ECLI:NL:RBMNE:2014:2366

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 mei 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
C-16-366100 - JE RK 14-841
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing van Bureau Jeugdzorg inzake identiteitsbewijs minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 mei 2014 uitspraak gedaan over het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing van Bureau Jeugdzorg (BJZ) van 18 maart 2014. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C.C. Sneper, verzocht om de aanwijzing te laten vervallen, omdat deze volgens haar in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel was gegeven en onvoldoende rekening hield met de belangen van de minderjarige. De vader van de minderjarige was niet verschenen tijdens de zitting.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de moeder en de vader zijn de ouders van de minderjarige, geboren in 2005. De vader heeft de minderjarige niet erkend en het ouderlijk gezag ligt bij de moeder. De minderjarige is onder toezicht gesteld van BJZ, die op 18 maart 2014 een aanwijzing gaf aan de moeder om het identiteitsbewijs van de minderjarige af te geven. De moeder stelde dat BJZ niet met haar had overlegd voordat de aanwijzing werd gegeven en dat de aanwijzing ondeugdelijk was gemotiveerd.

De kinderrechter oordeelde dat BJZ de aanwijzing voldoende zorgvuldig had voorbereid en dat de motivering deugdelijk was. De rechter benadrukte dat het in het belang van de minderjarige is dat hij of zijn hoofdverzorger vrijelijk kan beschikken over een geldig identiteitsbewijs. Echter, na de afgifte van een paspoort voor de minderjarige op 13 april 2014, was de noodzaak voor de aanwijzing komen te vervallen. De kinderrechter verklaarde de aanwijzing van BJZ vervallen met ingang van de datum van afgifte van het paspoort.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
Locatie Utrecht
Zaak-/rolnummer: C/16/366100 / JE RK 14-841
Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing
Beschikking van de kinderrechter van 23 mei 2014 met betrekking tot de minderjarige:
in de zaak van
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.C. Sneper,
tegen
de gezinsvoogdijinstelling,
de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht,
mede kantoorhoudende te Utrecht,
hierna te noemen: BJZ,
en belanghebbende
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.

1.Verloop van de procedure

1.1.
Op 28 maart 2014 heeft de advocaat namens de moeder een verzoekschrift ingediend, strekkende tot het vervallen verklaren van de aanwijzing van BJZ van 18 maart 2014. Daarbij is een kopie van de aanwijzing overgelegd.
1.2.
Op 13 mei 2014 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden. Bij de behandeling zijn verschenen:
  • de moeder met haar advocaat,
  • namens BJZ, de heer D. Bruinsma.
Hoewel behoorlijk opgeroepen is de vader niet verschenen.
1.3.
Door mr. Sneper is ter zitting een pleitnota overgelegd.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van
[minderjarige], geboren op [2005] te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
2.2.
De vader heeft [minderjarige] niet erkend. Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door de moeder.
2.3.
[minderjarige] is onder toezicht gesteld van BJZ. De ondertoezichtstelling loopt tot 23 maart 2015. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij zijn vader zonder gezag is bij beschikking van 21 maart 2014 laatstelijk verlengd met ingang van 23 maart 2014 tot 23 maart 2015.
2.4.
Op 18 maart 2014 heeft BJZ een schriftelijke aanwijzing gegeven en de moeder opgedragen het identiteitsbewijs van [minderjarige] uiterlijk op 26 maart 2014 af te geven bij BJZ. De aanwijzing van BJZ luidt - voor zover hier van belang -:
Wij dragen u bij deze op er voor te zorgen dat u het ID-bewijs van uw zoon [minderjarige] uiterlijk d.d. 26 maart 2014 afgeeft bij Bureau Jeugdzorg (…). De motivering van de aanwijzing is dat Bureau Jeugdzorg van mening is dat het ID-bewijs van een jongere in bezit dient te zijn van de jongere zelf en/of zijn/haar opvoeder(s).
2.5.
Bij beschikking van 3 april 2014 van deze rechtbank is aan BJZ vervangende toestemming verleend om een reisdocument ten behoeve van [minderjarige] af te geven.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Door en namens de moeder is gesteld dat BJZ bij het geven van de schriftelijke aanwijzing van 18 maart 2014 heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel omdat er niet met de moeder is overlegd voordat de aanwijzing werd gegeven. Verder is BJZ partijdig en niet open en transparant geweest rondom de kwestie van de ID-kaart. BJZ heeft, zonder overleg met de moeder, toestemming gegeven aan de vader om met de kinderen op vakantie naar Amerika te mogen. Voor het aanvragen van een paspoort voor [minderjarige] had de vader de ID-kaart van [minderjarige] nodig. In de aanwijzing van BJZ wordt echter een andere reden gegeven. Dat betekent dat de aanwijzing ondeugdelijk is gemotiveerd, aldus de moeder. Voorts heeft de moeder aangegeven dat BJZ bij het geven van de aanwijzing onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [minderjarige]. Op het moment dat [minderjarige], als hij bij de moeder is, naar het ziekenhuis zou moeten, beschikt zij niet over een ID-kaart voor [minderjarige]. Tenslotte heeft de moeder gesteld dat BJZ niet langer belang heeft bij de aanwijzing omdat de vader inmiddels beschikt over een paspoort voor [minderjarige].
3.2.
Door BJZ wordt aangegeven dat al vorige zomer met de moeder is gesproken over het afgeven van de ID-kaart van [minderjarige]. BJZ is principieel van mening dat een ID-kaart hoort bij de jongere en zijn hoofdopvoeder. De moeder wilde daar toen niet aan meewerken en BJZ heeft de kwestie toen laten rusten. Toen de vader met het plan kwam om naar Amerika op vakantie te gaan met de jongens heeft BJZ de moeder via de e-mail verzocht de ID-kaart van [minderjarige] af te geven. In die e-mail is ook aangekondigd dat als de moeder niet zou meewerken dat er dan een aanwijzing zou volgen. De moeder heeft de tijd gekregen om daar over na te denken, maar wilde niet meewerken. BJZ is van oordeel dat, ook nu er een paspoort voor [minderjarige] is, er nog steeds reden is de aanwijzing te handhaven. Een ID-kaart is makkelijker bij je te dragen dan een paspoort, aldus BJZ. Tenslotte heeft BJZ aangegeven graag met de moeder te willen communiceren en overleggen, maar dat de uithuisplaatsing van de kinderen een knauw in de samenwerking heeft gegeven. Daar moet aan gewerkt worden.

4.Beoordeling

4.1.
De brief van BJZ van 18 maart 2014 wordt door de kinderrechter aangemerkt als een aanwijzing als bedoeld in artikel 1:258 van het Burgerlijk Wetboek.
4.2.
Het verzoek tot vervallenverklaring is op 28 maart 2014 ingekomen bij de rechtbank en dit is binnen veertien dagen na de dag waarop de aanwijzing is verstuurd. Moeder is derhalve ontvankelijk in haar verzoek.
4.3.
De vraag ligt voor of de aanwijzing gegeven door BJZ vervallen dient te worden verklaard. Op grond van artikel 1:258 BW kan een gezinsvoogd een aanwijzing aan de ouder (belast met het gezag) en de minderjarige geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Volgens de MvT van het wetsvoorstel OTS (nr.23 003) is het niet goed mogelijk een uitputtende opsomming te geven van mogelijke aanwijzingen. De wetgever ziet de bevoegdheid tot het geven van aanwijzing voldoende beperkt doordat een aanwijzing het doel van de ondertoezichtstelling moet dienen, waarbij de bepaling van de grenzen uiteindelijk door de rechter geschiedt. De rechter dient bij een verzoek tot vervallenverklaring ex artikel 1:260 BW te beoordelen of het besluit van BJZ zorgvuldig is voorbereid en deugdelijk is gemotiveerd. Dit is een ex nunc beoordeling waarbij de rechter rekening kan houden met gewijzigde omstandigheden. Bij de beoordeling van de noodzaak een schriftelijke aanwijzing te geven, moet worden bedacht dat aan BJZ een zekere beleidsvrijheid toekomt. Dit betekent dat de kinderrechter, gegeven de taak van de BJZ, beziet of er voldoende grond is om de schriftelijke aanwijzing op te leggen.
De kinderrechter oordeelt als volgt.
Zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering
4.4.
Naar het oordeel van de kinderrechter heeft BJZ de aanwijzing voldoende zorgvuldig voorbereid. Door BJZ is aangegeven dat er al vorige zomer met de moeder gesproken is over het afgeven van de ID-kaart van [minderjarige] omdat BJZ principieel van oordeel is dat de ID-kaart bij [minderjarige] hoort en bij de (hoofd)verzorger. De moeder heeft toen al aangegeven dat niet te willen. Toen er in februari 2014 voor de vader een noodzaak kwam om te kunnen beschikken over de ID-kaart heeft BJZ de moeder in de gelegenheid gesteld de ID-kaart vrijwillig af te geven. De moeder klaagt er over dat zij niet lang genoeg de tijd heeft gekregen om daar over na te denken. Naar het oordeel van de kinderrechter heeft BJZ de moeder echter voldoende tijd gegeven aangezien zij al sinds de zomer wist dat BJZ vindt dat de ID-kaart bij de verzorgende ouder hoort.
Ook is de aanwijzing deugdelijk gemotiveerd. BJZ heeft steeds aangegeven dat zij van oordeel zijn dat de ID-kaart bij de jongere en de verzorgende ouder hoort. Het feit dat er een concrete aanleiding was om de ID-kaart bij moeder op te vragen maakt dat oordeel niet anders.
4.5.
De overige bezwaren van de moeder ten aanzien van de besluitvorming van BJZ zijn in wezen terug te brengen op (het gebrek aan) communicatie met BJZ en de vader, zoals de moeder dat ervaart. Ter zitting heeft BJZ toegezegd met de moeder hierover in gesprek te zullen gaan. Deze grieven vallen buiten het kader van deze zaak en zullen daarom verder niet besproken worden.
Dient de aanwijzing het doel van de ondertoezichtstelling?
4.6.
De kinderrechter dient voorts te beoordelen of er wel voldoende grond voor BJZ was om aanwijzing te geven die nodig is in het kader van de zorg en opvoeding van de minderjarige. Naar het oordeel van de kinderrechter is het in het algemeen in het belang van een kind dat hij, en/of zijn hoofdverzorger, vrijelijk kan beschikken over een geldig identiteitsbewijs. Bij een kind van 14 jaar of ouder spreekt dat vanzelf omdat een kind vanaf die leeftijd zich zelfstandig moet kunnen identificeren. Bij kinderen onder de 14 jaar zal de dagelijks verzorgende ouder moeten kunnen beschikken over een ID-kaart van het kind omdat dit de ouder is die over het algemeen, vaker dan de niet-verzorgende ouder, met het kind in een situatie komt waarbij om een ID-kaart van het kind gevraagd kan worden. Indien een kind niet kan worden gelegitimeerd kan daarmee stagnatie in de zorg en opvoeding van het kind ontstaan. Nu gebleken is dat de vader, door de weigering van de moeder tot afgifte van de ID-kaart, niet vrijelijk kon beschikken over een identiteitsbewijs van [minderjarige] kan niet anders geoordeeld worden dan dat BJZ op 18 maart 2014 een aanwijzing heeft gegeven die het doel van de ondertoezichtstelling diende.
4.7.
Echter, op 13 april 2014 heeft BJZ vervangende toestemming van de kinderrechter gekregen om een paspoort voor [minderjarige] aan te vragen. Dit paspoort is inmiddels ook afgegeven. Dat betekent dat de vader vanaf dat moment vrijelijk kan beschikken over een identiteitsbewijs voor [minderjarige], te weten het paspoort. Daarmee is vanaf dat moment de noodzaak van de aanwijzing komen te vervallen. Het argument van BJZ met betrekking tot de handzaamheid van een ID-kaart maakt dat oordeel niet anders. Dat betekent dat de kinderrechter de aanwijzing vervallen zal verklaren met ingang van de datum van afgifte van het paspoort van [minderjarige].

5.Beslissing

De kinderrechter verklaart de schriftelijke aanwijzing van 18 maart 2014 vervallen met ingang van de datum van afgifte van het paspoort voor [minderjarige].
Deze beslissing is gegeven door mr. A.M. Crouwel, kinderrechter, en ter openbare terechtzitting van 23 mei 2014 uitgesproken in tegenwoordigheid van W.S. Weng, griffier.