Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
op tegenspraakgewezen op vordering van de officier van justitie op grond van artikel 36e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen:
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 februari 2014 een ontbindingsvonnis gewezen in het kader van een ontnemingsprocedure. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot ontneming van een bedrag van € 130.590,24, dat volgens de officier van justitie door de veroordeelde is verkregen uit misdrijf, specifiek gewoontewitwassen. De veroordeelde, geboren in 1962 en woonachtig in Utrecht, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. Y. Moszkowicz. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld op basis van het strafdossier en de bevindingen van de Koninklijke Marechaussee, die de kasopstelling van de veroordeelde heeft gemaakt. Tijdens de zittingen op 5 september 2013 en 14 februari 2014 zijn zowel de officier van justitie als de veroordeelde gehoord.
De verdediging heeft primair betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege een te korte voorbereidingstijd voor de zitting. Subsidiair werd verzocht de vordering af te wijzen, omdat de verdediging zich niet goed had kunnen voorbereiden. De rechtbank heeft deze verweren verworpen, omdat er voldoende gelegenheid was voor de verdediging om zich voor te bereiden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde € 130.590,24 bedraagt, gebaseerd op de kasopstelling en de uitgaven die niet konden worden verklaard uit legale bronnen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde in staat is om aan de verplichting tot betaling te voldoen, gezien zijn leeftijd en verdiencapaciteit. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de veroordeelde verplicht tot betaling van het geschatte bedrag aan de Staat. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters en de griffier, met uitzondering van de voorzitter, die buiten staat was om te ondertekenen.