ECLI:NL:RBMNE:2014:1953

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 mei 2014
Publicatiedatum
19 mei 2014
Zaaknummer
16.231715-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de naleving van de Leerplichtwet 1969 en de vrijstelling op basis van richtingbezwaren

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als ouder niet heeft voldaan aan de verplichtingen van de Leerplichtwet 1969. De verdachte, die het gezag uitoefent over haar twee kinderen, werd verweten dat zij ervoor had gezorgd dat deze kinderen, ingeschreven op basisschool [basisschool 1], niet geregeld naar school gingen. De verdachte voerde aan dat zij aanspraak maakte op vrijstelling van de leerplicht op basis van richtingbezwaren, omdat zij en haar echtgenoot de fundamenteel Baptistische levensovertuiging aanhangen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 2 mei 2014 heeft de verdachte, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht, maar de kantonrechter oordeelde dat de verdachte niet voldoende had onderbouwd waarom haar kinderen geen regulier onderwijs konden volgen. De kantonrechter concludeerde dat de verdachte niet kon aantonen dat de kinderen niet naar school konden gaan en dat het beroep op vrijstelling niet kon worden gehonoreerd. De kantonrechter oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het niet naleven van de Leerplichtwet en legde een geldboete op van 250 euro, waarvan 200 euro voorwaardelijk met een proeftijd van een jaar. De kantonrechter hoopte dat deze beslissing de verdachte zou aanzetten om een passende school voor haar kinderen te zoeken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht, Kantonrechter
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.231715-13
Vonnis van de kantonrechter van 16 mei 2014
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren [1979] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 2 mei 2014, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door de heer P.J. van Zuidam, gemachtigde.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de vordering van officier van justitie en van de standpunten door de verdachte en haar gemachtigde naar voren gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 19 augustus 2013 tot en met 23 augustus 2013 te Almere, althans in Nederland als degene die (telkens) het gezag uitoefende over de jongeren [A], geboren [2004], en [B], geboren [2008], althans als degene die zich (telkens) met de feitelijke verzorging van voornoemde jongeren had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere(n) die als leerling(en) van een school, te weten basisschool [basisschool 1], stond(en) ingeschreven, deze school geregeld bezocht(en).

3.VOORVRAGEN

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Vaststaande feiten
De verdachte oefent samen met haar echtgenoot het gezag als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Leerplichtwet 1969 (hierna te noemen: de Leerplichtwet) uit over de beide minderjarigen. [A] heeft vanaf 27 maart 2003 onderwijs gevolgd bij basisschool [basisschool 2], vanaf 23 maart 2009 bij de basisschool [basisschool 3] en vanaf 15 november 2010 tot het einde van het schooljaar 2012/2013 bij de basisschool [basisschool 1]. Op die laatste school heeft ook [B] van 14 februari 2012 tot het einde van het schooljaar 2012/2013 onderwijs gevolgd.
De verdachte en haar echtgenoot hebben het college van B&W van hun woongemeente op 26 mei 2013 een kennisgeving gestuurd van hun beroep op artikel 5 sub a (voor [B]) en sub b (voor beide kinderen) van de Leerplichtwet met daarin een verklaring zoals vereist door artikel 6 lid 1 en conform artikel 8 lid 1 van de Leerplichtwet.
De levensovertuiging waarop het richtingbezwaar is gebaseerd is het fundamenteel Baptisme.
Beide kinderen ontvangen sinds de start van het schooljaar 2013/2014 thuisonderwijs.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen hetgeen verdachte ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdachte
Door en namens de verdachte is vrijspraak bepleit van het haar ten laste gelegde. In dit verband is onder meer aangevoerd dat verdachte aanspraak heeft gemaakt op vrijstelling van haar verplichting om de beide kinderen op een school in te schrijven. Verdachte heeft overwegende bedenkingen tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van haar woning gelegen scholen waar de kinderen onderwijs zouden kunnen volgen.
Voor [B] heeft de verdachte ook verwezen naar artikel 5 sub a van de Leerplichtwet.
Het oordeel van de kantonrechter
De kantonrechter zal als eerste het beroep op artikel 5 sub a van de Leerplichtwet voor [B] behandelen. De verdachte heeft naar voren gebracht dat de gemeente een deskundige had moeten benoemen om de aanspraak op vrijstelling van de Leerplicht voor [B] op basis van dit artikel te onderzoeken. De kantonrechter constateert dat de verdachte op geen enkele wijze heeft onderbouwd waarom [B] geen regulier onderwijs zou kunnen volgen. Volgens de verdachte heeft basisschool [basisschool 1] geconstateerd dat zij [B] niet het benodigde onderwijs kan (blijven) bieden. Dit volgt echter niet uit het proces-verbaal. De school heeft op 23 augustus 2013 een kennisgeving van vermoedelijk ongeoorloofd verzuim verzonden waar in de toelichting uitsluitend vermeld staat dat de ouders de kinderen niet meer naar school laten gaan vanwege hun geloofsovertuiging. Nu de verdachte haar aanspraak op vrijstelling op grond van art 5 sub a van de Leerplichtwet niet met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd, kan naar het oordeel van de kantonrechter van de leerplichtambtenaar niet verwacht worden dat deze een deskundige zou inschakelen om de (on)geschiktheid van [B] om een school te bezoeken te onderzoeken. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 mei 2014 heeft de verdachte ook geen inzicht gegeven in de redenen waarom [B] niet naar school zou kunnen. Dit verweer kan dus niet tot vrijspraak leiden.
Vervolgens zal de vraag beantwoord moeten worden of, nu de kinderen een aantal jaar op een school/scholen ingeschreven hebben gestaan, een beroep op vrijstelling wegens richtingbezwaren mogelijk is.
De verdachte heeft aangevoerd dat haar bekering in 2012 van de Pinkstergemeente naar het fundamenteel Baptisme haar leven heeft veranderd en dat ze na een grondige voorbereiding van thuisscholing vervolgens heeft besloten om de kinderen van school te halen. Zij stelt dat het uitsluiten van de mogelijkheid van beroep op vrijstelling zodra een kind eenmaal als leerling ingeschreven is geweest op een school in strijd komt met artikel 9 van het EVRM dan wel artikel 2 Eerste Protocol.
De kantonrechter deelt deze visie niet. Het staat een ieder, ook verdachte, vrij om van religie of levensovertuiging te veranderen. De onmogelijkheid om daarna een beroep op vrijstelling van onderwijs te doen, staat er niet aan in de weg het recht op religie of levensovertuiging ten volle uit te oefenen. Het staat de ouders vrij om de kinderen zelf aanvullend onderwijs te geven, hen op een andere school in te schrijven dan wel zelf een school op te richten. Van enige daadwerkelijke beperking van door artikel 9 EVRM en artikel 2 Eerste Protocol beschermde rechten en vrijheden is derhalve geen sprake.
De verdachte heeft verder aangevoerd dat niet aan te nemen valt dat de beperking die artikel 8.2 van de Leerplichtwet oplegt in de gegeven concrete omstandigheden noodzakelijk is voor het recht op onderwijs van [B] en [A]. Volgens de verdachte moet (de kwaliteit van) het schoolvervangende onderwijs worden meegewogen bij de beoordeling van de vraag of het recht op onderwijs dat de beide kinderen hebben voldoende wordt gewaarborgd.
De kantonrechter overweegt dat uit de overgelegde stukken en hetgeen de verdachte tijdens de mondelinge behandeling heeft verteld voldoende duidelijk is geworden dat de verdachte het thuisonderwijs zorgvuldig heeft voorbereid en dat de kwaliteit van het onderwijs dat de kinderen thuis ontvangen op orde is. Daarnaast heeft de verdachte voldoende aannemelijk gemaakt dat zij ervoor zorgt dat de kinderen regelmatig contact hebben met andere kinderen zodat zij zich ook sociaal adequaat kunnen ontwikkelen. De kantonrechter zal het (subsidiaire) verzoek om een deskundige te benoemen daarom afwijzen.
Naar het oordeel van de kantonrechter betekent het feit dat de kinderen goed thuisonderwijs krijgen niet dat de keuze die de wetgever in artikel 8.2 van de Leerplichtwet heeft gemaakt opzij gezet kan worden. De strikte formulering van artikel 8.2 van de Leerplichtwet biedt niet de ruimte om de kwaliteit van het schoolvervangende onderwijs bij de beoordeling te betrekken.
Op basis van het bovenstaande komt de kantonrechter tot het oordeel dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.

5.BEWEZENVERKLARING

De kantonrechter acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
zij in de periode van 19 augustus 2013 tot en met 23 augustus 2013 te Almere als degene die (telkens) het gezag uitoefende over de jongeren [A], geboren [2004], en [B], geboren [2008], niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongeren die als leerlingen van een school, te weten basisschool [basisschool 1], stonden ingeschreven, deze school geregeld bezochten.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Als de in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 bedoelde persoon de in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 opgelegde verplichtingen niet nakomen.

7.STRAFOPLEGGING

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd verdachte te veroordelen tot een geldboete van 400 euro waarvan 200 euro voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de kantonrechter de na te noemen beslissing passend.
De verdachte heeft zich onttrokken aan de verplichting ervoor zorg te dragen dat haar kinderen naar school gaan.
De Leerplichtwet 1969 biedt het wettelijk kader om te garanderen dat kinderen het onderwijs genieten waar zij recht op hebben. Als dat recht niet door het kind kan worden uitgeoefend doordat de ouder het kind thuishoudt, is een strafrechtelijke reactie op zijn plaats.
De kantonrechter houdt in het voordeel van de verdachte rekening met het feit dat aannemelijk is geworden dat de verdachte en haar echtgenoot zorgen voor gestructureerd thuisonderwijs en dat zij ervoor zorgen dat de kinderen regelmatig leeftijdsgenoten ontmoeten. Daarnaast weegt de kantonrechter in haar beslissing mee dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Dit is voor de kantonrechter aanleiding om uitsluitend een voorwaardelijke geldboete op te leggen met een proeftijd van een jaar. De kantonrechter hoopt dat deze voorwaardelijke boete voor de verdachte aanleiding zal zijn om (opnieuw) op zoek te gaan naar een passende school voor de beide kinderen.

8.BESLISSING

De kantonrechter:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar en kwalificeert dit feit zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een
geldboetevan
250 euro(tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van een jaar aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Z.J. Oosting, kantonrechter, in tegenwoordigheid van
mr. B. Hammerle, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2014.