Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Verloop van de procedure
- de moeder met haar advocaat,
- namens BJZ, de heer D. Bruinsma.
2.De feiten
[minderjarige], geboren op [2005] te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige].
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 mei 2014 uitspraak gedaan over het verzoek van de moeder tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing van Bureau Jeugdzorg (BJZ) van 18 maart 2014. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C.C. Sneper, verzocht om de aanwijzing te laten vervallen, omdat deze volgens haar in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel was gegeven en onvoldoende rekening hield met de belangen van de minderjarige. De vader van de minderjarige was niet verschenen tijdens de zitting.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de moeder en de vader zijn de ouders van de minderjarige, geboren in 2005. De vader heeft de minderjarige niet erkend en het ouderlijk gezag ligt bij de moeder. De minderjarige is onder toezicht gesteld van BJZ, die op 18 maart 2014 een aanwijzing gaf aan de moeder om het identiteitsbewijs van de minderjarige af te geven. De moeder stelde dat BJZ niet met haar had overlegd voordat de aanwijzing werd gegeven en dat de aanwijzing ondeugdelijk was gemotiveerd.
De kinderrechter oordeelde dat BJZ de aanwijzing voldoende zorgvuldig had voorbereid en dat de motivering deugdelijk was. De rechter benadrukte dat het in het belang van de minderjarige is dat hij of zijn hoofdverzorger vrijelijk kan beschikken over een geldig identiteitsbewijs. Echter, na de afgifte van een paspoort voor de minderjarige op 13 april 2014, was de noodzaak voor de aanwijzing komen te vervallen. De kinderrechter verklaarde de aanwijzing van BJZ vervallen met ingang van de datum van afgifte van het paspoort.