ECLI:NL:RBMNE:2014:2120

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
17-700096-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf na vordering van de officier van justitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 mei 2014 uitspraak gedaan in het kader van de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. De rechtbank behandelde de vordering van de officier van justitie, die op 26 april 2014 was ingediend, en die strekte tot tenuitvoerlegging van de straf die eerder was opgelegd bij een vonnis van 8 mei 2013. De veroordeelde, geboren in 1991 en thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Nieuwegein, had zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden die aan zijn voorwaardelijke veroordeling waren verbonden.

Tijdens de zitting op 13 mei 2014 werd de officier van justitie, de veroordeelde, zijn raadsman en een vertegenwoordiger van Reclassering Nederland gehoord. De reclassering adviseerde de rechtbank om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf voor een gedeelte van vijf maanden te gelasten, zodat de veroordeelde aansluitend op zijn detentie naar een kliniek kan worden overgeplaatst. De raadsman van de veroordeelde betwistte echter de noodzaak van deze vordering en pleitte voor afwijzing of wijziging van de bijzondere voorwaarden.

De rechtbank overwoog dat de veroordeelde de aan hem opgelegde bijzondere voorwaarden niet had nageleefd en dat behandeling in een andere intramurale instelling noodzakelijk was. Gezien het ontbreken van een indicatiestelling was het echter onduidelijk waar en wanneer de veroordeelde zou worden opgenomen. Uiteindelijk besloot de rechtbank om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gedeeltelijk te gelasten voor een periode van twee maanden, in plaats van de vijf maanden die door de reclassering was voorgesteld. De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16-700096-13
Datum uitspraak: 27 mei 2014
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling
Beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 26 april 2014, strekkende tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij het onherroepelijk geworden vonnis van deze rechtbank van 8 mei 2013, in de zaak tegen de veroordeelde:

[veroordeelde],

geboren te [geboorteplaats] op [1991],
thans gedetineerd te HvB Nieuwegein.
De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier van de veroordeelde bevindende stukken, waaronder:
- een afschrift van voormeld vonnis, waarbij de veroordeelde onder meer is veroordeeld tot – kort gezegd – een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde: zich meldt bij Reclassering Nederland te Utrecht zo frequent en zolang de reclassering dat nodig acht; en zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling laat opnemen in Wier of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, voor de duur van één jaar of zoveel korter als die instelling in overleg met de reclassering noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de
(geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven;
  • een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
  • een brief van Reclassering Nederland, d.d. 17 april 2014, waaruit blijkt dat de veroordeelde voormelde bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 13 mei 2014, waarbij zijn gehoord de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman, alsmede de heer J.E. Solinger, namens Reclassering Nederland.
Ter terechtzitting heeft Solinger de terugmelding van Reclassering Nederland nader toegelicht en verklaard dat, gezien het gedrag van de veroordeelde en het verloop van zijn behandeling in Wier, het noodzakelijk is dat de veroordeelde in een andere soortgelijke intramurale instelling wordt behandeld. Veroordeelde kan niet terug naar Wier en zit mede daarom nu in het Huis van Bewaring in Nieuwegein. Zeer binnenkort wordt een indicatiestelling van het NIFP-IFZ verwacht. Zodra de indicatiestelling binnen is kan de veroordeelde op een wachtlijst worden geplaatst. Een opnamedatum kan, mede gelet op de lange wachtlijsten, niet worden gegeven. De reclassering adviseert de rechtbank dan ook om de tenuitvoerlegging te gelasten van de voorwaardelijk aan veroordeelde opgelegde straf voor een gedeelte van vijf maanden, zodat de veroordeelde aansluitend op zijn detentie naar een kliniek kan. Indien er eerder plaats is in een kliniek, kan hij eventueel op grond van artikel 43 van de Penitentiaire Beginselenwet eerder in die kliniek worden geplaatst.
De raadsman van veroordeelde heeft aangevoerd dat het rapport van de Reclassering vraagtekens oproept, aangezien niet duidelijk is wat er na de laatste officiële waarschuwing is voorgevallen waardoor de terugmelding heeft plaatsgevonden. Voorts zal de veroordeelde, indien de vordering van de officier van justitie – al dan niet gedeeltelijk – zal worden toegewezen, zijn tijd moeten uitzitten in een Huis van Bewaring en daar is de veroordeelde niet bij gebaat. Veroordeelde zou overigens wel bij zijn vader terecht kunnen.
De raadsman heeft dan ook primair bepleit dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen. Subsidiair moeten de bijzondere voorwaarden worden gewijzigd, in die zin dat veroordeelde bij zijn vader verblijft tot het moment dat er plek is in een kliniek.
De officier van justitie heeft zijn vordering ter terechtzitting in die zin gewijzigd dat de voorwaardelijk opgelegde straf van tien maanden gedeeltelijk, te weten voor vijf maanden, ten uitvoer moet worden gelegd.
OVERWEGINGEN:
Op grond van het onderzoek ter zitting, alsmede gelet op de inhoud van voormelde brief van Reclassering Nederland d.d. 17 april 2014, acht de rechtbank termen aanwezig de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf gedeeltelijk te gelasten.
Gebleken is dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd de aan hem opgelegde bijzondere voorwaarde dat hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de behandeling worden gegeven, niet heeft nageleefd. Verder is gebleken dat het noodzakelijk is dat hij wordt behandeld in een andere intramurale instelling dan Wier. Er is echter nog geen indicatiestelling, zodat niet duidelijk is waar de veroordeelde moet worden opgenomen en wanneer hij daar terecht kan. De rechtbank zal om die redenen de tenuitvoerlegging gelasten van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor een gedeelte van twee maanden.
De rechtbank heeft gelet op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING:
De rechtbank:
gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, groot tien maanden, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voormeld vonnis van 8 mei 2013 tot een gedeelte
van twee maanden.
Aldus gedaan door
mr. A.C. Schroten, voorzitter,
mrs. E.A. Messer en M.P. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 mei 2014.