ECLI:NL:RBMNE:2014:2212

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
2 juni 2014
Zaaknummer
16/661374-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaken met onvoldoende bewijs tegen verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verkrachten en/of plegen van ontucht met een minderjarige, aan zijn zorg toevertrouwd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat de aangifte van het vermeende slachtoffer onvoldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De zaak kwam ter terechtzitting op 16 mei 2014, waar de verdachte in persoon verscheen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.L.J. Leijendekker. De officier van justitie had de verdachte beschuldigd van seksuele misdragingen die zich zouden hebben voorgedaan tussen 1 november 2008 en 14 december 2011.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdediging voerde aan dat er geen bewijs was voor de beschuldigingen en dat het Openbaar Ministerie beter onderzoek had moeten doen. De rechtbank overwoog dat zedenzaken vaak moeilijk te bewijzen zijn, omdat er doorgaans slechts twee personen bij de handelingen aanwezig zijn: het vermeende slachtoffer en de verdachte. De rechtbank benadrukte dat er voldoende steunbewijs moet zijn voor de verklaring van het slachtoffer, zoals vereist door de wet.

De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van het slachtoffer inconsistent waren en dat er geen ondersteunend bewijs was van andere getuigen. De rechtbank oordeelde dat de aangifte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661374-13 (P)
Datum vonnis: 28 mei 2014
Vonnisvan de meervoudige kamer voor strafzaken
op tegenspraakgewezen in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [1966] te [geboorteplaats],
wonend op het adres [adres] te [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door zijn raadsman mr. J.L.J. Leijendekker, advocaat te Wijk bij Duurstede.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

De rechtbank heeft de vordering wijziging tenlastelegging van de officier van justitie toegestaan. De (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer, dat verdachte:
op één of meer tijdstippen in de periode van 1 november 2008 tot en met 14 december 2011 de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer] verkracht heeft;
en/of
op één of meer tijdstippen in de periode van 1 november 2008 tot 27 maart 2010 ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige [slachtoffer].

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals is weergegeven in het op schrift gestelde, en aan het proces-verbaal van deze zitting gehechte, requisitoir.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten en verzoekt om vrijspraak.
Daarbij heeft de verdediging betoogd dat verdachte nimmer heeft bekend, ook niet tijdens het gesprek op 31 december 2011. Bovendien had het openbaar ministerie beter onderzoek moeten doen naar de opnames die van dat gesprek op 31 december 2011 zouden zijn gemaakt met twee mobiele telefoons.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vooraf.
De rechtbank overweegt dat zedenzaken zich kenmerken door het feit dat er doorgaans slechts twee personen aanwezig zijn bij de (veronderstelde) seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Bewijs is daarom vaak erg moeilijk vast te stellen, zowel bewijs van schuld als bewijs van onschuld aan het ernstige verwijt.
4.3.2.Bewijsminimum.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering en de op die bepaling betrekking hebbende jurisprudentie van de Hoge Raad kan het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige, oftewel alleen op grond van hetgeen het slachtoffer heeft verklaard. Er moet voor het door het slachtoffer verklaarde voldoende steun worden gevonden in andere bewijsmiddelen.
De vraag of aan dat bewijsminimum is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
4.3.3.
De beoordeling.
Op 12 januari 2012 heeft aangeefster een informatief gesprek gehad op de afdeling Zeden van de politie Utrecht. In dat gesprek heeft zij melding gedaan van seksueel misbruik door verdachte. Vervolgens heeft aangeefster op 10 maart 2012 aangifte gedaan. Aangeefster heeft in haar aangifte van 10 maart 2012 aangegeven dat zij vanaf haar 15e levensjaar, met een onderbreking, in het gezin van verdachte heeft gewoond. Twee jaar later, op 14 maart 2014, is aangeefster gehoord bij de rechter-commissaris.
De rechtbank stelt vast dat aangeefster in alle verklaringen consistent heeft verklaard. Onder meer dat zij bij het gezin van verdachte woonde, dat zij – als ze ’s nachts niet kon slapen – verdachte belde om met hem te praten, dat verdachte dan op haar slaapkamer kwam om met haar te praten en dat die gesprekken haar opluchting gaven. Tevens is aangeefster in haar verklaringen consistent geweest in haar stelling dat tijdens die gesprekken het voorgekomen is dat verdachte over haar rug, billen en borsten wreef, met zijn vingers in haar vagina zat en ook wel eens probeerde haar op de mond te zoenen en probeerde met zijn tong in haar mond te komen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij inderdaad naar aangeefster toeging als zij hem ’s nachts belde om met hem te praten en dat hij dan op haar slaapkamer met haar sprak. Verdachte ontkent dat hij aangeefster ooit seksueel benaderd of betast heeft.
De aangifte wordt door diverse getuigen bevestigd in die zin, dat zij verklaren van aangeefster hebben gehoord wat verdachte zou hebben gedaan. Deze de-auditu verklaringen zijn echter allemaal van één en dezelfde bron -aangeefster- afkomstig en leveren geen steunbewijs als hierboven bedoeld op.
Voor de beantwoording van de bewijsvraag is in deze zaak van doorslaggevend belang de vraag of vastgesteld kan worden of verdachte tijdens het zogenaamde “keukentafelgesprek” het tenlastegelegde heeft ‘beaamd’.
Over dit gesprek en het al dan niet beamen van de beschuldigingen zijn verklaringen afgelegd door alle aanwezigen bij dit gesprek, alsmede door twee getuigen die (delen van) de gemaakte geluidsopnames van het gesprek zouden hebben gehoord. De geluidsopnames waar in de verklaringen over wordt gesproken zijn er niet (meer).
Op basis van het dossier staat het volgende vast. Op 31 december 2011 heeft op initiatief van aangeefster een gesprek bij verdachte thuis aan de keukentafel plaats gevonden. Aanwezig tijdens dit gesprek waren verdachte en diens echtgenote, aangeefster, de zus van aangeefster en een vriendin van aangeefster. De zus en de vriendin waren reeds vóór 31 december 2011 op de hoogte van de beschuldigingen aan verdachte. De echtgenote van verdachte wist vóór het gesprek al dat aangeefster haar man van iets beschuldigde. Aangeefster wilde het gesprek aangaan omdat zij verdachte, in het bijzijn van diens echtgenote, wilde horen zeggen wàt er gebeurd zou zijn tussen haar en verdachte. Verdachte heeft tijdens het keukentafelgesprek echter niets in die trant gezegd. Verdachte is (vervolgens) door aangeefster en haar zus geconfronteerd met hetgeen er volgens aangeefster gebeurd is. Aan verdachte is gevraagd om dat te bevestigen. Verdachte ontkent dat hij tijdens dit gesprek de beschuldigingen op welke wijze dan ook heeft bevestigd. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de diverse verklaringen niet worden vastgesteld dat verdachte het door aangeefster beweerde misbruik onomstotelijk heeft bevestigd in de zin van ‘bekennen’.
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank dan ook van oordeel dat de aangifte van aangeefster onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen en derhalve niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het hem ten laste gelegde heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 526,52 met wettelijke rente.
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het hem ten laste gelegde zal de rechtbank benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van hetgeen is ten laste gelegd;
Benadeelde partij
- verklaart benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter, mrs. H.A. Gerritse en M.A.E. Somsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Wismeijer, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 mei 2014.
Bijlage: de tenlastelegging
BIJLAGE: De (gewijzigde) tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 november 2008 tot en met 14 december 2011 te Woudenberg, in elk geval in Nederland, door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of door (een) andere feitelijkhe(i)d(en)
[slachtoffer], geboren op [1992], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft verdachte (meermalen) zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en/of gehouden
bestaande dat geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) uit het:
- misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht (bestaande uit onder meer een (groot) leeftijdsverschil tussen verdachte en die [slachtoffer] en/of het door verdachte verschaffen van onderdak aan die [slachtoffer]) en/of
- uit elkaar duwen en/of halen van de benen van die [slachtoffer] en/of
- ( tijdens de nachtelijke uren) naar die (deels/half slapende en/of slaperige) [slachtoffer] en/of
- ( onverhoeds) duwen en/of brengen van zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer]
Terwijl het feit begaan is tegen een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
en/of
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 november 2008 tot en met 27 maart 2010 te Woudenberg, in elk geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig pleegkind, althans een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer], geboren op [1992], immers heeft verdachte
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of
- de borst(en) en/of bil(len) en/of de (al dan niet met kleding bedekte) vagina van die [slachtoffer] betast en/of gestreeld en/of aangeraakt en/of
- die [slachtoffer] gekust op de mond en/of (daarbij) zijn tong getracht te brengen in de mond van die [slachtoffer].
art 242 Wetboek van Strafrecht
art 249 Wetboek van Strafrecht