ECLI:NL:RBMNE:2014:2075

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
26 mei 2014
Zaaknummer
16-661743-13, 16-661174-14, 16-601323 (tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstallen, verduistering en heling met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal, verduistering en heling. De verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd, was betrokken bij meerdere diefstallen in Utrecht. De rechtbank heeft op 6 mei 2014 een zitting gehouden waarbij de verdachte in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.C. Vingerling. De tenlastelegging werd op de zitting gewijzigd en de verdachte werd beschuldigd van het stelen van een laptop en een portemonnee uit een woning, alsook van het stelen van sieraden en een fiets. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie achtte niet alle ten laste gelegde feiten bewezen, maar verzocht om een veroordeling voor de bewezen feiten. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet alle feiten had gepleegd en vroeg om vrijspraak voor bepaalde onderdelen.

De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen. Voor de diefstal van de laptop werd vastgesteld dat de verdachte deze had weggenomen door middel van inklimming. Getuigenverklaringen en foto’s ondersteunden de beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de diefstal van de laptop en de verduistering van de mobiele telefoon. Voor de andere feiten, zoals de diefstal van sieraden en de fiets, werd de verdachte ook schuldig bevonden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van negen maanden op, zonder voorwaardelijke straf, omdat de verdachte niet had kunnen overtuigen dat hij volledige medewerking zou verlenen aan bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en het gebrek aan berouw van de verdachte. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding van € 839,20, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16-661743-13, 16-661174-14, 16-601323-10 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 20 mei 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1992],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2014. De zaken onder 16-661743-13 en 16-661174-14 zijn ter terechtzitting gevoegd. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd.
De tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16-661743-13
feit 1:op 23 juli 2013 door middel van inklimming uit een woning te Utrecht heeft weggenomen een laptop en/of een portemonnee van [benadeelde 1];
feit 2:op 22 juli 2013 te Utrecht
primairuit een auto een mobiele telefoon heeft weggenomen van[benadeelde 2],
subsidiairdie telefoon heeft verduisterd;
16-661176-14
feit 1: primairop 14 februari 2014 te Utrecht sieraden heeft gestolen van [benadeelde 3],
subsidiairdie sieraden heeft geheeld;
feit 2:op 14 februari 2014 te Utrecht een fiets heeft geheeld.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd onder 16-661743-13, feit 2, primair, en 16-661176-14, feit 1, primair, en verzoekt de rechtbank dan ook om de verdachte daarvan vrij te spreken.
De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd onder 16-661743, feit 1 en feit 2, subsidiair, en 16-661174-14, feit 1, subsidiair, en feit 2. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangiften en de verklaringen van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat, met uitzondering van 16-661174-14, feit 1, subsidiair, de aan verdachte ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen en verzoekt de rechtbank dan ook om de verdachte daarvan vrij te spreken. De verdediging voert daartoe het volgende aan.
16-661743-13, feit 1.Verdachte bekent een portemonnee te hebben weggenomen maar ontkent een laptop te hebben gestolen. Nu aangeefster enkel een laptop mist en zij een langere periode op vakantie is geweest, kan niet worden uitgesloten dat iemand anders dan verdachte haar laptop heeft weggenomen. Indien de rechtbank hier niet in meegaat dient verdachte in ieder geval worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid ‘inklimming’, omdat de feitelijkheden geen inklimming betreffen.
16-661743-13, feit 2. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit kan niet worden vastgesteld dat verdachte de desbetreffende diefstal heeft gepleegd. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit kan niet worden vastgesteld dat verdachte zich het goed wederrechtelijk heeft toegeëigend.
16-661174-14, feit 1. Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit kan niet worden vastgesteld dat verdachte de persoon was die in de woning is geweest. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
16-661174-14, feit 2. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het om een gestolen fiets ging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van 16-661743-13, feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Het bewijs
Benadeelde [benadeelde 1] heeft verklaard dat zij op 23 juli 2013 niet thuis was. Op 29 juli 2013 kwam zij terug in haar woning aan de [adres] en zag zij dat haar laptop van het merk Apple, model Macbook Pro was weggenomen. De laptop zat in een lichtblauwe stoffen hoes. [1]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij op 23 juli 2013 een man in de[adres] zag staan. Hij zag hem bij een geopend schuifraam staan. Hij zag hem met een lang en dun voorwerp naar binnen hengelen. Hij probeerde via het schuifraam iets uit een woning te pakken te krijgen. Getuige maakte hier foto’s van. Getuige zag de man een laptop (of iets wat er veel op lijkt) uit de kamer met het schuifraam halen. Het voorwerp was blauw/grijs gekleurd. [2]
Een verbalisant heeft de foto’s bekeken en herkende daarop de verdachte. Verbalisant zag dat de verdachte met een arm de woning in reikte en een tasje uit de woning wegnam. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij de man is op de door getuige [getuige 1] genomen foto’s, dat hij op 23 juli 2013 een voorwerp uit een woning aan de [adres] heeft weggenomen en dat hij daartoe een raam had geopend. [4]
Nadere bewijsoverwegingen
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een laptop heeft weggenomen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en verwijst daarbij naar de hiervoor door haar aangehaalde bewijsmiddelen. De rechtbank wordt in haar overtuiging, dat het gaat om de laptop van benadeelde, gesterkt door de foto’s die door getuige [getuige 1] zijn gemaakt. Daarop is te zien dat verdachte bij voornoemd raam staat, zijn handen naar binnen steekt en op een gegeven moment een lichtblauw dan wel grijs voorwerp in zijn handen heeft. Dit komt overeen met de beschrijving die de benadeelde heeft gegeven van de hoes van de laptop.
De verdediging heeft voorts bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid ‘inklimming’, omdat de wegneemhandelingen naar de mening van de verdediging geen inklimming betreffen. De verdediging verwijst daarbij onder andere naar de conclusie van mr. Aben bij HR 16 februari 2010, BK 6351.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer en overweegt daartoe dat verdachte zowel met een lang en dun voorwerp door een door hem geopend schuifraam naar binnen heeft gehengeld als met zijn hand en arm door het geopende raam naar binnen is gegaan om de laptop uit de woning te kunnen wegnemen. Deze wegnemingshandelingen stemmen overeen met de strekking van ‘inklimming’ ingevolge artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, namelijk het verschaffen van toegang als middel om het weg te nemen goed te bereiken. Dit past ook in de conclusie bij het arrest van de Hoge Raad waar de verdediging naar verwijst. Zo wordt de essentie van het begrip ‘inklimming’ omschreven als het nemen van een fysieke hindernis waarmee door de daartoe gerechtigde – onder meer – is aangeduid dat ongelimiteerd betreden van de afgeschermde ruimte door derden niet gewenst is. Hiervan zal volgens de conclusie sprake zijn wanneer de dief een pand binnenkomt door een raam, en ook in het geval de dief voet zet op een afgeschermd terrein door over een omheining te klimmen. Of de dief daarbij nu letterlijk over die omheining klimt of die hindernis op een andere wijze weet te overwinnen is daarbij niet relevant.
4.3.2
Ten aanzien van 16-661743-13, feit 2
4.3.2.1 Vrijspraak van 16-661743-13, feit 2, primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan en zal de verdachte daarvan dan ook vrijspreken. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon is geweest die de diefstal heeft gepleegd.
4.3.2.2 Bewezenverklaring van 16-661743-13, feit 2, subsidiair
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Het bewijs
Aangever[benadeelde 2] heeft verklaard dat op 22 juli 2013 te Utrecht zijn telefoon van het merk Nokia, model C 201, kleur zwart, is gestolen. [5]
De politie treft op 23 juli 2013 te Utrecht bij verdachte een mobiele telefoon van het merk Nokia aan. Onderzoek van die telefoon leidt naar aangever[benadeelde 2]. Het toestel is aan aangever getoond en aangever herkende het als zijn toestel. [6]
Verdachte heeft onder meer verklaard dat hij de telefoon had gevonden. [7]
Nadere bewijsoverwegingen
De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte het goed zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat verdachte enkel summier heeft verklaard dat hij de telefoon had gevonden en dat nergens uit blijkt dat hij voornemens was de telefoon als vinder terug te geven aan de eigenaar of naar de politie te brengen. Sterker nog: verdachte heeft verschillende verklaringen afgelegd over hoe lang hij de telefoon al in zijn bezit had. Dat hij de telefoon wilde inleveren bij de eigenaar of de politie acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk.
4.3.3
Ten aanzien van 16-661174-14, feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Het bewijs
Aangeefster [benadeelde 3] heeft verklaard dat zij op 14 februari 2014 omstreeks 12.00 uur in haar woning te Utrecht was. Zij hoorde haar zoontje zeggen dat hij twee mannen met zwarte jassen in de kamer had zien staan. Aangeefster zag dat de voordeur open stond en zag dat zij sieraden mistte. [8]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij, ongeveer 20 minuten voordat er allemaal politie op het Oppenheimplein kwam, twee Nederlandse jongens met een fiets zag staan. Een van die jongens droeg een zwarte jas en een zwart petje. Zij vielen hem op omdat ze hem in de gaten hielden. [9]
Omstreeks 14.31 uur zag een verbalisant een man met een zwarte jas, zwarte broek en zwarte muts te Utrecht. Verbalisant herkende hem als verdachte. [10]
Verdachte werd vervolgens aangehouden. Bij verdachte werden diverse sieraden aangetroffen. Aangeefster herkende deze sieraden als de hare. [11]
Nadere bewijsoverwegingen
De verdediging heeft bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon is die de sieraden heeft weggenomen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en verwijst daarbij naar de hiervoor door haar aangehaalde bewijsmiddelen. Verdachte werd tweeënhalve uur na de diefstal aangetroffen met de gestolen sieraden in zijn bezit. Hij voldoet aan de beschrijving van een nabij de plaats delict aangetroffen persoon wat betreft kleding en het gezelschap van één andere jongen, terwijl die samen één fiets bij zich hadden. Vervolgens legt verdachte ook nog eens twee verschillende en volstrekt onaannemelijke verklaringen af over de herkomst van de sieraden (waaronder een armband met de naam ‘[A]’), namelijk dat hij ze heeft gekregen van iemand van wie hij de naam niet wil noemen en ten tweede dat ze van zijn vriendin zijn, van wie hij ook de naam niet wil noemen.
Gezien deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dat dan verdachte het zelf is geweest die de sieraden heeft gestolen.
4.3.4
Ten aanzien van 16-661174-14, feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Het bewijs
Op 14 februari 2014 werd verdachte aangehouden. [12]
Ten tijde van zijn aanhouding zat verdachte op een fiets. Het sleuteltje welke in het slot zat, bleek niet het sleuteltje te zijn die bij dit slot hoorde. Bij het omdraaien van het sleuteltje ging het slot niet open. Vervolgens hebben verbalisanten het framenummer bevraagd in de politieregisters. De fiets bleek van diefstal afkomstig. [13]
[benadeelde 4] heeft aangifte gedaan van diefstal van een blauwe damesfiets van het merk Gazelle op 28 januari 2014. [14]
Nadere bewijsoverwegingen
De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het een gestolen fiets betrof.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat verdachte weliswaar heeft verklaard dat hij de fiets had geleend van iemand, maar dat deze verklaring niet controleerbaar is, aangezien verdachte weigert te vertellen van wie hij die fiets dan zou hebben geleend. Voorts zat er in het fietsslot een sleutel die niet bij het slot hoorde. Gezien deze omstandigheden is de rechtbank is van oordeel dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het om een niet eerlijk verkregen fiets ging.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
16-661743-13
feit 1
op 23 juli 2013 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit
een woning gelegen aan de[adres] heeft weggenomen een laptop, merk
Apple, model Macbook Pro, toebehorende aan [benadeelde 1], waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming, immers heeft hij, verdachte, met een lang en dun voorwerp, die laptop door een door hem, verdachte, geopend schuifraam naar buiten gehengeld en zijn, verdachtes, hand door het geopende schuifraam gestoken en die laptop uit die woning gepakt en weggenomen;
feit 2, subsidiair
omstreeks 22 juli 2013 te Utrecht, opzettelijk een mobiele telefoon, merk Nokia, type C 201,
kleur zwart, toebehorende aan[benadeelde 2], welk goed verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
16-661174-14
feit 1, primair
op 14 februari 2014 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen een hoeveelheid sieraden toebehorende aan [benadeelde 3];
feit 2
op 14 februari 2014 te Utrecht, een damesfiets, merk Gazelle, kleur blauw, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die fiets redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als
16-661743-13
feit 1:diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming;
feit 2, subsidiair:verduistering;
16-661174-14
feit 1, primair:diefstal;
feit 2:schuldheling.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in de door de officier van justitie gevorderde straf, maar geeft de voorkeur aan een kortere gevangenisstraf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de feiten zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld. Verdachte heeft bij voornoemde feiten enkel zijn eigen belang, te weten materieel en financieel gewin, vooropgesteld en op geen enkel moment stilgestaan bij de gevolgen daarvan voor de slachtoffers. Verdachte is eenmaal zelfs op klaarlichte dag een woning binnengeslopen, terwijl er in die woning een vrouw en haar kind van drie jaar oud aanwezig waren.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 7 april 2014, waaruit blijkt dat verdachte meerdere malen eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten, waaronder al dan niet gekwalificeerde diefstallen en heling en waaruit – in verband met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht – blijkt dat verdachte reeds op 9 januari 2014 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 135 dagen voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie;
- een de verdachte betreffend reclasseringsadvies van het Leger des Heils Jeugdzorg en Jeugdreclassering d.d. 10 april 2014, waaruit blijkt dat verdachte hulp nodig heeft op verscheidene gebieden. Verdachte is echter, blijkens eerder aan hem opgelegd toezicht waarbij hij zich niet begeleidbaar heeft opgesteld, enkel bereid zich aan voorwaarden te houden wanneer deze in zijn eigen straatje passen. Ook stelt verdachte eisen aan eventueel nieuw reclasseringstoezicht. De houding van verdachte en het gebrek aan zelfinzicht maken dat de reclassering een nieuw toezicht gedoemd acht te mislukken. En begeleidingstraject vanuit de reclassering acht de reclassering dan ook niet haalbaar.
Ter terechtzitting heeft verdachte geen enkel berouw getoond. Voorts heeft hij de rechtbank er niet van kunnen overtuigen dat hij nu wel achter begeleiding door de reclassering staat en dat hij daaraan volledige medewerking zal verlenen indien hem dat wordt opgelegd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden passend en geboden en ziet geen reden om – een deel van – deze straf voorwaardelijk op te leggen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte van dat feit moet worden vrijgesproken.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een bedrag van € 839,20 gevorderd als vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het onder 16-661743-13, feit 1, ten laste gelegde. Voornoemd bedrag is ter zake van materiële schade.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 16-661174-14, feit 1, bewezen geachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 839,20 (zegge achthonderdnegenendertig euro en twintig cent) aan materiële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf het tijdstip van ontstaan van de schade, te weten 23 juli 2013, tot aan de dag der algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel ingevolge artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de aan verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf zal worden ten uitvoer gelegd en dat deze straf zal worden omgezet in een werkstraf.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangegeven zich te kunnen vinden in het voorstel van de officier van justitie.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de stukken bevindt zich de op 30 oktober 2013 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht in de zaak met parketnummer 16-601323-10, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 1 juli 2011 van de rechtbank Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte groot vier maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De proeftijd liep tot 30 augustus 2013.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan twee strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van voornoemd voorwaardelijke strafdeel te gelasten. Gelet op de straf die in de hoofdzaken aan verdachte wordt opgelegd en erop gelet dat een werkstraf eraan kan bijdragen dat verdachte enige structuur in zijn dagelijks leven krijgt, zal de rechtbank de gevangenisstraf van vier maanden omzetten in een werkstraf van 240 uur.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14g, 24c, 36f, 57, 63, 310, 311, 321 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank:
verklaart het onder 16-661743-13, feit 2, primair, ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde oplevert:
ten aanzien van 16-661743-13
feit 1:diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming;
feit 2, subsidiair:verduistering;
ten aanzien van 16-661174-14
feit 1, primair:diefstal;
feit 2:schuldheling.
verklaart het bewezene strafbaar;
verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
9 (negen) maanden;
beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht;
ten aanzien van 16-661743-14, vordering benadeelde partij
wijst de vordering van [benadeelde 1] toe tot € 839,20 (zegge achthonderdnegenendertig euro en twintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 juli 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij voornoemd;
veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat € 839,20 (zegge achthonderdnegenendertig euro en twintig cent) te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 16 dagen (de toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op) en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 23 juli 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen;
ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging onder 16-601323-10
gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 1 juli 2011 opgelegde voorwaardelijke straf en zet deze om in een werkstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.J.M. Mol, voorzitter,
mrs. A. van Maanen en G. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 mei 2014.
Mr. G. Kleijne is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
16-661743-13
1.
hij op of omstreeks 23 juli 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit
een woning (gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen een laptop (merk
Apple, model Macbook Pro) en/of een portemonnee, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats
des misdrijfs heeft verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder
zijn bereik heeft gebracht door middel van inklimming, immers heeft hij,
verdachte, met een (lang en dun) voorwerp, die laptop en/of portemonnee,
door een door hem, verdachte, geopend (schuif)raam naar buiten gehengeld
en/of zijn, verdachtes, hand(en) en/of arm(en) door het geopende
(schuif)raam gestoken en/of die laptop en/of portemonnee uit die woning
gepakt en/of weggenomen;
2.
Primair
hij op of omstreeks 22 juli 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een
bestelbus (merk Volkswagen, kleur wit) heeft weggenomen een mobiele telefoon
(merk Nokia, type C 201, kleur zwart), in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan[benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte;
Subsidiair
hij op of omstreeks 22 juli 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk een mobiele telefoon (merk Nokia, type C 201,
kleur zwart), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goe
verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder, onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
16-661174-14
1.
Primair
hij op of omstreeks 14 februari 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft
weggenomen een hoeveelheid sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [benadeelde 3], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte;
Subsidiair
hij op 14 februari 2014 te Utrecht sieraden aanwezig heeft gehad, terwijl hij bij het voorhanden krijgen van die sieraden wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van diefstal afkomstig waren;
2.
hij op of omstreeks 14 februari 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, een (dames)fiets (merk: Gazelle,
kleur: blauw) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van die fiets wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat
het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van verhoor benadeelde [benadeelde 1], opgenomen op pagina 56-57, van het proces-verbaal met nummer PL091A-2013166787 Z, van politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 64.
2.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 27.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 34.
4.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 6 mei 2014.
5.Het proces-verbaal van aangifte van[benadeelde 2], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 44-45.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 50-51.
7.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 6 mei 2014.
8.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 3], opgenomen op pagina 66-67, van het proces-verbaal met nummer PL091A-2014037927 Z, van politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 95.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 8 genoemde proces-verbaal, pagina 78.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 8 genoemde proces-verbaal, pagina 42.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 8 genoemde proces-verbaal, pagina 80-81.
12.Het proces-verbaal van aanhouding, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 8 genoemde proces-verbaal, pagina 14.
13.Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 8 genoemde proces-verbaal, pagina 63.
14.Het geschrift, te weten een afschrift van aangifte, opgenomen in het onder voetnoot *** genoemde proces-verbaal, pagina 83-84.