Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 22 april 2014 met producties;
- het herstelexploot van 22 april 2014;
- de fax van 23 april 2014 (14:07 uur) van RTL;
- de fax van 23 april 2014 (18:25 uur) van RTL met producties;
- de mondelinge behandeling op 24 april 2014;
- de pleitnota van [eiser];
- de pleitnota van RTL, alsmede een productie.
2.De feiten
verdachte geen uitvoering heeft gegeven aan de beschikking voorlopige voorzieningen van de rechtbank Amsterdam van 20 maart 2013. In deze beschikking is bepaald dat [B] met onmiddellijke ingang aan de moeder dient te worden toevertrouwd en wordt bevolen dat verdachte [B] aan de moeder zal afgeven. Uit het dossier blijkt dat verdachte in ieder geval op 25 april 2013, de datum van het verweerschrift van zijn advocaat in Bosnië en Herzegovina aan de rechtbank te Amsterdam, van de inhoud van de beschikking op de hoogte was. Verdachte heeft dit ter terechtzitting ook bevestigd. Het nalaten uitvoering te geven aan de beslissing van de rechtbank zou er naar het oordeel van de rechtbank onder omstandigheden toe kunnen leiden dat op dat moment sprake is van onttrekking haan het ouderlijk gezag. Zo bepaalde de Hoge Raad dat degene die mede het gezag over een minderjarig kind uitoefent, dit kind desondanks aan het gezag en/of het opzicht van een ander kan onttrekken, bijvoorbeeld door zich niet te houden aan een bij rechterlijke beslissing vastgestelde omgangsregeling (ECLI:NL:PHR:2005:AR8250, NJ 2005/218). in dit arrest betrof het een situatie waarbij de vader het kind niet volgens de omgangsregeling terugbracht bij de moeder bij wie het kind hoofdverblijf had. De Hoge Raad achtte in een dergelijke geval strafrechtelijke vervolging op grond van artikel 279 Sr mogelijk. Echter, het nalaten uitvoering te geven aan de beschikking van de rechtbank is niet aan verdachte ten laste gelegd. Nu dit niet ten laste is gelegd komt de rechtbank niet aan een beoordeling hiervan toe.” Het openbaar ministerie heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.