ECLI:NL:RBMNE:2014:2283

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
C-16-329559 - HA ZA 12-1068
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een advocatenmaatschap en schadevergoeding na beëindiging

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, stond de ontbinding van een advocatenmaatschap centraal. De eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, vorderde onder andere schadevergoeding van de gedaagden, die ook haar medevennoten waren. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst tussen de partijen op goede grond was ontbonden door de gedaagden, omdat de eiseres niet had voldaan aan haar verplichtingen, waaronder het niet onderhuren van kantoorruimte aan een vennootschap waarvan zij aandeelhouder was. De rechtbank concludeerde dat de eiseres tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst door zonder medeweten van de gedaagden personeel in dienst te nemen en door onjuiste mededelingen te doen over de omzet die zij zou genereren. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden recht hadden op schadevergoeding, die op te maken was bij staat. Daarnaast werd de gemeenschap van de maatschap verdeeld, waarbij de activa aan de eiseres werden toegescheiden, met uitzondering van het onderhanden werk en bepaalde apparatuur die door de gedaagden was meegenomen. De rechtbank bepaalde dat de eiseres aan de gedaagden een vergoeding moest betalen voor de activa die aan haar waren toegescheiden, waaronder het administratiepakket Fidura en de naam van de maatschap. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/329559 / HA ZA 12-1068
Vonnis van 11 juni 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [woonplaats]
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.H. van der Meulen,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

wonende te [woonplaats],
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. E.H. [gedaagde sub 1].
Partijen zullen hierna [eiseres], [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
- de akte in conventie zijdens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]en de conclusie van dupliek in
reconventie en
- de antwoordakte zijdens [eiseres].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres]is advocaat en enig (indirect) aandeelhouder van [eiseres]. [eiseres] was via [eiseres] verbonden aan de maatschap [X] Advocaten te [woonplaats] en is nadien via [eiseres] een maatschap aangegaan met de advocaten [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. [eiseres] en [eiseres] zullen hierna beide worden aangeduid met “[eiseres]” (in de mannelijke vorm).
2.2.
[eiseres], [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]hebben in 2011 gesproken over en besloten tot het voor gezamenlijke rekening uitoefenen van een advocatenpraktijk. [eiseres] heeft in dat kader op 22 juni 2011 een e-mail aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]gestuurd die ziet op het aantal dossiers van [X] Advocaten dat [eiseres] in de nieuwe advocatenpraktijk zal inbrengen (productie 1 zijdens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]). De e-mail heeft de volgende inhoud:
“Groen en rijp door elkaar neem ik 200 voornamelijk incassozaken mee. […]
Tevens ben ik vanmiddag bij de heren[A] en [B] (verzekeringen) geweest.
Als zij een brief krijgen met de vraag of de dossiers bij [X] advocaten blijven, dan wel dat ik ze mee kan nemen, gaan alle dossiers met mij mee. Ook de dossiers die bij andere advocaten in behandeling zijn. Dit zijn ongeveer 40 dossiers en komen bij de voornoemde 200 dossiers en de 25 faillissementsdossiers.”
2.3.
Partijen hebben afgesproken dat [eiseres] kantoorruimte in [woonplaats] zou huren voor de uitoefening van de advocaatwerkzaamheden van (hoofdzakelijk) [eiseres]. [eiseres] heeft vóór 8 augustus 2011 (zie 2.4) [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]meegedeeld dat een kamer zou worden onderverhuurd aan Sella Invest B.V. (hierna: Sella Invest), een vennootschap waarvan [eiseres] aandeelhouder is.
2.4.
[eiseres], [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]hebben op 8 augustus 2011 een overeenkomst ondertekend waarbij zij met ingang van 1 september 2011 een maatschap aangingen (hierna: de overeenkomst; productie 1 zijdens [eiseres]). Het doel van de maatschap was om voor gezamenlijke rekening en onder gemeenschappelijke naam een advocatenpraktijk uit te oefenen. De advocatenpraktijk is op 1 september 2011 onder de namen “[C]” en “[C] Advocaten” (hierna: “[C] Advocaten”) gestart.
2.5.
[eiseres] heeft vervolgens vier kamers gehuurd aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: het kantoor te [woonplaats]).
2.6.
In augustus 2011 bleek dat [X] Advocaten niet bereid was dossiers aan [eiseres] over te dragen. [eiseres] heeft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]vóór het sluiten van de overeenkomst daarvan op de hoogte gesteld. Eerst in december 2011, nadat een vordering in kort geding van [X] Advocaten die was gebaseerd op nakoming van een volgens [X] Advocaten tussen haar en [eiseres] geldend concurrentiebeding bij vonnis van 5 december 2011 was afgewezen, heeft [X] Advocaten dossiers aan [eiseres] afgestaan.
2.7.
[eiseres] heeft voor de maatschap onder meer het administratiepakket Fidura en 20 dossierkasten aangeschaft.
2.8.
Mevrouw [D], secretaresse van [eiseres] toen hij nog als advocaat was verbonden aan [X] Advocaten, is op 1 september 2011 als secretaresse in dienst van de maatschap getreden en voor [eiseres] werkzaamheden gaan verrichten.
2.9.
[eiseres] heeft zonder medeweten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]per 1 oktober 2011 een tweede secretaresse, mevrouw [E], in dienst van de maatschap genomen en in januari 2012 een derde secretaresse, mevrouw [F].
2.10.
[eiseres] heeft de heer[G] en de heer [H] ingeschakeld voor zijn faillissementspraktijk en de heer [J] boekhouder, voor het verrichten van boekhoudkundige werkzaamheden. [G], [H] en [J] hadden toegang tot Fidura.
2.11.
[eiseres], [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]hebben op 10 januari 2012, op 24 januari 2012 en op 26 januari 2012 een maatschapsoverleg gehouden. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]hebben [eiseres] toen onder meer aangesproken over het achterblijven van zijn omzet, het niet-nakomen van afspraken en het maken van (te) hoge kosten. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]hebben op 26 januari 2012 de overeenkomst primair vernietigd op grond van dwaling en subsidiair ontbonden op grond van tekortschieten van [eiseres].
2.12.
[eiseres] enerzijds en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]anderzijds werken vanaf 1 februari 2012 voor eigen rekening, [eiseres] vanuit het kantoor te [woonplaats].
2.13.
Artikel 6 van de overeenkomst luidde ten tijde van het sluiten van de overeenkomst (op 8 augustus 2011), voor zover hier van belang, als volgt:
“Lid 1: Iedere maat is bevoegd daden van beheer te verrichten, met dien verstande dat voor transacties met een belang of waarde van meer dan € 10.000,--, waaronder niet begrepen het opnemen van beschikbare gelden bij de bankier van de maatschap, de toestemming van alle maten nodig is […].
Lid 2: De medewerking van alle maten wordt echter gevorderd voor:
[…]
c: het in dienst nemen en het ontslaan van personeel […]”
Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of dit artikel nadien is gewijzigd.
2.14.
Artikel 13 van de overeenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“De maatschap eindigt:
[…]
d: indien één der maten zijn recht op onmiddellijke ontbinding van de maatschap inroept vanwege het feit dat de andere ma(a)t(en) één of meer van de bepalingen van deze overeenkomst overtreedt, niet nakomt of niet behoorlijk nakomt […]”
2.15.
Artikel 15 van de overeenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Lid 1: Indien de maatschap eindigt bestaat een recht tot voortzetting van het
bedrijf […]
d: [in] geval van ontbinding overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 sub d voor de ma(a)t(en) die met recht de ontbinding heeft/hebben ingeroepen.
Lid 2: De ma(a)t(en) die aldus de zaken der maatschap voortzet(ten), dient/dienen zijn/hun verlangen daartoe binnen drie maanden na het eindigen der maatschap schriftelijk te kennen geven aan de andere ma(a)t(en) of diens rechtverkrijgenden, op straffe van verval van het recht.
Lid 3: Het recht van voortzetting houdt in om alleen of met anderen de activiteit (eventueel met de handelsnaam) van de maatschap voort te zetten […]”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert, naar de rechtbank begrijpt, samengevat:
te verklaren voor recht dat de maatschap tussen partijen per 31 januari 2012 is geëindigd als gevolg van een daartoe door partijen genomen besluit,
de gemeenschap van de maatschap naar de stand van 31 januari 2012 te verdelen op die wijze dat aan [eiseres] de activa van de maatschap worden toegescheiden, met uitzondering van het onderhanden werk van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]en van de zaken die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]onder zich hebben genomen (drie laptops en kantoorbenodigdheden), en dat aan [eiseres] de passiva van de maatschap worden toegescheiden, met uitzondering van het negatief aandeel in het eigen vermogen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 53.131,67,
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]te veroordelen tot betaling van ieder € 1.000,00 aan vergoeding van drie laptops en kantoorbenodigdheden,
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]voorwaardelijk, namelijk in het geval het recht op de naam “[C] Advocaten” aan hun wordt toegescheiden, te veroordelen tot betaling van € 6.000,00 aan [eiseres], dan wel, in het geval het recht op de naam “[C] Advocaten” aan [eiseres] wordt toegescheiden, aan die toescheiding de verplichting voor [eiseres] te verbinden om aan zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2]€ 3.000,00 te betalen,
te bepalen dat het recht op de naam “[C] Advocaten” onder meer omvat:
- de merknaam “[C]”, althans, het gedeponeerde recht op de merknaam “[C]”,
- de daaraan ontleende licentierechten,
- de domeinnaam “[C]”, “[C] Advocaten” en/of enige andere domeinnaam waarin de naam “[C]” voorkomt,
- de eigendom van alle gegevensdragers (kaartjes, briefpapier, enveloppen) waarop de naam “[C]” voorkomt,
- de op internet gepubliceerde aanduidingen met de naam “[C]” en/of “[C]
Advocaten”,
7. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]voorwaardelijk, namelijk in het geval het recht op de naam “[C] Advocaten” aan [eiseres] wordt toegescheiden, te gebieden alle openbare uitingen/aanduidingen waarin de namen “[C]” of “[C] Advocaten” voorkomt, voor zover dat in de macht van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]ligt, te staken en gestaakt te houden, respectievelijk deze uitingen ongedaan te maken en ongedaan gemaakt te houden, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]hiermee in gebreke blijven,
8. [eiseres] het administratiepakket Fidura toe te scheiden tegen betaling aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]van een bedrag ter grootte van primair de balanswaarde per 31 januari 2012 en subsidiair een door een deskundige vast te stellen bedrag,
9. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]vorderen, naar de rechtbank begrijpt, samengevat:
1.
primair
te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]de overeenkomst op goede grond op 26 januari 2012 hebben vernietigd en dat [eiseres] de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]geleden schade dient te vergoeden, op te maken bij staat, en is gehouden tot betaling van een bedrag ter grootte van de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]gerealiseerde omzet,
subsidiair
de overeenkomst te vernietigen met bepaling dat [eiseres] de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]geleden schade dient te vergoeden, op te maken bij staat, en is gehouden tot betaling van een bedrag ter grootte van de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]gerealiseerde omzet,
meer subsidiair
te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]de overeenkomst op goede grond hebben ontbonden en dat [eiseres] de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]geleden schade dient te vergoeden, op te maken bij staat,
meer subsidiair
de overeenkomst te ontbinden met de bepaling dat [eiseres] de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]geleden schade dient te vergoeden, op te maken bij staat,
2. [eiseres] te veroordelen tot betaling aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]van € 10.000,00 per maand, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag, voor het gebruik van de naam “[C] Advocaten”, vanaf 1 februari 2012,
3. voorwaardelijk, namelijk in het geval de vorderingen in conventie (met uitzondering van vordering 1) en voorgaande vorderingen in reconventie worden afgewezen,
primair
te verklaren voor recht dat [eiseres] onrechtmatig jegens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]heeft gehandeld en dat [eiseres] de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]geleden schade dient te vergoeden, vast te stellen op een bedrag ter grootte van de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]gerealiseerde omzet (inclusief onderhanden werk) in de periode van 1 september 2011 tot en met 31 januari 2012 en overigens op een bedrag, op te maken bij staat,
subsidiair
nadat de balans en de jaarrekening per 31 januari 2012 zijn aangepast in die zin dat alle investeringskosten in mindering zijn gebracht op de kosten en alle investeringskosten op de balans zijn geactiveerd:
  • de gemeenschap van de maatschap naar de stand van 31 januari 2012 te verdelen op die wijze dat aan [eiseres] worden toegescheiden:
  • de vaste activa, met uitzondering van drie laptops en twee dicteerapparaten, tegen primair de aanschafwaarde en subsidiair de boekwaarde berekend op grond van de gebruikelijke afschrijving,
  • de immateriële activa (de naam “[C] Advocaten” en de opgebouwde goodwill) tegen de werkelijke waarde,
  • de passiva minus het eigen vermogen met vrijwaring van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2],
  • te bepalen dat [eiseres] aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]dient te voldoen hun aandeel in het eigen vermogen, met dien verstande dat voor de berekening van het eigen vermogen en het aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]toekomende aandeel daarin aan [eiseres] worden toegerekend de kosten in verband met administratiepakket Fidura, dossierkasten en hangmappen, belettering op de ramen, stoelen bij S.C. [woonplaats] kopieermachine, schoonmaak, Oostenwind, telefoon van de echtgenote van [eiseres], gebruik van de Cloud door derden, banners en de zakenbeurs te Drachten,
  • te verklaren voor recht dat [eiseres], doordat zij is tekortgeschoten en/of onrechtmatig heeft gehandeld, de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]geleden schade dient te vergoeden, op te maken bij staat,
4. [eiseres] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.4.
[eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij in beginsel uitgaat van de juistheid van de door boekhouder [J] gegeven specificatie van de omzet en de kosten van de maatschap over de periode van 1 september 2011 tot en met 31 januari 2012 (productie 25 zijdens [eiseres]).
4.2.
De rechtbank verwerpt daarbij het algemene verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]dat aan de juistheid van de door [J] geproduceerde cijfers moet worden getwijfeld, omdat zij geen controle hebben kunnen uitvoeren aan de hand van de onderliggende facturen en overige financiële stukken, nu [eiseres] weigert deze in kopie aan hen toe te sturen. [eiseres] heeft onbetwist gesteld dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]steeds in de gelegenheid zijn (geweest) om alle onderliggende stukken op het kantoor te [woonplaats] in te zien en aan de hand daarvan de door [J] geproduceerde cijfers te controleren. Het feit dat zij van die gelegenheid geen gebruik hebben gemaakt, waardoor mogelijke onjuistheden onontdekt zijn gebleven, moet voor hun risico komen en brengt op zichzelf genomen nog niet mee dat voormeld uitgangspunt moet worden verlaten.
Dwaling
4.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]hebben de overeenkomst op 26 januari 2012 primair vernietigd op grond van dwaling. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]stellen dat zij een onjuiste voorstelling van zaken hebben gekregen door onjuiste mededelingen van [eiseres] en/of doordat [eiseres] een aantal relevante mededelingen niet heeft gedaan.
Onjuiste mededelingen
4.4.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]stellen dat [eiseres] vóór het sluiten van de overeenkomst onjuiste mededelingen aan hen heeft gedaan over de aantallen door hem in de maatschap in te brengen dossiers en over zijn omzet.
4.5.
Uit de e-mail van 22 juni 2011 van [eiseres] (zie rechtsoverweging 2.2) blijkt dat hij destijds aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]heeft meegedeeld dat hij (minimaal) 200 incasso- en 25 faillissementsdossiers in de maatschap zou inbrengen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]stellen dat [eiseres] aanmerkelijk lagere aantallen incasso- en faillissementsdossiers in de maatschap heeft ingebracht. Volgens [eiseres] heeft hij uiteindelijk tien faillissementen en een groot aantal incassoklanten van [X] Advocaten meegenomen. Om hoeveel incassoklanten het gaat is niet duidelijk, maar [eiseres] heeft onvoldoende weersproken dat hij minder dan 200 incassoklanten heeft ingebracht. Hieruit volgt dat hij de hier aan de orde zijnde toezegging niet is nagekomen. Niet gesteld of gebleken is echter dat [eiseres] op 22 juni 2011 of daarna bij [X] Advocaten minder dan 25 faillissementszaken respectievelijk 200 incassoklanten had. Ook is niet gebleken dat [eiseres] op het moment van het sluiten van de overeenkomst niet de intentie heeft gehad om zijn eerder gedane toezegging na te komen. Van een onjuiste mededeling van [eiseres] over het door hem in te brengen aantal zaken is dus geen sprake.
4.6.
De rechtbank leidt uit de stellingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]af dat voor hen niet zozeer de precieze aantallen door [eiseres] in de maatschap in te brengen dossiers een rol van betekenis speelden, maar (logischerwijs) met name de omzet die [eiseres] uit die dossiers zou halen. De door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]gestelde mededelingen van [eiseres] over zijn omzet zijn dan ook niet los te zien van de door hem in de maatschap in te brengen dossiers.
4.7.
De rechtbank begrijpt de stelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]over de mededeling die [eiseres] over zijn omzet heeft gedaan dan ook zo: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]stellen dat [eiseres] vóór het sluiten van de overeenkomst aan hen heeft meegedeeld dat hij van meet af aan uit de door hem in de maatschap in te brengen dossiers een omzet zou halen van minimaal € 10.000,00 per maand, maar dat [eiseres] in de eerste maanden na 1 september 2011 die omzet bij lange na niet heeft gehaald. Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]zouden zij bij een juiste voorstelling van zaken over de door [eiseres] te halen omzet, dus in het geval [eiseres] hen destijds daarover juist zou hebben geïnformeerd, de overeenkomst niet hebben gesloten.
4.8.
De rechtbank leidt met name uit de verklaring van [K] (productie 28
zijdens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]), die de besprekingen vóór het sluiten van de overeenkomst bijwoonde, en uit de e-mail van 10 augustus 2011 van [eiseres] aan [gedaagde sub 1] (productie 2 zijdens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]), in onderlinge samenhang bezien, af dat [eiseres] tijdens die besprekingen bij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]in ieder geval de verwachting heeft gewekt dat hij al in 2011 een substantiële omzet zou halen. De rechtbank overweegt daarbij dat [eiseres] zijn stelling dat hij met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]heeft afgesproken dat hij de eerste maanden uitsluitend zou acquireren, onvoldoende heeft onderbouwd.
4.9.
Uit de door [J] opgestelde omzetcijfers (productie 25 zijdens [eiseres]) blijkt dat [eiseres] in september en oktober 2011 geen omzet heeft gehaald, in november 2011 een omzet van € 2.626,76, in december 2011 een omzet van € 3.237,49 en in januari 2012 een omzet van € 14.503,28. De rechtbank stelt aan de hand van deze omzetcijfers en van hetgeen partijen overigens in dit kader hebben gesteld vast dat [eiseres] in de periode van 1 september 2011 tot en met december 2011 geen substantiële omzet heeft gehaald.
4.10.
Dit feit als zodanig betekent echter nog niet dat [eiseres] een onjuiste mededeling over de door hem te halen omzet aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]heeft gedaan. Die omzet moest immers (in eerste instantie) worden gehaald uit de dossiers die [eiseres] in de maatschap zou inbrengen. [X] Advocaten heeft echter eerst in december 2011 dossiers aan [eiseres] afgestaan; [eiseres] heeft dus tot dat moment geen omzet uit die dossiers kunnen halen. Uit de omzet van [eiseres] in januari 2012 (€ 14.503,28) leidt de rechtbank af dat [eiseres], zoals hij ook stelt, vrijwel onmiddellijk na ontvangst van in te brengen dossiers in staat was een substantiële omzet uit die dossiers te halen. Verder geldt dat vaststaat dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]al in augustus 2011, vóór het sluiten van de overeenkomst, wisten dat [X] Advocaten niet bereid was dossiers aan [eiseres] af te staan en dat [eiseres] dus niet onmiddellijk bij aanvang van de maatschap per 1 september 2011 over dossiers zou kunnen beschikken en daaruit omzet zou kunnen halen.
4.11.
Tussen partijen staat vast dat [eiseres] destijds aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]heeft meegedeeld dat een kamer van het kantoor te [woonplaats] aan Sella Invest zou worden onderverhuurd en dat dit niet is gebeurd. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]stellen dat, gelet daarop, [eiseres] een onjuiste mededeling heeft gedaan en de overeenkomst daarom op grond van dwaling vernietigbaar is.
4.12.
De rechtbank volgt deze stelling niet. Niet gesteld of gebleken is dat [eiseres] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst wist of behoorde te weten dat hij de toezegging om te onderverhuren niet zou kunnen nakomen en ook niet dat hij toen al van plan was om die toezegging niet na te komen. De omstandigheid dat [eiseres] zijn toezegging uiteindelijk niet is nagekomen leidt dus niet tot de conclusie dat [eiseres] op dit punt een onjuiste mededeling heeft gedaan.
4.13.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]stellen dat [eiseres] hen vóór het sluiten van de overeenkomst een onjuiste mededeling heeft gedaan over [D]; volgens [eiseres] zou [D] goed functioneren, maar dat was volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], zo constateerden zij toen [D] in dienst van de maatschap was getreden, niet het geval.
4.14.
De rechtbank volgt deze stelling niet. Ook al zou [D] na indiensttreding minder goed functioneren dan [eiseres] aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]heeft meegedeeld (partijen verschillen van mening daarover), niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]de overeenkomst niet zouden hebben gesloten in het geval zij dat zouden hebben geweten.
Niet-gedane mededelingen
4.15.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]stellen dat [eiseres] vóór het sluiten van de overeenkomst al van plan was om de eerste maanden na 1 september 2011 geen omzetgenererende werkzaamheden te verrichten, maar acquisitie- en privéwerkzaamheden uit te voeren. [eiseres] heeft dit niet aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]meegedeeld. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]zouden bij een juiste voorstelling van zaken, namelijk in het geval [eiseres] hen over dat plan zou hebben geïnformeerd, de overeenkomst niet hebben gesloten.
4.16.
De rechtbank volgt deze stelling niet. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor over de omzet van [eiseres] in 2011 overwoog. [eiseres] was in 2011 niet in staat substantiële omzet te halen, omdat [X] Advocaten de in de maatschap in te brengen dossiers eerst in december 2011 aan [eiseres] afstond; [eiseres] heeft vrijwel onmiddellijk na ontvangst van die dossiers een substantiële omzet gehaald. De rechtbank gaat er gelet daarop vanuit dat [eiseres], indien en voor zover hij vanaf 1 september 2011 de beschikking zou hebben gehad over in te brengen dossiers, al in 2011 een substantiële omzet zou hebben gehaald. Daarbij is niet van belang of [eiseres] al dan niet van plan zou zijn geweest om daarnaast werkzaamheden te verrichten die niet of niet direct tot omzet zouden hebben geleid.
4.17.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]stellen dat [eiseres] vóór het sluiten van de overeenkomst al van plan was derden toegang te verschaffen tot bedrijfsinformatie, kredietrekeningen te openen, contracten af te sluiten en personeel aan te nemen, zonder dit aan hen mee te delen. De rechtbank verwerpt deze stelling, al omdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]onvoldoende feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit (zo al juist) kan worden afgeleid dat [eiseres] deze activiteiten al vóór het sluiten van de overeenkomst van plan is geweest.
4.18.
De rechtbank concludeert dat niet is gebleken van gronden die een beroep op dwaling rechtvaardigen. Dit betekent dat de overeenkomst niet op 26 januari 2012 is geëindigd door vernietiging op grond van dwaling dan wel dat de overeenkomst in rechte vernietigbaar is op grond van dwaling.
Bedrog
4.19.
Uit het voorgaande volgt evenzeer dat de stelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]dat [eiseres] opzettelijk onjuiste mededelingen heeft gedaan over de omzet die hij zou halen, niet houdbaar is. De overeenkomst is bijgevolg niet op in rechte vernietigbaar op grond van bedrog.
Ontbinding
4.20.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]hebben op 26 januari 2012 de overeenkomst subsidiair buitengerechtelijk ontbonden. De ontbindingsgronden komen hierna aan de orde.
Buitengerechtelijke ontbinding
4.21.
[eiseres] stelt dat buitengerechtelijke ontbinding van een maatschapsovereenkomst niet mogelijk is, omdat artikel 7A:1684 BW bepaalt dat artikel 6:265 BW niet op een maatschap kan worden toegepast.
4.22.
De rechtbank volgt deze stelling niet. Uit artikel 13 onder d van de overeenkomst (zie rechtsoverweging 2.13) blijkt dat partijen het recht van buitengerechtelijke ontbinding zijn overeengekomen. Dit overeengekomen recht is niet in strijd met artikel 7A:1684 BW, zo volgt uit een arrest van de Hoge Raad [1] . Buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst is dus mogelijk, zij het niet op grond van artikel 6:265 BW, maar op grond van artikel 13 onder d van de overeenkomst.
4.23.
Buitengerechtelijke ontbinding op grond van artikel 13 onder d van de overeenkomst is mogelijk in het geval
“bepalingen van deze overeenkomst”niet (behoorlijk) worden nagekomen. De rechtbank overweegt dat onder die bepalingen alle jegens de andere vennoten in het leven geroepen verbintenissen moeten worden begrepen die verband houden met het aangaan van de maatschap. Mondelingen toezeggingen (zie hierna) vallen daar dus ook onder.
Ontbindingsgronden
4.24.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]stellen dat [eiseres] heeft toegezegd dat hij vanaf 1 september 2011 een omzet zou halen van minimaal € 10.000,00 per maand en dat hij minimaal 200 incasso- en 25 faillissementsdossiers in de maatschap zou inbrengen, maar dat hij deze toezeggingen niet gestand heeft gedaan.
4.25.
De rechtbank volgt deze stelling niet. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor overwoog over de door [eiseres] in de maatschap in te brengen dossiers en (het verband met) de omzet van [eiseres]. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]wisten dat [X] Advocaten weigerde dossiers aan [eiseres] af te staan. Na ontvangst van in te brengen dossiers was [eiseres] in staat een substantiële omzet te halen. Weliswaar heeft [eiseres] uiteindelijk minder faillissementszaken en incassoklanten ingebracht (zie 4.5), maar deze tekortkoming is, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, onvoldoende ernstig om een ontbinding te rechtvaardigen.
4.26.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]stellen dat [eiseres] heeft toegezegd dat Sella Invest een kamer zou onderhuren, maar dat hij deze toezegging niet gestand heeft gedaan.
4.27.
Uit de e-mail van 23 juni 2011 van [eiseres] aan (onder meer) [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]blijkt dat [eiseres] destijds heeft meegedeeld dat Sella Invest in eerste instantie een kamer zou onderhuren (productie 5 zijdens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]). Hoewel die mededeling weinig concreet is, mochten [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]er redelijkerwijs in ieder geval van uitgaan dat dit op relatief korte termijn na aanvang van de maatschap zou gebeuren. [eiseres] was immers aandeelhouder van Sella Invest. De mededeling is in zoverre als een toezegging van [eiseres] aan te merken. Sella Invest had echter op 26 januari 2012, toen al bijna vijf maanden waren verstreken, nog steeds niet ondergehuurd. [eiseres] is gelet daarop naar het oordeel van de rechtbank tekortgeschoten in de nakoming van voormelde toezegging.
4.28.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]stellen dat [eiseres] zonder hun medeweten de secretaresses [E] en [F] in dienst van de maatschap heeft genomen en allerlei uitgaven heeft gedaan en dat dit in strijd is met artikel 6 van de overeenkomst. Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]is [eiseres] in oktober 2011 akkoord gegaan met een wijziging van artikel 6 van de overeenkomst in die zin dat, met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2011, de maten slechts gezamenlijk bevoegd zijn om namens de maatschap rechtshandelingen te verrichten.
4.29.
De vraag of [eiseres] akkoord is gegaan met de gestelde wijziging van artikel 6 van de overeenkomst [eiseres] betwist dit uitdrukkelijk - kan onbeantwoord blijven. Het zonder medeweten van alle maten in dienst nemen van personeel is zowel in strijd met artikel 6 (lid 2) van de overeenkomst zoals dat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst luidde (zie rechtsoverweging 2.13) en volgens [eiseres] nog steeds luidt, als in strijd met artikel 6 van de overeenkomst zoals dat volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]na wijziging luidt. [eiseres], die niet heeft betwist dat hij [E] en [F] zonder medeweten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]in dienst van de maatschap heeft genomen, is dan ook op dit punt tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst.
4.30.
Wat betreft de door [eiseres] zonder medeweten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]gedane uitgaven, zoals het aanschaffen van het administratiepakket Fidura en 20 dossierkasten en het inhuren van [J], [G] en [H], overweegt de rechtbank als volgt. Indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat artikel 6 van de overeenkomst niet is gewijzigd en [eiseres] dus bevoegd was zonder toestemming van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]uitgaven tot € 10.000,00 te doen, dan geldt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]niet onderbouwd hebben gesteld dat [eiseres] deze grens heeft overschreden.
4.31.
Indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat [eiseres] akkoord is gegaan met de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]gestelde wijziging van artikel 6 van de overeenkomst en [eiseres] dus niet bevoegd was zonder toestemming van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]uitgaven van welke omvang ook te doen, dan geldt het volgende. [eiseres] heeft onbetwist gesteld dat de uitgaven die hij heeft gedaan normaal en noodzakelijk voor de bedrijfsvoering waren dan wel kunnen worden geacht. Verder hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]niet onderbouwd gesteld dat de omvang van die uitgaven buitenproportioneel was. Het is gelet daarop niet aannemelijk dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]door de handelwijze van [eiseres] schade hebben geleden. De rechtbank concludeert dan ook dat [eiseres], in het geval wordt uitgegaan van de gestelde wijziging van artikel 6 van de overeenkomst, weliswaar in dit opzicht is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen die uit de overeenkomst voortvloeien, maar dat dit tekortschieten onvoldoende ernstig is om een ontbinding te rechtvaardigen.
4.32.
Uit het voorgaande blijkt dat twee ontbindingsgronden slagen, namelijk het niet gestand doen van de toezegging dat Sella Invest zou gaan onderhuren en het zonder medeweten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]in dienst van de maatschap nemen van de secretaresses [E] en [F]. De huursom voor het kantoor te [woonplaats] bestaande uit vier kamers, bedroeg € 2.583,33 per maand exclusief btw. Onderverhuur van een kamer aan Sella Invest zou redelijkerwijs minstens éénvierde deel hiervan (€ 645,00 per maand exclusief btw) hebben opgeleverd. Aan de twee secretaressen moest salaris worden betaald, maar niet is gesteld of gebleken dat de maatschap kon functioneren zonder hun inbreng. Weliswaar heeft het aannemen door [eiseres] van deze twee secretaresses dus niet tot financiële schade voor de maatschap geleid, maar deze soloactie van [eiseres] heeft er wel toe bijgedragen dat de verhouding met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]verslechterde. Deze twee ontbindingsgronden zijn dan ook van voldoende gewicht om de ontbinding van 26 januari 2012 te kunnen dragen.
4.33.
Het standpunt van [eiseres] dat een rechtsgrondslag voor toewijzing van schadevergoeding ontbreekt, wordt verworpen. Het derde lid van artikel 7A:1684 BW verklaart de artikelen 6:265 tot en met 6:279 BW weliswaar buiten toepassing, maar op grond van artikel 7A:1684 lid 2 BW kan ingeval van ontbinding wegens gewichtige redenen een partij die in de nakoming van haar verplichtingen tekort is geschoten met overeenkomstige toepassing van artikel 6:277 BW tot schadevergoeding worden veroordeeld. Niet valt in te zien dat dit niet is toegestaan in het geval van ontbinding wegens niet nakoming van verbintenissen uit de maatschapsovereenkomst, nog daargelaten dat het recht op schadevergoeding in dit geval ook rechtstreeks voortvloeit uit artikel 6:74 BW. De vordering van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]om voor recht te verklaren dat zij de overeenkomst op goede grond hebben ontbonden en dat [eiseres] de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]geleden schade moet vergoeden (op te maken bij staat), is dan ook toewijsbaar. Deze schade bestaat uit het gederfde aandeel van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]in de boekwaarde van het maatschapsvermogen, voor zover die boekwaarde hoger zou zijn geweest wanneer Sella Invest binnen een redelijke termijn na 1 september 2011 een kamer zou hebben ondergehuurd tegen vergoeding van minstens € 645,00 per maand exclusief btw. Omdat partijen zich niet hebben uitgelaten over de periode waarin deze onderhuur redelijkerwijs zou hebben plaatsgevonden en ook niet over de hoogte van de huursom, kan deze post niet worden verdisconteerd in de verdeling van het maatschapsvermogen (zie hierna).
4.34.
Dit betekent verder dat vordering 1 van [eiseres] moet worden afgewezen. De maatschap is immers, anders dan [eiseres] ter ondersteuning van die vordering stelt, niet op 31 januari 2012 geëindigd door een uit de gedragingen van partijen af te leiden besluit daartoe, maar op 26 januari 2012 door buitengerechtelijke ontbinding.
Verdeling gemeenschap
4.35.
Gelet op vordering 2 van [eiseres] zal de rechtbank de gemeenschap verdelen naar de stand van 31 januari 2012, de verdelingsdatum die partijen beogen; na die datum zijn [eiseres] enerzijds en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]anderzijds voor eigen rekening gaan werken.
4.36.
De rechtbank gaat er daarbij met partijen van uit dat de activa van de maatschap, met uitzondering van onderhanden werk en apparatuur van de maatschap die [gedaagde sub 2]en [gedaagde sub 1] hebben meegenomen (waarover hierna meer), aan [eiseres] worden toegescheiden, onder de verplichting van [eiseres] dat hij het vreemd vermogen van de maatschap - de passiva minus de kapitaalrekeningen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]- voor zijn rekening neemt.
Kapitaalrekeningen
4.37.
Dit betekent dat moet worden vastgesteld hoe hoog de kapitaalrekeningen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]ultimo januari 2012 waren. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]stellen in dit verband dat het door drie delen van de totale omzet niet redelijk en billijk is en dat zij recht hebben op (in ieder geval een aanzienlijk deel van) hun omzet. Kennelijk bedoelen zij dat het niet redelijk is dat zij bij de verdeling van het maatschapsvermogen niet worden gecompenseerd voor de te lage omzet van [eiseres] en de te hoge uitgaven die hij heeft gedaan. De rechtbank volgt deze stelling niet. Zoals uit het voorgaande blijkt, is [eiseres] niet tekortgeschoten op het gebied van te halen omzet en evenmin (in betekenisvolle mate) op het gebied van door hem zonder medeweten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]gedane uitgaven.
4.38.
De rechtbank gaat, zoals zij hiervoor overwoog (zie rechtsoverweging 4.1), in beginsel uit van de juistheid van de door [J] geproduceerde (specificatie van) omzet- en kostencijfers van de maatschap over de periode van 1 september 2011 tot en met 31 januari 2012 (productie 25 zijdens [eiseres]). [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]waren in de gelegenheid de onderliggende stukken op het kantoor te [woonplaats] in te zien, maar hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt; dit moet voor hun risico blijven. Het gevolg hiervan is dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]niet met vrucht kunnen stellen dat [eiseres] bepaalde omzet- of kostencijfers onvoldoende onderbouwd of gespecificeerd heeft. De rechtbank zal de stellingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]met deze inhoud dan ook verder onbesproken laten bij de verdeling van de gemeenschap.
4.39.
[J] heeft op basis van voormelde omzet- en kostencijfers een winst- en verliesrekening van de maatschap opgesteld over de periode van 1 september 2011 tot en met 31 januari 2012 (productie 9 zijdens [eiseres]). Uit die rekening blijkt van een omzet van € 119.493,00 en een totaal aan kosten van € 104.653,00, zodat - rekening houdend met een rentelast van € 42,00 - een resultaat van € 14.798,00 overblijft. [J] heeft een balans van de maatschap opgesteld per ultimo januari 2012 (eveneens productie 9 zijdens [eiseres]). De kapitaalrekening van [eiseres] bedraagt op die balans € 11.198,00 negatief [2] , van [gedaagde sub 2]€ 11.199,00 negatief [3] en van [gedaagde sub 1] € 11.138,00 negatief [4] . De rechtbank neemt deze bedragen bij de vaststelling van de (te verdelen) kapitaalrekeningen tot uitgangspunt. De stellingen van partijen in dit verband worden hierna besproken.
4.40.
[eiseres] heeft onbetwist gesteld dat uit de crediteurenadministratie een factuur van Teleservice Nederland ter hoogte van € 3.250,49 moet worden gehaald. Dit betekent voor de winst- en verliesrekening dat de kosten met € 3.250,49 afnemen en dat bijgevolg het resultaat met € 3.250,49 toeneemt. Verder betekent dit voor de balans dat elke kapitaalrekening met een derde deel van € 3.250,49 toeneemt.
4.41.
[gedaagde sub 2]heeft [L]Drukkerij als advocaat bijgestaan en daarvoor in totaal een bedrag van € 8.014,65 bij [L]Drukkerij in rekening gebracht, welk bedrag onbetaald is gebleven. [eiseres] heeft dit bedrag niet in de jaarcijfers laten verwerken, omdat hij van mening is dat [gedaagde sub 2]buitenproportioneel veel procedurekosten ten laste van [L]Drukkerij heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] het bedrag van € 8.014,65 ten onrechte uit de jaarcijfers heeft gelaten. [eiseres] heeft in het licht van de stellingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [L]Drukkerij zich terecht op het standpunt stelt dat zij dit bedrag niet aan de maatschap verschuldigd is.
4.42.
Dit betekent voor de winst- en verliesrekening dat de omzet en bijgevolg het resultaat met € 8.014,65 toenemen. Verder betekent dit voor de balans dat elke kapitaalrekening met een derde deel van € 8.014,65 toeneemt.
4.43.
[L]Drukkerij heeft in opdracht van de maatschap drukwerk verricht en daarvoor in totaal € 1.937,32 bij de maatschap in rekening gebracht, welk bedrag onbetaald is gebleven. [eiseres] stelt dat deze factuur uit de jaarcijfers moet worden gehaald. De rechtbank volgt deze stelling niet. Niet is gebleken dat de maatschap zich op valide gronden op het standpunt stelt dat dit bedrag niet (meer) verschuldigd is.
4.44.
Uit de winst- en verliesrekening blijkt een post huisvestingskosten van € 18.445,00. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]betwisten de hoogte van deze post. De rechtbank overweegt op dit punt als volgt. Over september, oktober en november 2011 was voor het kantoor te [woonplaats] geen huur verschuldigd; vanaf 1 december 2011 bedraagt de huur (inclusief voorschot servicekosten en exclusief btw) € 2.583,33 per maand. Dit betekent dat de maatschap voor dit kantoor twee maanden huur (inclusief servicekosten en exclusief btw), dus € 5.166,66 verschuldigd was in de periode van 1 september 2011 tot en met 31 januari 2012. Daarnaast was de maatschap in die periode servicekosten verschuldigd over september, oktober en november 2011. De rechtbank leidt uit de grootboekadministratie af dat de servicekosten over die maanden € 1.500,00 bedroegen.
4.45.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]hebben onbetwist gesteld dat voor het kantoor te Groningen waar [gedaagde sub 2]zijn werkzaamheden voor rekening van de maatschap verrichtte - eerst vanaf 1 januari 2012 een huur van € 523,00 (inclusief btw) verschuldigd was. Dit betekent dat de maatschap in de periode van 1 september 2011 tot en met 31 januari 2012 een maand huur, dus € 439,50 (exclusief btw) verschuldigd was.
4.46.
De huur voor het kantoor te Steenwijk - waar [gedaagde sub 1] haar werkzaamheden voor rekening van de maatschap verrichtte - bedroeg, zo blijkt uit de grootboekadministratie, € 584,50 per maand (naar de rechtbank begrijpt: exclusief btw). Dit betekent dat de maatschap in de periode van 1 september 2011 tot en met 31 januari 2012 vijf maanden huur, dus € 2.922,50 verschuldigd was.
4.47.
De bedragen aan huur en servicekosten tot en met 31 januari 2012 zijn huisvestingskosten. De rechtbank ziet, anders dan [eiseres], onvoldoende grond om, gelet op de huurvrije periode over september tot en met november 2011, een deel van de vanaf 1 februari 2012 voor het kantoor te [woonplaats] verschuldigde huur als kosten in de winst- en verliesrekening van de maatschap op te nemen, zoals [eiseres] heeft gedaan. Niet is gebleken dat de vanaf 1 december 2011 verschuldigde huur hoger is dan gebruikelijk doordat rekening is gehouden met een huurvrije periode.
4.48.
De uit de grootboekadministratie blijkende posten ‘sleutels’ ad € 3,32 en ‘leges’ ad € 180,95 zijn ook huisvestingskosten waarvan voldoende aannemelijk is dat die in de periode van 1 september 2011 tot en met 31 januari 2012 ten behoeve van de maatschap zijn gemaakt. Voor de overige in de grootboekadministratie genoemde posten geldt dat niet. De post huisvestingskosten op de winst- en verliesrekening stelt de rechtbank dan ook op € 10.212,93 [5] .
4.49.
Dit betekent voor de winst- en verliesrekening dat de kosten met € 8.232,07 [6] afnemen en bijgevolg het resultaat met dat bedrag toeneemt. Verder betekent dit voor de balans dat elke kapitaalrekening met een derde van € 8.232,07 toeneemt.
4.50.
Anders dan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]acht de rechtbank de afschrijvingen tot een totaal van € 1.856,00 voldoende toegelicht. De rechtbank verwijst naar de Staat van de vaste activa (productie 9 zijdens [eiseres]). Verder hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]hun stelling dat bepaalde uitgaven, zoals met betrekking tot de naam [C] Advocaten, de website en Fidura, niet als kosten in de winst- en verliesrekening hadden moeten worden opgenomen, maar als activa op de balans, onvoldoende onderbouwd.
4.51.
Het bovenstaande brengt vooralsnog de volgende hoogtes van de kapitaalrekeningen van [gedaagde sub 2]en [gedaagde sub 1] mee.
Kapitaalrekening van:
[gedaagde sub 2]:
[gedaagde sub 1]:
Volgens balans:
€ -11.199,00
€ -11.138,00
Factuur van Teleservice Nederland
ad € 3.250,49 (1/3 deel erbij):
€ 1.083,50
€ 1.083,50
Factuur aan [L]Drukkerij
ad € 8.014,65 (1/3 deel erbij):
€ 2.671,55
€ 2.671,55
Minder huisvestingskosten
ad € 8.232,07 (1/3 deel erbij):
€ 2.744,02
€ 2.744,02
Over:
€ -4.699,93
€ -4.638,93
Geïnde debiteuren na 31 januari 2012
4.52.
[eiseres] stelt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]vóór 1 februari 2012 in rekening gebrachte honoraria ter zake van door hun vóór 1 februari 2012 verrichte werkzaamheden zelf hebben geïnd. Volgens [eiseres] gaat het bij [gedaagde sub 1] om een totaalbedrag van € 7.528,97 en bij [gedaagde sub 2]om een totaalbedrag van € 11.540,27. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]betwisten de hoogte van deze bedragen.
4.53.
De rechtbank gaat uit van de juistheid van de door [eiseres] gestelde bedragen. Het had in de gegeven omstandigheden op de weg van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]gelegen om uit de doeken te doen welke bedragen zij ter zake van werk van vóór 1 februari 2012 op hun bankrekening(en) precies hebben ontvangen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]hebben dat niet gedaan, hetgeen voor hun risico moet komen.
4.54.
Het standpunt van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]dat de bedragen over de drie maten moet worden verdeeld, is onjuist. De activa en dus ook de vorderingen op debiteuren (van vóór 1 februari 2012) worden immers aan [eiseres] toegescheiden. [eiseres] heeft dus recht op de betalingen van die vorderingen.
Meegenomen onderhanden werk en verschotten
4.55.
[eiseres] stelt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]onderhanden werk per 1 februari 2012 ter hoogte van € 6.701,00 hebben meegenomen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]betwisten deze stelling.
4.56.
Onbetwist staat vast dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]dossiers hebben meegenomen. De rechtbank acht aannemelijk dat die dossiers werk bevatten dat vóór 1 februari 2012 is verricht, maar nog niet door de maatschap in rekening is gebracht. Ook hier geldt dat het op de weg van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]had gelegen om, al dan niet mede aan de hand van het op het kantoor te [woonplaats] te raadplegen gegevens, een en ander nader uit te doeken te doen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]hebben dat niet gedaan, hetgeen voor hun risico moet komen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]onderhanden werk ter hoogte van € 6.701,00 hebben meegenomen dat niet door de maatschap in rekening is gebracht.
4.57.
De rechtbank gaat er schattenderwijs van uit dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]ieder de helft van € 6.701,00, dus ieder € 3.350,50 aan onderhanden werk hebben meegenomen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit de stellingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]blijkt dat zij toentertijd deels in elkaars dossiers werkten.
Te verdelen indirecte kosten
4.58.
Partijen verschillen van mening over de toedeling van de huisvestingskosten voor het kantoor te [woonplaats] vanaf 1 februari 2012. De huurovereenkomst van het kantoor liep tot en met 31 juni 2012. Dit betekent dat de huurkosten en andere huisvestingskosten voor het kantoor in de periode van 1 februari 2012 tot en met 31 juni 2012, welke kosten [eiseres] heeft voldaan, in beginsel moeten worden verdeeld over alle drie de maten.
4.59.
[eiseres] heeft echter een groot deel van het kantoor te [woonplaats] in die periode in gebruik gehouden. De huisvestingskosten van dat deel van het kantoor dienen daarom in ieder geval ten laste van [eiseres] te blijven. Indien er nog een kamer van het kantoor niet door [eiseres] werd gebruikt - [eiseres] heeft volgens zijn eigen stellingen al snel nieuwe medewerkers in dienst genomen - geldt dat ook de huisvestingskosten van die kamer ten laste van [eiseres] moeten blijven. De huisvestingskosten in verband met die kamer zijn immers aan te merken als door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]geleden schade ten gevolge van tekortschieten van [eiseres]. [eiseres] heeft immers voor de maatschap een extra kamer gehuurd onder de toezegging dat Sella Invest die zou onderhuren; [eiseres] is die toezegging niet nagekomen.
4.60.
Vanaf 1 februari 2012 verschuldigde huisvestingskosten voor het kantoor te Groningen respectievelijk van het kantoor te Steenwijk dienen ten laste te komen van [gedaagde sub 2]respectievelijk van [gedaagde sub 1]. [eiseres] heeft niet gesteld dat de maatschap en/of hijzelf bedragen in dit kader hebben voldaan.
4.61.
De te verdelen kosten voor automatisering bedragen € 241,50 per maat en voor telefoon (Vodafone) € 272,44 per maat. [eiseres] heeft dit gesteld; [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]hebben dit onvoldoende gemotiveerd betwist. De stelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]dat in de telefoonkosten ook telefoonkosten van de echtgenote van [eiseres] zijn begrepen, is in het licht van het verweer van [eiseres] op dit punt onvoldoende nader onderbouwd.
4.62.
Met de kosten van [J] moet ook rekening worden gehouden. Die kosten waren normaal en noodzakelijk voor de bedrijfsvoering. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij hiervoor overwoog. De kosten van [J] bedragen € 800,00 per maat. [eiseres] heeft dit onbetwist gesteld. Met de kosten van sponsoring FC Oss is € 200,00 per maat gemoeid. Ook hiermee moet rekening worden gehouden. [eiseres] heeft in het licht van de stellingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]onvoldoende nader onderbouwd dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]nog in een deel van de kosten voor de Jonge Balie en Freon van de Swan zouden moeten bijdragen. Wat betreft de kosten in verband met het halen en brengen van de post over de maanden januari, februari en maart 2012 kan alleen maar rekening worden gehouden met de kosten over januari 2012 ad € 100,00, dus € 33,33 per maat. De rechtbank begrijpt dat [eiseres] vanaf 1 februari 2012 gebruik is blijven maken van deze dienst; de daaraan verbonden kosten moet hij dragen.
Fidura
4.63.
[eiseres] heeft namens de maatschap het administratiepakket Fidura aangeschaft. Partijen zijn het erover eens dat het pakket, dat niet onder de (immateriële) activa is opgenomen, aan [eiseres] moet worden toegescheiden. De rechtbank zal dat dan ook doen.
Partijen zijn het er verder over eens dat [eiseres] voor de toescheiding van het pakket aan hem wegens overbedeling een vergoeding aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]moet betalen.
4.64.
De rechtbank overweegt over de vergoeding als volgt. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]hebben onbetwist gesteld dat de (totale) aanschafkosten van het administratiepakket Fidura € 10.329,00 bedroegen. Rekening houdend met een afschrijvingsduur van vijf jaren, was de waarde van het pakket per 31 januari 2012 € 9.468,25 [7] . Dit betekent dat [eiseres] aan zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2]een derde deel van die waarde, dus € 3.156,08 moet vergoeden.
Drie laptops, twee dicteerapparaten
4.65.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]hebben drie laptops en twee dicteerapparaten meegenomen die tot de activa van de maatschap horen. Partijen zijn het erover eens dat die apparatuur aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]moet worden toegescheiden. De rechtbank zal dat dan ook doen. [eiseres] stelt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]in dit verband ieder een vergoeding van € 1.000,00 aan hem verschuldigd zijn. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]hebben deze stelling onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid daarvan. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]moeten dus ieder € 1.000,00 aan [eiseres] vergoeden.
[C] Advocaten
4.66.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]vorderen van [eiseres] een vergoeding van € 10.000,00 per maand voor het gebruik van de naam “[C] Advocaten”. Dit met ingang van 1 februari 2012.
4.67.
De rechtbank overweegt als volgt. De maatschap is geëindigd door de ontbindingsverklaring van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. In geval van ontbinding heeft degene die de ontbinding heeft ingeroepen het recht de activiteiten van de maatschap, inclusief het gebruik van de handelsnaam, voort te zetten. De rechtbank verwijst naar artikel 15 van de overeenkomst (zie rechtsoverweging 2.14). Om van dit recht gebruik te kunnen maken, moet worden voldaan aan de voorwaarde dat binnen drie maanden na het eindigen van de maatschap de andere maten schriftelijk op de hoogte worden gesteld dat de activiteiten van de maatschap worden voortgezet. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]hebben niet aan deze voorwaarde voldaan; het recht op voortzetting van de activiteiten van de maatschap is daardoor vervallen. Bijgevolg hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]ook niet het exclusieve recht op het gebruik van de naam “[C] Advocaten”.
4.68.
De naam “[C] Advocaten” maakt dus deel uit van de gemeenschap. De naam kan om die reden niet zonder toestemming van alle deelgenoten, dus de drie maten, worden gebruikt. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat [eiseres] de naam zonder toestemming van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]enige tijd heeft gebruikt en mogelijk nog op enigerlei wijze gebruikt. De rechtbank ziet echter geen grond om voor dat gebruik een vergoeding aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]toe te kennen. De rechtbank neemt hierbij met name in aanmerking dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]niet voldoende hebben onderbouwd dat het gebruik van de naam door [eiseres] bij hen tot schade van enige betekenis heeft geleid of leidt.
4.69.
De rechtbank acht [eiseres] de meest aangewezen partij om de naam “[C] Advocaten”, welke naam niet onder de (immateriële) activa is opgenomen, aan toe te scheiden. De rechtbank zal dat ook doen. De rechtbank acht het met [eiseres] redelijk dat [eiseres] daarvoor aan ieder van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]een vergoeding van € 3.000,00 betaalt.
Tot slot
4.70.
Voor het overige is niet onderbouwd gesteld dat wegens overbedeling bedragen moeten worden vergoed.
4.71.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]hebben opmerkingen geplaatst bij in de balans opgenomen kortlopende schulden van de maatschap die zien op arbeidsongeschiktheidsverzekeringen van [eiseres] en [gedaagde sub 1]. De rechtbank bespreekt deze opmerkingen niet, omdat niet is gesteld of gebleken dat die kortlopende schulden het resultaat (en dus de kapitaalrekeningen) van de maatschap hebben beïnvloed. Indien en voor zover de maatschap schulden heeft aan [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2], dan dient [eiseres] deze te voldoen. De schulden van de maatschap worden immers aan [eiseres] toegescheiden.
4.72.
Het voorgaande leidt tot de volgende totalen.
[gedaagde sub 2]:
[gedaagde sub 1]:
Kapitaalrekeningen (zie 4.51):
€ -4.699,93
€ -4.638,93
Geïnde debiteuren na 31 januari 2012:
€ -11.540,27
€ -7.528,97
Meegenomen onderhanden werk:
€ -3.350,50
€ -3.350,50
Te verdelen indirecte kosten:
- automatisering:
€ -241,50
€ -241,50
- telefoonkosten (Vodafone):
€ -272,44
€ -272,44
- [J]:
€ -800,00
€ -800,00
- FC Oss:
€ -200,00
€ -200,00
- halen/brengen post:
€ -33,33
€ -33,33
Administratiepakket Fidura:
€ 3.156,08
€ 3.156,08
Drie laptops, twee dicteerapparaten:
€ -1.000,00
€ -1.000,00
Naam "[C] Advocaten"
€ 3.000,00
€ 3.000,00
Totalen:
€ -15.981,89
€ -11.909,59
[gedaagde sub 2]moet dus € 15.981,89 aan [eiseres] voldoen en [gedaagde sub 1] € 11.909,59.
Proceskosten
4.73.
Gelet op de relatie tussen partijen en de aarde van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in reconventie
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]de overeenkomst op goede grond hebben ontbonden en dat [eiseres] de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]geleden schade moet vergoeden, op te maken bij staat (zie 4.33),
in conventie en in reconventie
5.2.
stelt de verdeling van de gemeenschap van partijen aldus vast dat:
  • aan [eiseres] de activa van de maatschap, zoals die ultimo januari 2012 bestond, wordt toegescheiden, met uitzondering van het door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]meegenomen onderhanden werk ter waarde van € 6.701,00 en met uitzondering van de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]meegenomen drie laptops en twee dicteerapparaten, onder de verplichting van [eiseres] het vreemd vermogen van de maatschap (de passiva minus het eigen vermogen), zoals dat ultimo januari 2012 bestond, voor zijn rekening te nemen, onder vrijwaring van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2],
  • aan [eiseres] het administratiepakket Fidura wordt toegescheiden,
  • aan [eiseres] de naam “[C] Advocaten” wordt toegescheiden,
  • aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]het door hen meegenomen onderhanden werk ter waarde van € 6.701,00 en de door hen meegenomen drie laptops en twee dicteerapparaten worden toegescheiden,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 2]tot betaling van € 15.981,89 aan [eiseres],
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling van € 11.909,59 aan [eiseres],
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom, bijgestaan door mr. H.G. van Soolingen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2014. [8]

Voetnoten

1.Zie HR 5 juni 1970, ECLI:NL:HR:1970:AB7022
2.€ 4.933,00 (1/3 x € 14.798,00 aan resultaat) -/- € 16.131,00 aan privéopnamen
3.€ 4.933,00 (1/3 x € 14.798,00 aan resultaat) -/- € 15.000,00 aan privéopnamen -/- € 1.132,00 aan AOV-verzekering
4.€ 4.933,00 (1/3 x € 14.798,00 aan resultaat) -/- € 16.071,00 aan privéopnamen
5.€ 5.166,66 + € 1.500,00 + € 439,50 + € 2.922,50 + € 3,32 + € 180,95
6.€ 18.445,00 -/- € 10.212,93
7.((60 -/- 5) / 60) x € 10.329,00
8.HvS