4.3.1Feit 1
Getuige [getuige] zag op 2 december 2013 tussen 05.00/06.00 uur een voor haar onbekende man in de achtertuin van de woning van haar buren aan het [adres] te [woonplaats]. Zij belde de politie en zag vervolgens dat de man niet meer in de tuin stond. In de woning van de buren zag zij een rood lampje aan en uit gaan. Zij zag dat, op het moment dat de politie ter plaatse was, een man de woning van de buren uit rende. Zij zag dat een agent achter de man aanrende.
[aangever 1], heeft, mede namens [aangever 2] en [aangever 3], aangifte gedaan. Op 2 december 2013 zijn om 05.14 uur de navolgende goederen uit zijn woning aan het [adres] te [woonplaats] weggenomen:
- zwart leren portemonnee, eigendom van [aangever 2], met daarin o.a. een geldbedrag van € 50,00;
- zwart leren portemonnee, eigendom van [aangever 1] met daarin o.a. een geldbedrag, bestaande uit 2 x € 50,00, 3 x € 20,00, 2 x € 10,00 2 x € 5,00;
- een gsm, merk Samsung Mini SIII, telefoonnummer [nummer], eigendom van [aangever 3];
Bij de achterdeur van de woning stond een voor hem onbekend paar schoenen.
Verbalisant [verbalisant 1] zag dat omstreeks 05.15 uur een donkere jongen uit de achterdeur van de woning aan het [adres] kwam en wegrende. De jongen droeg een lichte spijkerbroek en een paarskleurige gewatteerde jas. Verbalisant achtervolgde de jongen. Hij zag dat de jongen viel en probeerde hem aan te houden. Hij zag dat de jongen verder rende. Verbalisant rende weer achter de jongen aan. De jongen rende op de Eikenlaan een donkere steeg in. Verbalisant trof in de steeg een lege zwarte portemonnee aan. Deze portemonnee bleek gestolen te zijn uit de woning aan het [adres] te [woonplaats].
Verbalisant [verbalisant 3] hoorde via de meldkamer dat de verdachte van de inbraak aan het [adres] te [woonplaats] in de richting van het station rende. Verbalisant zag dat een negroïde persoon, gekleed in een licht blauwe spijkerbroek en een paarse jas, in de richting van het station rende. Verbalisant hield de man aan. De man bleek te zijn: [verdachte].Verbalisant [verbalisant 2] zag dat de [verdachte] geen schoenen droeg.
Verbalisant [verbalisant 1] zag dat de aangehouden verdachte, dezelfde verdachte was die uit de achterdeur van het [adres] gekomen was.
Bij verdachte werd een geldbedrag aangetroffen van € 198,05, bestaande uit: 2 x € 50,00,
3 x € 20,00, 2 x € 10,00 2 x € 5,00 en € 8,05 aan muntgeld.
Nabij de plaats waar de worsteling met verdachte en verbalisant [verbalisant 1] had plaatsgevonden werd een mobiele telefoon van het merk Samsung aangetroffen.De aangetroffen telefoon bleek de bij de inbraak weggenomen telefoon te zijn.
Bewijsoverweging
De rechtbank acht op grond van voornoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Partiele vrijspraak
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel, dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich de toegang tot de woning heeft verschaft door middel van braak, verbreking of inklimming. Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanknopingspunten.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van dat deel van de tenlastelegging.
4.3.2feit 2
Verbalisant [verbalisant 3] zag op 2 december 2013 een persoon rennen, die voldeed aan het signalement van de verdachte van de woninginbraak aan het [adres] te [woonplaats]. Hij riep: “Politie, staan blijven”. Hij zag dat de verdachte niet stopte en vervolgens ten val kwam. Hij pakte hem bij zijn rechterarm. Verbalisant riep tegen verdachte dat hij zijn armen moest spreiden en trok de arm van verdachte naar rechts. Hij voelde dat verdachte zijn rechterarm met kracht in tegengestelde richting bewoog. Hij riep wederom tegen verdachte dat deze zijn armen moest spreiden en voelde dat verdachte wederom zijn arm in tegengestelde richting bewoog. Hierop gaf hij verdachte een klap. Hij zag dat zijn collega [verbalisant 2] vervolgens ook de verdachte vastpakte, waarna zij samen met ander collega’s verdachte onder controle konden brengen.
Verbalisant [verbalisant 2] zag dat collega [verbalisant 3] bij verdachte was en verdachte een klap gaf om de vlucht te staken. Direct daarna was hij bij [verbalisant 3] en hielden zij beiden verdachte vast.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat de situatie zoals deze onder feit 2 is ten laste gelegd ziet op de situatie zoals deze zich bij het station heeft afgespeeld.
Verdachte heeft zich vanaf het begin getracht te onttrekken aan zijn aanhouding door weg te rennen voor verbalisant [verbalisant 1]. Verdachte is, nadat hij door [verbalisant 1] “gepepperd” was wederom weggerend. Vervolgens is verdachte, nadat hij bij het station was aangeroepen door verbalisant [verbalisant 3], weer weggerend. Nadat [verbalisant 3] hem had vastgepakt heeft verdachte zich verzet tegen zijn aanhouding. De rechtbank acht derhalve het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte de armbewegingen maakte omdat hij last zou hebben gehad van de pepperspray.