van de Tweede Kamer LinkedIn-contacten van hem zijn. Bovendien heeft [gedaagde] de gewoonte om bekenden die hij op straat tegenkomt, aan te spreken, en die gewoonte wenst hij niet te veranderen.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit de stellingen van partijen en de in het geding gebrachte producties voldoende blijkt dat [gedaagde] verschillende medewerkers van de Tweede Kamer zeer frequent heeft benaderd, en dat hij de herhaaldelijk gedane mededeling dat hij zich niet rechtstreeks tot de medewerkers van de Tweede Kamer dient te richten, maar tot de directeur Bedrijfsvoering en/of tot de raadsman van de Staat, opzettelijk in de wind heeft geslagen. De voorzieningenrechter acht het begrijpelijk dat de medewerkers van de Tweede Kamer het grote aantal door [gedaagde] verzonden berichten, in combinatie met de aan de voorzieningenrechter gebleken inhoud daarvan, als hinderlijk, intimiderend, bedreigend en beangstigend hebben ervaren, zeker zover [gedaagde] daarbij ook gebruik heeft gemaakt van persoonlijke e-mailadressen en telefoonnummers. Daarmee staat naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam vast dat [gedaagde] inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de betreffende medewerkers van de Tweede Kamer. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens deze medewerkers en jegens de Tweede Kamer. [gedaagde] heeft er bovendien geen blijk van gegeven te beseffen dat zijn toenaderingspogingen de grens van het toelaatbare hebben overschreden. In plaats daarvan heeft hij het voornemen geuit zijn toenaderingspogingen te continueren. Om die reden acht de voorzieningenrechter het gevorderde contactverbod, versterkt met een dwangsom, toewijsbaar.
4.5.
De voorzieningenrechter ziet wel aanleiding de gevorderde dwangsom te matigen, in die zin dat [gedaagde] voor iedere overtreding van het contactverbod een dwangsom verbeurt van € 500,00, met een maximum van € 50.000,00. In dat verband wordt wel expliciet overwogen dat een x-aantal herhaalde verzendingen van een bericht dient te worden beschouwd als x overtredingen van het verbod. Ook dient de verzending van een bericht aan een y-aantal geadresseerden te worden beschouwd als y overtredingen van het verbod, waarbij onder verzending bovendien ook de verzending in kopie (cc) of blinde kopie (bcc) wordt begrepen. Ter verduidelijking van het voorgaande worden thans twee voorbeelden geschetst: Ingeval één sms-bericht veertien keer aan een medewerker van de Tweede Kamer wordt verzonden, zal een dwangsom van 14 x € 500,00 = € 7.000,00 worden verbeurd. En ingeval een e-mailbericht aan drie medewerkers van de Tweede Kamer is geadresseerd, en zes medewerkers van de Tweede Kamer een kopie daarvan ontvangen, zal een dwangsom van (3 + 6) x € 500,00 = € 4.500,00 worden verbeurd.
4.6.
Overigens overweegt de voorzieningenrechter nog dat [gedaagde] onweersproken heeft aangevoerd dat hij met verschillende medewerkers van de Tweede Kamer goed contact heeft. In dat verband geldt dat het voor [gedaagde] mogelijk moet blijven om contacten te onderhouden met medewerkers van de Tweede Kamer die ondubbelzinnig laten blijken dat zij de voortduring van het contact met [gedaagde] op prijs stellen. Indien deze medewerkers zelf het initiatief nemen tot contact met [gedaagde], staat het [gedaagde] dan ook vrij om daarop te reageren. Voor zover [gedaagde] reageert op een door een medewerker van de Tweede Kamer genomen initiatief tot contact met hem, zal [gedaagde] geen dwangsommen kunnen verbeuren, tenminste voor zover dit het contact met deze medewerker betreft. Ingeval [gedaagde] daarbij ook andere medewerkers van de Tweede Kamer betrekt, zal hij ten aanzien van die medewerkers wel dwangsommen verbeuren.
4.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- dagvaarding €  94,79
- griffierecht 608,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal €  1.518,79
4.8.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten, en de gevorderde nakosten, zullen worden toegewezen op de in het dictum vermelde wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om zich te onthouden van het (doen) benaderen van alle medewerkers van de ambtelijke organisatie van de Tweede Kamer, waar en op welke wijze dan ook (thuis, op straat, op het werk, in persoon, per e-mail, per sms, per telefoon of elders of anderszins), op eigen naam of onder een andere naam,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan de Staat een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere overtreding van de in r.o. 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 1.518,79, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde], onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door de Staat volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 131,00 aan salaris advocaat,
  • € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Eelkema en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2014. [1]

Voetnoten

1.type: CD/4485