ECLI:NL:RBMNE:2014:1762

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 mei 2014
Publicatiedatum
6 mei 2014
Zaaknummer
2900021
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en non-concurrentiebeding in het kader van ontslag en omstandigheden van de werknemer

In deze zaak verzoekt de werknemer, [verzoeker], om ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met [verweerder], een vleesverwerkend bedrijf, op grond van dringende redenen en veranderingen in omstandigheden. De werknemer, die sinds 21 september 2011 in dienst was, had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en was salesmanager. Hij verzocht om ontheffing van het non-concurrentiebeding omdat hij een aanbod had gekregen van een andere werkgever. De werkgever, [verweerder], weigerde dit verzoek en ontsloeg de werknemer op 4 februari 2014, wat leidde tot een conflict over de rechtsgeldigheid van dit ontslag.

De kantonrechter oordeelt dat er geen dringende reden voor ontslag was, maar dat er wel sprake was van veranderingen in omstandigheden die de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigen. De rechter wijst op de onvriendelijke werksfeer en de intimidatie die de werknemer heeft ervaren. De kantonrechter kent een ontbindingsvergoeding toe van € 6.300,- aan de werknemer, waarbij de factor C op 1,5 is gesteld, en veroordeelt de werkgever in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslagprocedures en de rechten van werknemers te respecteren, vooral in situaties waarin persoonlijke omstandigheden en verblijfsstatus een rol spelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 2900021 UE VERZ 14-188 PK/4082
Beschikking van 6 mei 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verzoeker],
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. R. el Johari,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerder],
gevestigd te Veenendaal,
verder ook te noemen [verweerder],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. J. Brouwer.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[verzoeker] heeft op 26 februari 2014 bij de rechtbank Gelderland een verzoekschrift ingediend.
Bij beschikking van 20 maart 2014 heeft de kantonrechter in de rechtbank Gelderland zich onbevoegd verklaard, en de zaak verwezen naar de rechtbank Midden-Nederland.
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben voorafgaand aan de zitting producties ingediend.
Het verzoek is ter zitting van 24 april 2014 behandeld. Daarvan is aantekening gehouden.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] drijft een onderneming die, ook internationaal, handelt in vlees en vleesproducten.
[verzoeker], geboren [1987], van Braziliaanse nationaliteit, is op 21 september 2011 bij [verweerder] in dienst getreden. Hij was laatstelijk werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als salesmanager tegen een bruto maandloon van € 2.600, bij een werkweek van 36-40 uur. Voorts had hij recht op 8% vakantiebijslag en was hem een personenauto ter beschikking gesteld. Hij huurde een driekamerappartement van [verweerder] tegen € 700,-- per maand, welk bedrag op zijn salaris in mindering werd gebracht. Het was hem toegestaan in Nederland te verblijven op basis van een status als kennismigrant.
2.2.
Partijen zijn voorts schriftelijk een non-concurrentiebeding aangegaan voor de duur van een jaar, gedurende welke periode het [verzoeker] niet vrijstond in dienst te treden bij een werkgever die als concurrent van [verweerder] zou moeten worden aangemerkt.

3.Het verzoek, de grondslag daarvan en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt de arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn te ontbinden, primair op grond van een dringende reden, subsidiair op grond van veranderingen in omstandigheden. Bij toewijzing van het verzoek op de subsidiaire grond verzoekt hij een
"volledige schadevergoeding dan wel ontslagvergoeding"toe te kennen van € 50.000,-- bruto. Het verzoek is voorwaardelijk ingediend, namelijk onder de voorwaarde dat in rechte komt vast te staan dat de arbeidsovereenkomst niet op 4 februari 2014 is geëindigd. [verzoeker] verzoekt de vergoeding onvoorwaardelijk toe te kennen. Ten slotte verzoekt hij [verweerder] te veroordelen tot betaling van de volledige door [verzoeker] gemaakte advocaatkosten.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn verzoek voert [verzoeker] het volgende aan.
Hij was ontevreden over zijn ontplooiingsmogelijkheden binnen het bedrijf van [verweerder]. Ook de sfeer beviel hem niet: deze was zeer onvriendelijk. De managers hadden de gewoonte te schreeuwen en te schelden.
Op een gegeven moment heeft hij een aanbod gekregen om in dienst te treden bij Goedegebuur Vlees Rotterdam. Op 3 februari 2014 heeft hij om die reden de CEO van [verweerder], [verweerder], verzocht hem te ontheffen van het concurrentiebeding ter voorkoming van discussies of ellende achteraf. [verweerder]reageerde furieus en liet direct weten dat dit niet mogelijk was. Iets later die dag is hem gezegd dat men op zoek was naar iemand om hem te vervangen.
Op 4 februari 2014 werd hij door[A](lid van de directie) verzocht mee te komen naar een kamer van de HR-afdeling. Aanwezig waren reeds [verweerder], [B] (managing director), [C] en [D] (HR). [verweerder]schreeuwde:
"we don't trust you any longer". Woorden als
"fuck"en
"motherfucker"vlogen [verzoeker] om de oren. Hem werd verder gezegd:
"you work no longer for the company"(verzoekschrift), en
"your contract has been terminated"(verklaring [verzoeker] zelf ter zitting). [verweerder]deelde verder mee dat hij het appartement uiterlijk 28 februari 2014 moest ontruimen. Vervolgens werd hij door [A] en [B] naar zijn werkplek geëscorteerd en moest hij onmiddellijk al zijn bedrijfsmiddelen inleveren. Hem werd een vuilniszak in handen gedrukt waarin hij ten overstaan van zijn collega's zijn persoonlijke spullen moest gooien, waarna hij het pand werd uitgeleid. De bedrijfsauto die hij ook privé mocht gebruiken werd hem direct afgenomen. Zijn collega's mocht hij niet informeren, en zijn persoonlijke gegevens mocht hij niet van zijn PC en bedrijfstelefoon halen. Diezelfde dag heeft [verweerder] collega's en klanten bericht dat [verzoeker] niet langer werkzaam was binnen de onderneming. Op het e‑mailaccount van [verzoeker] werd zonder overleg met hem een out of office‑reply geplaatst met de tekst:
"Please be informed that I am not working at [verweerder] WWQM any longer. Please contact (…). [verzoeker]".
's Avonds verscheen [C] onaangekondigd bij zijn appartement. Zij wilde hem een envelop overhandigen. Dit heeft hij geweigerd.
Op 7 februari 2014 ontving hij een brief met als bijlage een conceptvaststellingsovereenkomst van [verweerder]. In deze brief stelde [verweerder] dat hij op 4 februari 2014 niet was ontslagen, maar dat hij slechts was geschorst. Indien het aanbod niet zou worden aanvaard, zou ontbinding worden verzocht. De vaststellingsovereenkomst vermeldde voorts dat het non-concurrentiebeding van kracht bleef.
3.3.
Volgens [verzoeker] werd hij op onbehoorlijke wijze onder druk gezet, omdat hij op 10 februari 2014 te 11.09 uur bij e-mail het bericht kreeg dat hij het aanbod uiterlijk 16.00 uur die dag moest aanvaarden, omdat anders
"legal actions"zouden worden ondernomen.
[verzoeker] stelt dat het dienstverband op 4 februari 2014 door [verweerder] eenzijdig is opgezegd. [verweerder] is daarom schadeplichtig op de voet van artikel 7:677 BW. De opzegging kan zonder zijn instemming, die hij niet geeft, niet worden ingetrokken. Door deze onregelmatige opzegging is ook het non-concurrentiebeding komen te vervallen.
Gezien de gang van zaken, de tussen partijen gewisselde correspondentie en de interne en externe berichtgeving door [verweerder] is evident dat [verweerder] geen enkel oneigenlijk middel schuwt om hem het leven zuur te maken. Er is sprake van intimidatie en misbruik van haar positie als werkgever. Als gevolg van deze gebeurtenis is [verzoeker] onder medische behandeling en gebruikt hij medicatie.
[verzoeker] heeft er belang bij dat op de kortst mogelijke termijn duidelijkheid bestaat over het einde van zijn arbeidsovereenkomst met [verweerder]: door de gang van zaken vanaf 4 februari 2014 heeft hij het vertrouwen in [verweerder] volledig en onherstelbaar verloren. Hij vreest voor wat hem te wachten staat als hij weer bij [verweerder] zou moeten werken en is ervan overtuigd dat de verbale en emotionele intimidatie en mishandeling alleen maar erger zullen worden. [verweerder] tracht willens en wetens de feiten en omstandigheden in strijd met de werkelijkheid in haar voordeel te manipuleren, en brengt [verzoeker] daarmee in een onaanvaardbaar juridisch onzekere en onveilige situatie. [verzoeker] moet op korte termijn voorzien in zijn levensonderhoud, en daarnaast moet hij zijn verblijfstitel als kennismigrant veiligstellen. Vanwege die status is hij ook beperkt in het aanbod van dienstbetrekkingen en functies. Een nieuwe functie in Nederland moet van een bepaald niveau zijn en voldoen aan een bepaalde inkomenseis, op straffe van verlies van de kennismigrantenstatus. [verzoeker] moet zekerheid hebben over de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst met [verweerder] en het daarmee samenhangende verval van het concurrentiebeding. Verder moet hij op zeer korte termijn nieuwe huisvesting vinden. Het aangeboden herstel van de arbeidsovereenkomst is niet anders te kwalificeren dan als een wassen neus, enkel bedoeld om de onregelmatigheid van de opzegging weg te poetsen. Op grond van de volgende bijzondere omstandigheden dient afgeweken te worden van de kantonrechtersformule: de korte duur van het dienstverband, de onrechtmatige handelwijze van [verweerder], de bijzondere persoonlijke omstandigheden van [verzoeker], het feit dat [verzoeker] woonruimte moet gaan zoeken in de (duurdere) vrije sector, het risico dat [verzoeker] zijn verblijfsstatus verliest, de kosten van ontruiming van het appartement, de kosten om terug te keren naar Brazilië, het feit dat hij niet in aanmerking komt voor een WW-uitkering en de aanhoudende dreiging door [verweerder] met juridische procedures.
3.4.
[verweerder] verzet zich niet tegen de ontbinding op zich, wel tegen toekenning van enige vergoeding. Zij verzoekt een eventuele vergoeding niet onvoorwaardelijk toe te kennen.

4.De beoordeling

4.1.
[verzoeker] verzoekt zelf ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter behoeft zich er daarom niet van te vergewissen of een ontslagverbod van toepassing is.
4.2.
Het verzoek is ingediend onder de voorwaarde dat in rechte komt vast te staan dat de arbeidsovereenkomst niet op 4 februari 2014 is geëindigd. Bij de beoordeling van het ontbindingsverzoek zal de kantonrechter er daarom veronderstellenderwijs van uitgaan dat de arbeidsovereenkomst thans nog bestaat.
4.3.
Nu [verweerder] zich niet tegen ontbinding verzet, zal het verzoek worden toegewezen, en wel per 1 juni 2014.
4.4.
Met betrekking tot de door [verzoeker] aangevoerde ontbindingsgronden overweegt de kantonrechter het volgende.
Partijen zijn het erover eens dat in ieder geval het volgende is voorgevallen:
  • [verzoeker] heeft op 3 februari 2014 aan [verweerder] laten weten dat hij bij Goedegebuur Vlees Rotterdam wilde gaan werken, waarbij hij heeft verzocht hem uit het non-concurrentiebeding te ontslaan;
  • [verweerder] heeft dit laatste verzoek afgewezen;
  • op 4 februari 2014 heeft [verweerder] onaangekondigd in een aparte ruimte een gesprek gevoerd met [verzoeker], waarbij aan de zijde van [verweerder] 5 personen (directie en HR) aanwezig waren;
  • in dit gesprek is aan [verzoeker] meegedeeld dat hij direct naar huis werd gestuurd en dat hij het appartement uiterlijk eind februari 2014 diende te verlaten;
  • direct aansluitend is aan [verzoeker] een vuilniszak overhandigd, is hij naar zijn werkplek begeleid, en heeft hij zijn persoonlijke spullen in deze vuilniszak gedaan;
  • aan [verzoeker] is verzocht zijn bedrijfstelefoon, autosleutels en afstandsbediening van zijn garage af te geven, aan welke verzoek hij heeft voldaan;
  • direct aansluitend is hij door een collega naar huis gebracht;
  • aan collega's en aan derden is meegedeeld dat [verzoeker] niet meer werkzaam was voor [verweerder].
4.5.
Partijen verschillen echter van mening over de vraag of [verweerder][verzoeker] in het gesprek van 4 februari 2014 heeft uitgescholden, dat hij hem daarbij heeft gezegd dat hij niet langer voor [verweerder] werkte, dat hij direct ten overstaan van zijn collega's zijn spullen in een vuilniszak moest doen en dat hij zonder afscheid te mogen nemen naar buiten werd geleid. Volgens [verweerder] is er niet gescholden, is het gesprek rustig verlopen, en heeft [verzoeker] desgevraagd diverse malen bevestigd dat hij niet langer gemotiveerd was om voor [verweerder] te blijven werken. [verweerder] heeft zich daarbij beroepen op een aantal door haar overgelegde schriftelijke verklaringen van degenen die aan haar zijde bij het gesprek van 4 februari 2014 aanwezig zijn geweest.
4.6.
De kantonrechter kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het gesprek van 4 februari 2014 toch meer is verlopen volgens het door [verzoeker] dan het door [verweerder] geschetste scenario. De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat [verweerder]niet ter zitting is verschenen, zodat de kantonrechter hem over hetgeen volgens [verzoeker] door hem gezegd is niet heeft kunnen ondervragen. [C] heeft slechts als verklaring voor het niet verschijnen van [verweerder]gegeven dat deze het erg druk had. Verder heeft zij verklaard dat zij de woorden
"fuck"en
"motherfucker" "niet gehoord"heeft (hetgeen de mogelijkheid openlaat dat deze woorden wel degelijk zijn gebruikt), terwijl zij verder heeft verklaard dat [verzoeker]
"ferm"is toegesproken (hoewel er niet geschreeuwd zou zijn). De kantonrechter neemt verder in aanmerking dat in het beoordelingverslag van 18 juni 2013 is vermeld dat [verzoeker] als negatief punt ervaart:
"cross behaviour and a lot of shouting", en dat [C] heeft verklaard dat het er binnen [verweerder] vanwege de aard van het werk
"stevig"aan toegaat.
De kantonrechter acht het verder nogal merkwaardig dat [verweerder] aanvankelijk reden zag om [verzoeker] per direct op non-actief te stellen, en dat zij daar vervolgens op terugkwam: [verzoeker] kon weer
"gewoon"bij haar komen werken.
Voorts had het op de weg van [verweerder] gelegen om nader onderzoek te plegen of [verzoeker] inderdaad ontslag wilde nemen (hetgeen [verzoeker] ontkent) en of hij de gevolgen daarvan kon overzien. Volgens vaste rechtspraak geldt als uitgangspunt immers dat een werkgever niet te snel mag aannemen dat de werknemer zelf ontslag neemt, gezien de ernstige gevolgen die vrijwillige beëindiging van het dienstverband voor hem kunnen hebben. Dit betekent dat de wilsverklaring duidelijk en ondubbelzinnig op beëindiging van de arbeidsovereenkomst moet zijn gericht en dat op de werkgever de plicht rust om te onderzoeken of de werknemer het ontslag daadwerkelijk wil. In plaats hiervan heeft [verweerder] [verzoeker] reeds in het op zijn minst enigszins hectisch verlopen gesprek op 4 februari 2014 aan die mededeling willen houden, en dit ook direct zonder enig voorbehoud naar buiten gebracht.
4.7.
Deze gang van zaken rechtvaardigt echter niet de conclusie dat [verweerder] aan [verzoeker] een dringende reden heeft gegeven om ontbinding van de arbeidsovereenkomst te verzoeken, daartoe is er onvoldoende aansluiting met de voorbeelden die worden genoemd in artikel 7:679 BW. Er is echter wel sprake van een verstoring van de arbeidsrelatie die voor een zeer groot deel aan [verweerder] te wijten is.
4.8.
[verzoeker] verzoekt om toekenning van
"een volledige schadevergoeding dan wel ontslagvergoeding". Voor zover hij hiermee een andere vergoeding op het oog heeft dan de vergoeding bedoeld in artikel 7:685 lid 8 BW is het verzoek niet toewijsbaar. In een ontbindingsprocedure kan alleen een billijke vergoeding als bedoeld in deze bepaling worden toegekend.
4.9.
De kantonrechter zal aan [verzoeker] daarom een ontbindingsvergoeding toekennen waarbij factor C (waarin de verwijtbaarheid tot uitdrukking wordt gebracht) zal worden gesteld op 1,5. Toegekend zal daarom worden:
3 × 0,5 (gewogen dienstjaren tot 35 jaar) x € 2.600,-- x 1,08 (vakantiebijslag) x 1,5 (factor C) = (afgerond) € 6.300,--bruto.
In de door [verzoeker] aangevoerde omstandigheden ziet de kantonrechter geen aanleiding de kantonrechtersformule niet toe te passen.
Gelet op het voorwaardelijk karakter van het ontbindingsverzoek ziet de kantonrechter evenmin aanleiding de vergoeding (toch) onvoorwaardelijk toe te kennen.
4.10.
[verweerder] zal in de proceskosten worden veroordeeld, welke worden begroot op € 400,--, tenzij [verzoeker] het verzoek intrekt.
De kantonrechter ziet geen aanleiding [verweerder] in de volledig advocaatkosten van [verzoeker] te veroordelen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
stelt [verzoeker] in de gelegenheid uiterlijk 26 mei 2014 het verzoek in te trekken;
en voor het geval het verzoek niet tijdig wordt ingetrokken:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen, voor zover in rechte komt vast te staan dat deze niet op 4 februari 2014 is geëindigd, met ingang van 1 juni 2014;
kent aan [verzoeker] ten laste van [verweerder] een vergoeding toe van € 6.300,-- bruto en veroordeelt [verweerder] tot betaling van deze vergoeding aan [verzoeker];
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten aan de zijde van [verzoeker], tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 400, aan salaris gemachtigde;
en voor het geval het verzoek tijdig wordt ingetrokken:
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten aan de zijde van [verweerder], tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 400, aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2014.