In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 maart 2013 in Amersfoort een aanzienlijk contant geldbedrag van EUR 21.029,- bij zich had. De verdachte, die geen werk had en afhankelijk was van een uitkering, werd verdacht van witwassen. Tijdens de zitting op 11 april 2014 was de verdachte aanwezig en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.J. Zandt. De officier van justitie beschouwde het ten laste gelegde feit als wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat de herkomst van het geld niet kon worden bewezen.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in staat was een aannemelijke verklaring te geven voor de herkomst van het geld. De rechtbank wees de verklaring van de verdachte, dat het geld afkomstig was van familieleden, af als ongeloofwaardig. De rechtbank concludeerde dat het geldbedrag vermoedelijk afkomstig was uit criminele activiteiten, gezien de grote hoeveelheid contant geld en het feit dat de verdachte eerder was veroordeeld voor vermogensdelicten en wapenbezit.
De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het geldbedrag voorhanden had, terwijl hij wist dat het afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vier weken, geheel voorwaardelijk, en verklaarde het geldbedrag van EUR 21.029,- verbeurd. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezen verklaarde feit.