In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 mei 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Pre-Mervo B.V. en een werkneemster, aangeduid als [gedaagde]. De werkneemster was sinds 1 juni 2008 in dienst bij Pre-Mervo en had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van een verstoorde arbeidsrelatie, waarbij de werkneemster beschuldigd werd van schreeuwen, woede-uitbarstingen en intimiderend gedrag naar collega's. Klanten hadden ook geklaagd over haar manier van communiceren.
De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld aan de hand van het verzoekschrift, het verweerschrift en de mondelinge behandeling. De rechter heeft vastgesteld dat de werkneemster in het verleden enige tijd arbeidsongeschikt was en dat er een brief was verzonden door de werkgever waarin het gebrek aan draagvlak voor haar functioneren werd aangegeven. De werkneemster had zich echter ziek gemeld op het moment dat de werkgever de arbeidsovereenkomst wilde beëindigen.
De kantonrechter heeft het ontbindingsverzoek afgewezen. De rechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende bewijs had geleverd voor de beschuldigingen aan het adres van de werkneemster. Er waren geen schriftelijke verklaringen van collega's of klanten over het gedrag van de werkneemster overgelegd, en de werkgever had niet aangetoond dat er geen andere passende functies voor de werkneemster beschikbaar waren. Bovendien had de werkgever nagelaten om de werkneemster een verbetertraject aan te bieden, ondanks dat zij goed functioneerde in andere aspecten van haar werk.
De rechter heeft geconcludeerd dat het ontbindingsverzoek niet toewijsbaar was en heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs en de noodzaak voor werkgevers om een verbetertraject aan te bieden voordat tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan worden overgegaan.