ECLI:NL:RBMNE:2014:2220

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
3 juni 2014
Zaaknummer
16/701439-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag van een minderjarige bestuurder

Op 3 juni 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte die op 15 mei 2013 in De Bilt een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die op dat moment 17 jaar oud was, reed met een te hoge snelheid op de Hessenweg en heeft daarbij een voetganger, [slachtoffer], die zich op een voetgangersoversteekplaats bevond, aangereden. Het ongeval resulteerde in de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat leidde tot de fatale aanrijding. De verdachte was in het bezit van een rijbewijs dat alleen geldig was onder begeleiding van een meerderjarige, maar deze begeleider was niet aanwezig tijdens het ongeval. De rechtbank sprak de verdachte vrij van opzet op de dood van het slachtoffer, maar achtte het subsidiair tenlastegelegde feit bewezen, namelijk dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het ongeval aan zijn schuld te wijten was. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 120 dagen, waarvan 81 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd een werkstraf van 120 uren opgelegd en werd de verdachte de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor drie jaar ontzegd. De rechtbank benadrukte het belang van begeleiding en behandeling voor de verdachte, gezien zijn leeftijd en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/701439-13 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 3 juni 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1995] te [geboorteplaats] (Marokko),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres] te [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 februari 2014 en 20 mei 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman mr. J.A.P.F. Hoens, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting van 20 mei 2014 gewijzigd.
De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd;
subsidiair: als verkeersdeelnemer zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden;
meer subsidiair: als bestuurder van een motorvoertuig gevaar op de weg heeft veroorzaakt ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer. Wel acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, en wel in de gradatie van zeer onvoorzichtig rijgedrag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, aangezien verdachte niet het opzet had het slachtoffer om het leven te brengen, ook niet in voorwaardelijke zin. Verder heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde en dat sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
Primair is aan verdachte ten laste gelegd -kort gezegd- dat hij opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met een auto, terwijl hij niet bevoegd was om zonder begeleiding van een met name genoemde meerderjarige, te weten zijn broer, een personenauto te besturen, met (veel te) hoge snelheid, op een voetgangersoversteekplaats op voornoemd slachtoffer is ingereden.
De rechtbank is van oordeel dat er geen bewijs is dat verdachte het slachtoffer met opzet heeft aangereden. De rechtbank is verder van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte de aanmerkelijke kans dat anderen door zijn gedrag het leven zouden laten, desbewust heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde concludeert de rechtbank dan ook dat opzet op de dood van [slachtoffer] niet bewezen kan worden en dat evenmin sprake is van opzet in voorwaardelijke zin. Verdachte zal derhalve van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
4.3.2
Wel bewezen
Op 15 mei 2013 heeft er op de Hessenweg in De Bilt een ongeval plaatsgevonden waardoor voetganger [slachtoffer] zodanig zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, dat deze tengevolge van het verkeersongeval is overleden. [1]
Uit de verkeersongevalsanalyse blijkt dat de op de Hessenweg te De Bilt toegestane maximumsnelheid 30 km/u bedraagt. Dit is aangegeven door het bord A1 van de bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens waarop de maximumsnelheid staat aangegeven en tevens het woord ‘zone’. [2] De voetgangersoversteekplaats op de Hessenweg ter hoogte van de Eurusweg wordt aangeduid middels bord L2 uit Bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens, dat boven de voetgangersoversteekplaats hangt. [3]
Uit de verkeersongevalsanalyse blijkt verder dat uit het voorlopige snelheidsonderzoek bleek dat de snelheid van de Volkswagen Golf aanzienlijk hoger lag dan de ter plaatse toegestane 30 kilometer per uur. [4]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij op 15 mei 2013 in een auto, een Volkswagen Golf, op de Hessenweg in De Bilt reed [5] en dat hij het slachtoffer net voor de helft van het zebrapad zag lopen. Verdachte heeft verder verklaard dat hij naar links heeft gestuurd om het slachtoffer te ontwijken en dat hij wilde remmen, maar per ongeluk op het gaspedaal drukte en vervolgens zag dat hij met de auto het slachtoffer raakte. [6]
Ter terechtzitting van 20 mei 2014 heeft verdachte verklaard dat hij, toen hij op de Hessenweg reed, meer met de flippers aan het stuur bezig was dan met de weg en dat hij vooral gefocust was op hoe het allemaal werkte. Ook heeft verdachte verklaard dat hij, vlak voordat de aanrijding plaatsvond, in zijn spiegels heeft gekeken. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet goed op de weg lette. Verder heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij de signalen dat ter plaatse een maximum snelheid van 30 kilometer per uur gold niet heeft gezien. Ook heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij op de Hessenweg zo’n 80 kilometer per uur heeft gereden of misschien wel harder. [7]
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij de Hessenweg wilde oversteken over het zebrapad ter hoogte van de Eurusweg en dat hij aan de overkant een man zag die hem op het zebrapad tegemoet kwam. De getuige [getuige 1] zag dat deze man ongeveer één à anderhalve meter op het zebrapad liep. Vervolgens zag de getuige [getuige 1] dat er een Volkswagen Golf heel erg hard aan kwam rijden en dat het slachtoffer vol door de Golf werd aangereden. [8] De getuige [getuige 1] heeft ook gezien dat het slachtoffer door de lucht vloog. [9]
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij zag dat er een auto, een GTI, heel hard aan kwam rijden. De getuige [getuige 2] zag ook dat er een man op het zebrapad liep en dat deze man ten tijde van de botsing de lucht in duikelde en dat de auto er als het ware onderdoor ging. [10]
De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij op de Hessenweg een man met een hondje op het zebrapad zag oversteken. Zij zag dat deze man ongeveer midden op het zebrapad liep. De getuige Van [getuige 3] heeft ook verklaard dat zij een nieuwer model Golf snel aan zag komen rijden. De getuige Van [getuige 3] zag dat de man vol aan de zijkant geraakt werd en de lucht in vloog. [11]
Aan de hand van camerabeelden, referentieritten, berekeningen en een statistische analyse heeft het NFI de snelheid van de desbetreffende VW Golf bepaald op circa 90 meter voor het zebrapad. Binnen een betrouwbaarheidsinterval van 95% bedraagt de gemiddelde snelheid aldaar over een traject van ongeveer 12 meter, afgerond 115 km/u +- 4 km/u. [12]
Nadere overweging
De snelheid van de auto die verdachte bestuurde was gezien de bewijsmiddelen, ook indien rekening wordt gehouden met wat de getuige-deskundige N.L. Bosscha ter zitting van 20 mei 2014 heeft verklaard, op de genoemde 30km-weg, ten minste 80 km per uur maar waarschijnlijk harder. Bij deze snelheid heeft verdachte ook nog volstrekt onvoldoende op de weg en de overige verkeersdeelnemers gelet omdat hij vooral aandacht had voor de flippers op het stuur. Weliswaar is geen zinvolle uitspraak te doen over de snelheid waarmee de botsing heeft plaatsgevonden, maar vaststaat wel dat voor verdachte, op het moment dat hij het slachtoffer zag, gegeven zijn te hoge snelheid, remmen geen reële optie meer was. Dit terwijl de weg rechtuit ging en de voetgangersoversteekplaats met een boven de weg aangegeven bord is aangekondigd en ver van te voren te zien is.
Rijbewijs
Verdachte was als 17-jarige in het bezit van een rijbewijs AM B en dit rijbewijs was tot zijn 18e jaar alleen geldig indien hij begeleid wordt door een met name genoemde coach op een 2 to Drive begeleiderspas. Op de begeleiderspas werd als coach genoemd [A], de broer van verdachte. Deze persoon was tijdens het rijden niet aanwezig in het voertuig. Verdachte reed derhalve zonder geldig rijbewijs. [13]
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
Om ter zake van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 tot een veroordeling te kunnen komen, is vereist dat verdachte schuld heeft aan de aanrijding, hetgeen is tenlastegelegd als het zich roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam gedragen. Gelet op het standaardarrest van de Hoge Raad van 1 juni 2004, NJ 2005, 252, zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is
begaan. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De volgende feiten en omstandigheden zijn in dit kader relevant.
Verdachte reed met veel te hoge snelheid. Ter plaatse gold een maximum snelheid van 30 kilometer per uur, aangegeven door een verkeersbord met het cijfer 30 en de aanduiding ‘zone’. Ter plaatse was er een voetgangersoversteekplaats, aangegeven door een verkeersbord dat boven de rijbaan was aangebracht. Het slachtoffer bevond zich op die voetgangersoversteekplaats en verdachte is niet gestopt om hem voor te laten gaan. Verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde in het bezit van een rijbewijs B. Dit rijbewijs was alleen geldig indien verdachte werd begeleid door een coach en deze genoemde persoon was ten tijde van het ongeval niet aanwezig in het voertuig. Verdachte heeft bovendien niet voldoende op de weg gelet.
De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. Het verkeersongeval is derhalve aan verdachtes schuld, als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, te wijten.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierna is weergegeven.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.2 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
subsidiair
op 15 mei 2013 te De Bilt, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zijnde een motorrijtuig van de rijbewijscategorie B, daarmede
rijdende over de weg, de Hessenweg, gelegen binnen de bebouwde kom;
- deel uitmakende van een zogenaamde 30 km zone, aangeduid door bord A1 van de bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 met daarin het cijfer 30 en de aanduiding ‘zone’;
- waar op het wegdek (nabij de Eurusweg) een voetgangersoversteekplaats was, aangeduid door bord L2 van de bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, welke duidelijk zichtbaar voor het naderende verkeer boven de rijbaan was aangebracht;
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
- terwijl hij als 17 jarige in het bezit was van een rijbewijs B, terwijl naast hem geen in de begeleiderspas vermelde begeleider zat, en;
- met hoge snelheid, in elk geval, gegeven die verkeerssituatie en omstandigheden, met een te hoge snelheid heeft gereden, en;
- een op de (voornoemde) voetgangersoversteekplaats overstekende voetganger niet voor heeft laten gaan, en;
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers was hij niet in staat het door hem bestuurde motorrijtuig (tijdig) tot stilstand te brengen, bij nadering van een op de (voornoemde) voetgangersoversteekplaats bevindende voetganger,
- waarna een aanrijding ontstond tussen het door hem bestuurde motorrijtuig en de voetganger,
waardoor de voetganger (te weten [slachtoffer], geboren [1936]) zodanig zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, dat deze tengevolge van het verkeersongeval is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden en terwijl de schuldige geen voorrang heeft verleend.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot:
- een jeugddetentie van 4 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 81 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden dat hij zich in het kader van de maatregel Hulp en Steun, waarvan 6 maanden in het kader van ITBplus, houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, en dat hij zich laat behandelen bij De Waag, zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
- een werkstraf van 80 uur, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 40 dagen;
- een ontzegging van de rijbevoegdheid van 3 jaren, met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd (en ingehouden) is geweest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat (voortzetting van de) behandeling van verdachte voorop moet staan en dat daarom volstaan dient te worden met een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie, met bijzondere voorwaarden. Ook is de verdediging van mening dat een ontzegging van de rijbevoegdheid kan worden opgelegd, als bijzondere voorwaarde, echter voor de duur van 1 jaar.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft als gevolg van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een verkeersongeval veroorzaakt, als gevolg waarvan [slachtoffer] om het leven is gekomen. Het leed dat door het ongeval bij de nabestaanden van het slachtoffer is veroorzaakt is groot en onherstelbaar, hetgeen ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaringen van de echtgenote en de dochter van het slachtoffer die ter terechtzitting van 20 mei 2014 zijn voorgelezen. In dit verband verdient opmerking dat er voor de laatste zitting een gesprek tussen verdachte en de nabestaanden heeft plaatsgevonden. Het is duidelijk dat geen enkele straf het leed van de nabestaanden zal kunnen verzachten.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 3 februari 2014, waaruit blijkt dat aan verdachte eerder straf is opgelegd, ook in verband met verkeersfeiten.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank verder kennis genomen van het pro justitia rapport opgemaakt door drs. I. Snijders, gezondheidspsycholoog, d.d. 20 september 2013, waaruit onder meer volgt dat bij verdachte sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische trekken, maar dat deze niet van invloed lijkt te zijn geweest op de gebeurtenissen ten tijde van het tenlastegelegde. Er wordt geadviseerd uit te gaan van een volledige toerekeningsvatbaarheid.
Uit het pro justitia rapport opgemaakt door drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater, d.d. 15 november 2013, blijkt onder meer dat de kwetsbare plekken in de persoonlijkheid van verdachte, te weten narcistische kwetsbaarheid gecombineerd met een iets te sterke neiging tot externaliseren en een beperkt zelfinzicht, kunnen worden opgevat als een enigszins gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Verdachte kan als volledig toerekeningsvatbaar beschouwd worden.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van een rapportage van Bureau Jeugdzorg van 12 mei 2014, waaruit onder meer blijkt dat begeleiding en behandeling van verdachte zinvol is. Bureau Jeugdzorg heeft de maatregel Hulp en Steun waarvan de eerste zes maanden ITBplus als bijzondere voorwaarde geadviseerd.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van een rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van 20 januari 2014, waaruit onder meer blijkt dat de Raad voor de Kinderbescherming het van belang vindt dat verdachte zijn schoolgang continueert en dat de behandeling bij De Waag doorgaat. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de Jeugdreclassering in het kader van de maatregel Hulp en Steun, met als bijzondere voorwaarde het voortzetten van de behandeling bij De Waag.
Bij de bepaling van de op te leggen straf stelt de rechtbank voorop dat het jeugdstrafrecht een pedagogisch karakter heeft. Het doel van het jeugdstrafrecht is gelegen in speciale preventie, dus de straf dient zo veel mogelijk bij te dragen aan recidive vermindering bij deze verdachte. Dat betekent dat vergelding -maar ook algemene preventie- anders dan het geval is in het volwassenenstrafrecht, slechts in zeer beperkte mate een aspect is dat de rechtbank bij de strafoplegging mee zal wegen.
Om verdachte de ernst van het bewezene duidelijk te maken zijn een (deels) onvoorwaardelijke jeugddetentie, een onvoorwaardelijke werkstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid passend.
Daarnaast is een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie passend, om de noodzakelijke begeleiding mogelijk te maken. Nadat verdachte in het kader van voorlopige hechtenis gedetineerd is geweest, is hij onder voorwaarden geschorst uit de voorlopige hechtenis. Deze voorwaarden behelsden onder andere een zeer strenge begeleiding door de jeugdreclassering in de vorm van een ITBplus. In het kader van deze begeleiding is zijn vrijheid beperkt geweest. Deze beperking hield onder meer in een verbod om in De Bilt te komen. De politie heeft op deze vrijheidsbeperking toegezien. Daarnaast heeft verdachte intensieve contacten met zijn jeugdreclasseerder gehad. Bovendien is verdachte gestart met de noodzakelijke behandeling bij De Waag.
Uit de informatie van Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming maar ook uit de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat verdachte lijkt te zijn doordrongen van het verwijtbare van zijn handelen en het onherstelbare leed dat hij heeft aangericht, waardoor de kans op herhaling na afronding van het ITBplus traject en de behandeling bij De Waag aanzienlijk zal zijn verminderd. De rechtbank acht voortzetting van de bij schorsing van de voorlopige hechtenis opgelegde ITBplus noodzakelijk, om verdachte de noodzakelijke begeleiding en structuur te geven. Verdachte dient het gehele ITBplus programma te doorlopen. Na beëindiging van de ITB zal het reclasseringscontact worden voortgezet in de vorm van hulp en steun. De rechtbank zal in het kader van deze strafzaak ook bepalen dat de noodzakelijk geachte behandeling bij De Waag dient te worden voortgezet.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen noodzakelijk is. Een gedeelte van deze straf, te weten 81 dagen, zal zij voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Hierbij zal de rechtbank voor de noodzakelijk geachte begeleiding van verdachte als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht opleggen.
Daarnaast acht de rechtbank een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren noodzakelijk.
De rechtbank is van oordeel dat met name gelet op de ernst van het feit aanleiding bestaat bij de straftoemeting, waar het de hoogte van de op te leggen werkstraf betreft, af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank is op grond van het voorgaande ook van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen indien er geen behandeling of begeleiding van verdachte plaatsvindt. De rechtbank acht het om die reden geboden de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te bevelen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77r, 77x, 77y, 77z, 77za en 77aa van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden en terwijl de schuldige geen voorrang heeft verleend.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
120 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
81 dagen, van deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich onmiddellijk onder toezicht en leiding van Bureau Jeugdzorg moet stellen. Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van Bureau Jeugdzorg blijven en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen, zolang deze instelling dat nodig vindt, ook als dat inhoudt dat verdachte zich onder behandeling bij De Waag moet stellen, dan wel dat de behandeling bij De Waag moet worden voortgezet;
2. in het kader van deze maatregel gedurende 6 maanden het programma van Intensieve Traject Begeleiding + (ITBplus) volgt.
Geeft aan genoemde instelling opdracht verdachte bij de naleving van die voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de hierboven gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvan
120 uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen.
Ontzegtverdachte de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
3 jaren.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, kinderrechter tevens voorzitter, mrs. P.J.M. Mol en A.M. Verhoef, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Prinsen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 juni 2014.
Mr. Mol is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 15 mei 2013 te De Bilt, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk [slachtoffer] (geboortejaar 1936) van het
leven heeft beroofd, immers is verdachte opzettelijk, met een (gestolen)
personenauto, terwijl hij niet bevoegd was om zonder begeleiding van een
meerderjarige een personenauto te besturen, met (veel te) hoge snelheid, op
een voetgangersoversteekplaats op die [slachtoffer] ingereden, althans tegen die
[slachtoffer] aangereden/gebotst, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is
overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 15 mei 2013 te De Bilt, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), zijnde een motorrijtuig van de rijbewijscategorie B, daarmede
rijdende over de weg, de Hessenweg, - gelegen binnen de bebouwde kom;
- deel uitmakende van een zogenaamde 30 km zone, aangeduid door bord(en) A1 van de bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 met daarin het cijfer 30 en de aanduiding ‘zone’;
- waar op het wegdek (nabij de Eurusweg) een voetgangersoversteekplaats was, aangeduid door bord L2 van de bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, welke duidelijk zichtbaar voor het naderende verkeer boven de rijbaan was aangebracht;
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- terwijl hij als 17 jarige in het bezit was van een rijbewijs B, terwijl naast hem geen in de begeleiderspas vermelde begeleider zat, en/of;
- met hoge (tussen 68 en 108 kilometer per uur), althans hogere dan de ter plaatse toegestane snelheid, in elk geval, gegeven die verkeerssituatie en omstandigheden, met een te hoge snelheid heeft gereden, en/of;
- een op de (voornoemde) voetgangersoversteekplaats overstekende voetganger niet voor heeft laten gaan, en/of;
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers was hij niet in staat het door hem bestuurde motortuig (tijdig) tot stilstand te brengen, bij nadering van een op de (voornoemde) voetgangersoversteekplaats bevindende voetganger,
- waarna een aanrijding ontstond tussen het door hem bestuurde motortuig en de voetganger,
waardoor de voetganger (te weten [slachtoffer], geboren [1936]) zodanig zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, dat deze tengevolge van het verkeersongeval is overleden;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
Meer subsidiair
hij, op of omstreeks 15 mei 2013, te De Bilt, als bestuurder van een motortuig (personenauto), zijnde een motortuig van de rijbewijscategorie B, daarmee rijdende op de weg, de Hessenweg,
- gelegen binnen de bebouwde kom;
- deel uitmakende van een zogenaamde 30 km zone, aangeduid door bord(en) A1 van de bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 met daarin het cijfer 30 en de aanduiding ‘zone’;
- waar op het wegdek (nabij de Eurusweg) een voetgangersoversteekplaats was, aangeduid door bord L2 van de bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, welke duidelijk zichtbaar voor het naderende verkeer boven de rijbaan was aangebracht;
- terwijl hij als 17 jarige in het bezit was van een rijbewijs B, terwijl naast hem geen in de begeleiderspas vermelde begeleider zat, en/of;
- met hoge (tussen 68 en 108 kilometer per uur), althans hogere dan de ter plaatse toegestane snelheid, in elk geval, gegeven die verkeerssituatie en omstandigheden, met een te hoge snelheid heeft gereden, en/of;
- een op de (voornoemde) voetgangersoversteekplaats overstekende voetganger niet voor heeft laten gaan, en/of;
- zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers was hij niet in staat het door hem bestuurde motorrijtuig (tijdig) tot stilstand te brengen, bij nadering van een op de (voornoemde) voetgangersoversteekplaats bevindende voetganger,
- waarna een aanrijding ontstond tussen het door hem bestuurde motorrijtuig en de voetganger,
waardoor de voetganger (te weten [slachtoffer], geboren [1936]) zodanig zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, dat deze tengevolge van het verkeersongeval is overleden;
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Artikel 5 Wegenverkeerswet 1994

Voetnoten

1.Proces-verbaal, nr. PL920 2013107901, doorgenummerde pagina 4 van het proces-verbaal nr. PL0920 2013107901 van de politie Utrecht van 17 mei 2013.
2.Proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse, pagina 8.
3.Proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse, pagina 9.
4.Proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse, pagina 31.
5.Proces-verbaal verhoor verdachte, nr. PL0920 2013107901-66, doorgenummerde pagina 20 van het proces-verbaal nr. -2013107901 B van de politie Utrecht van 18 juli 2013.
6.Proces-verbaal verhoor verdachte, nr. PL0920 2013107901-66, doorgenummerde pagina 21 van het proces-verbaal nr. -2013107901 B van de politie Utrecht van 18 juli 2013.
7.Proces-verbaal ter terechtzitting van 20 mei 2014, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
8.Proces-verbaal verhoor getuige, nr. PL0920 2013107901-14, doorgenummerde pagina 90 van het proces-verbaal nr. PL0920 2013107901 van de politie Utrecht van 17 mei 2013.
9.Proces-verbaal verhoor getuige, nr. PL0920 2013107901-14, doorgenummerde pagina 91 van het proces-verbaal nr. PL0920 2013107901 van de politie Utrecht van 17 mei 2013.
10.Proces-verbaal verhoor getuige, nr. PL0920 2013107901-18, doorgenummerde pagina 94 van het proces-verbaal nr. PL0920 2013107901 van de politie Utrecht van 17 mei 2013.
11.Proces-verbaal verhoor getuige, nr. PL0920 2013107901-32, doorgenummerde pagina 96 van het proces-verbaal nr. PL0920 2013107901 van de politie Utrecht van 17 mei 2013.
12.Beeldonderzoek naar de snelheid van een auto naar aanleiding van een dodelijke aanrijding op de Hessenweg in De Bilt op 15 mei 2013, d.d. 18 oktober 2013, pagina 25.
13.Proces-verbaal van bevindingen, nr. PL0920 2013107901-55 van de politie Utrecht van 17 mei 2013.