ECLI:NL:RBMNE:2014:1683

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2014
Publicatiedatum
1 mei 2014
Zaaknummer
16-659925-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling door gevaarlijk rijgedrag op de snelweg

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 februari 2014 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die op 23 oktober 2013 op de snelweg A2 met hoge snelheid een politieauto heeft geprobeerd van de weg te drukken. De verdachte, die geen rijbewijs had, vertoonde gevaarlijk rijgedrag door met een snelheid van ongeveer 170 km/u naast de politieauto te rijden en onverwachte stuurbewegingen te maken. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van poging tot doodslag en andere verkeersovertredingen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, maar hem wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en andere verkeersovertredingen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het opzet op de dood van de agenten, maar dat de verdachte wel bewust de kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, een hechtenis van 6 weken en ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 18 maanden. Daarnaast werd de Audi A4 van de verdachte verbeurd verklaard. De benadeelde partijen, de agenten, kregen schadevergoeding toegewezen voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/659925-13 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 februari 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1992] te [geboorteplaats] (Frankrijk)
thans gedetineerd: HvB Wolvenplein te Utrecht
raadsman mr. O.N.J. Maatje, advocaat te Zaltbommel

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 23 januari 2014, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 23 oktober 2013 samen met een ander, geprobeerd heeft om de agenten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door, zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs en met hoge snelheid, naast het voertuig van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te rijden en een of meerdere ke(e)r(en) onverwachte stuurbewegingen in hun richting te maken, waardoor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] genoodzaakt werden hard te remmen en/of uit te wijken om een aanrijding te voorkomen;
feit 2:op 23 oktober 2013 gevaar op de weg heeft veroorzaakt doordat hij, met hoge snelheid en zonder dat hij in het bezit was van een geldig rijbewijs, ’s avonds met een personenauto op de autosnelweg over de vluchtstrook heeft gereden, rechts heeft ingehaald, zonder verlichting heeft gereden en voorts op een afslag van de autosnelweg door rood is gereden;
feit 3: op 23 oktober 2013 in een personenauto de maximaal toegestane snelheid heeft overschreden;
feit 4: op 23 oktober 2013 een personenauto heeft bestuurd terwijl hij niet in het bezit was van een geldig rijbewijs.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, waaronder de processen-verbaal van bevindingen van de vijf betrokken agenten. De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van medeplegen, nu de ten laste gelegde handelingen, alle handelingen zijn die door verdachte zijn verricht.
Voorts acht de officier van justitie de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigen bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde feiten. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het opzet, ook niet in de voorwaardelijke vorm, had op de dood dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De stuurbeweging die verdachte ter hoogte van Nieuwegein heeft gemaakt heeft kan niet bestempeld worden als het rammen dan wel een poging tot rammen van de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Voorts heeft verdachte de Volvo van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet geraakt. Indien de auto van verdachte de veel zwaardere Volvo geraakt zou hebben levert dit, gelet op het grote verschil in gewicht, geen gedraging op in de zin van poging tot doodslag dan wel poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezen verklaring van de onder 1 meer subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De vindplaatsvermeldingen verwijzen – tenzij anders vermeld - naar de doorlopende paginanummers van het proces-verbaal nummer PL26S0-2013046943 d.d. 28 oktober 2013. De door de rechtbank in de voetnoten aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
4.3.1
feit 1
4.3.1.1
uitleg tenlastelegging
Ter zitting is gebleken dat de officier van justitie en de advocaat de tenlastelegging anders interpreteren. De officier van justitie verwijt verdachte twee afzonderlijke beschreven gebeurtenissen op de weg, één voor de Leidsche Rijn tunnel en één ter hoogte van hectometerpaal 68,7 op de A2, ter hoogte van Nieuwegein. Volgens de advocaat ziet de tenlastelegging alleen op de beschreven gebeurtenis ter hoogte van hectometerpaal 68,7.
Naar het oordeel van de rechtbank ziet de onder feit 1 ten laste gelegde situatie, gelet op de bewoordingen van de tenlastelegging, bezien in combinatie met de beschrijving door de verbalisanten ten aanzien van de feitelijke gang van zaken en de gereden snelheid, op de situatie op de autosnelweg bij/ter hoogte van Nieuwegein.
De officier heeft ter zitting aangegeven dat de twee gebeurtenissen los van elkaar gezien dienen te worden, mede gelet op de tijd tussen deze gebeurtenissen. Echter in de tenlastelegging is één poging doodslag opgenomen, die uit meerdere feitelijke handelingen zou hebben bestaan. Daarnaast volgt uit de bevindingen van verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] namelijk niet dat de auto van verdachten ter hoogte van de Leidsche Rijn tunnel met een hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan heeft gereden. De rechtbank leidt dit af uit de omstandigheid dat verbalisanten zeer kort voor dat moment zelfs snelheid hebben geminderd. De snelheid van de auto van verdachten werd na het incident voor de Leidsche Rijn tunnel opgevoerd. De conclusie van de rechtbank is dus dat alleen het incident ter hoogte van hectometerpaal 68,7 ten laste is gelegd. Met de uitleg zoals die door de officier van Justitie wordt voorgestaan, wordt de grondslag van de tenlastelegging verlaten.
4.3.1.2
vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het opzet van verdachte en zijn medeverdachte er op gericht was om [slachtoffer 1]en [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanknopingspunten.
Eveneens acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1]en [slachtoffer 2] hebben gehad. De rechtbank is van oordeel dat de kans op het overlijden van [slachtoffer 1]en [slachtoffer 2], indien er ten gevolge van de ten laste gelegde handelingen een aanrijding met een ander voertuig had plaatsgevonden, niet aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
4.3.1.3
bewezenverklaring feit 1 subsidiair
Op 23 oktober 2013 surveilleerden verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werkzaam bij de Landelijke Eenheid in een opvallende surveillance voertuig op de Rijksweg A2. Zij zagen een personenvoertuig, een Audi A4 met een Frans kenteken (hierna te noemen: Audi) met twee inzittenden. Het linker dimlicht van de Audi werkte niet en zij gaven de Audi een stopteken en gingen er – met zwaailichten - voor rijden. De Audi negeerde het stopteken en voerde de snelheid op. [1] Voor de Leidsche Rijn tunnel is er een eerste moment geweest waarop de verdachte plotseling richting de naast hen rijdende politieauto, met daarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], heeft gestuurd, waardoor [slachtoffer 1] voluit moest remmen om een aanrijding met de auto van verdachten te voorkomen. [2] Vervolgens is de auto van verdachten met hoge snelheid er vandoor gegaan. Vervolgens hebben de verdachten met zeer hoge snelheid over een traject van ca 30 kilometer, onder andere, diverse keren – waaronder in de Leidsche Rijn tunnel - over de vluchtstrook gereden, meerdere voertuigen rechts ingehaald, op het allerlaatste moment in en/of uitvoegstroken verlaten/opgereden waarbij men over puntstukken en/of door de berm is gereden. [3]
Op de A2 ter hoogte van hectometerplaal 68.7 in de gemeente Nieuwegein zagen de verbalisanten dat de bestuurder van de Audi zijn auto scherp naar rechts stuurde terwijl de verbalisanten rechts naast hem reden. Men reed op dat moment 170 km/u. [slachtoffer 1] moest op dat moment uitwijken om niet geramd te worden door de Audi. Zij zagen dat zij erg snel inliepen op een voertuig dat voor hen reed. [slachtoffer 1] kon hun voertuig nog net voldoende afremmen en vervolgens scherp naar links uitwijken om een aanrijding met hun voorligger te voorkomen. [4]
[slachtoffer 2] zag dat de snelheid opliep tot 170 km//u. De Audi reed links naast hen en kwam abrupt naar rechts. Hij zag dat zijn collega [slachtoffer 1] snel naar rechts stuurde. Vervolgens zag hij dat de Audi naast hen bleef rijden en dat zij, verbalisanten, te snel inliepen op de personenauto van een andere weggebruiker. Gezien hun snelheid konden zij het niet meer bij remmen. Zijn collega remde voluit, waardoor de Audi links naast hen, hen voorbijschoot en zijn collega nog net op tijd naar links kon sturen om niet achterop de personenauto te botsen. [5]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen ter hoogte van Nieuwegein dat de Audi en de opvallende dienstauto naast elkaar reden. De Audi stuurde, zonder dat daarvoor een duidelijke reden of noodzaak was, naar rechts waardoor de opvallende dienstauto gedwongen werd naar rechts te gaan. De dienstauto remde sterk af en ging op een andere rijstrook rijden en kon zo ternauwernood een aanrijding met het voertuig voorkomen. [6]
Medeverdachte [medeverdachte] (hierna te noemen: [medeverdachte]) heeft bij de politie verklaard dat hij op 23 oktober 2013 samen met zijn vriend [verdachte] in de Audi reed. [verdachte] bestuurde de Audi. Zij waren niet gestopt nadat de politieauto voor hen kwam rijden en er volgde een achtervolging. [verdachte] had geen rijbewijs. [7]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 23 oktober 2013 samen met [medeverdachte] in de Audi zat. Hij, verdachte, had geen geldig rijbewijs en bestuurde de auto. Nadat de politie hen een stopteken had gegeven waren zij er met hoge snelheid vandoor gegaan, waarbij de snelheid opliep tot 170 km/u. [8]
Bewijsoverwegingen
Medeplegen
Nadat verdachte als bestuurder met medeverdachte [medeverdachte] voor de Leidsche Rijn tunnel plotseling in de richting van de naast hen rijdende politieauto is gegaan, is verdachte met grote snelheid over de vluchtstrook gaan rijden en heeft meerdere voertuigen rechts ingehaald.
[medeverdachte] heeft verklaard dat zij niet wilden stoppen voor de politie omdat zij niet nog een keer aangehouden wilden worden. Hij had er niet over nagedacht om tegen [verdachte] te zeggen dat deze moest stoppen. Pas op het moment dat zij op de weg twee politieauto’s voor zich zagen staan hadden zij overlegt of zij zouden stoppen. [9]
Uit het dossier volgt niet dat [medeverdachte] op enig moment – ook niet na de gebeurtenissen voor de Leidsche Rijn tunnel en het vervolgens over de vluchtstrook met hoge snelheid rijden - heeft gezegd dat hij dit niet wilde, het te ver vond gaan en/of dat [verdachte] moest stoppen.
Integendeel, [medeverdachte] heeft de vlucht gebruikt om zich te ontdoen van de door hem gekochte wiet/hasj, en heeft dit en andere voorwerpen tijdens de achtervolging uit de vluchtende auto gegooid.
Gelet op vorenstaande omstandigheden staat het voor de rechtbank vast dat verdachte en zijn medeverdachte bereid waren enorme risico’s te nemen om zodoende uit handen van de politie te blijven en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten.
Voorwaardelijke opzet
Verdachten hebben tijdens een achtervolging, waarbij met een zeer hoge snelheid werd gereden, plotseling ingestuurd naar de vlak naast hen rijdende auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren hierdoor, om een aanrijding met de auto van verdachten te voorkomen, genoodzaakt uit te wijken. Vervolgens is de auto van verdachten naast de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijven rijden, waardoor deze voluit moesten remmen en vervolgens - nadat de auto van verdachten hen was gepasseerd – uitwijken om een aanrijding met het voor hen rijdende voertuig te voorkomen.
Verdachten hebben door zo te handelen en niet wetende of en hoe [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden reageren op de plotselinge gedragingen, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met zeer hoge snelheid bij een aanrijding betrokken zou kunnen raken.
Het is een feit van algemene bekendheid dat bij aanrijdingen met een auto – zeker bij een zeer hoge snelheid - aanzienlijk letsel aan een ander kan worden toegebracht.
Gelet op het vorenstaande is de kans dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij een aanrijding zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen buiten twijfel aanmerkelijk te achten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank acht derhalve het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2
feit 2, 3 en 4
Nu verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- het proces-verbaal van overtreding van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]; [10]
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting. [11]
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1 subsidiair
op 23 oktober 2013 te Nieuwegein, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] beide medewerkers van Landelijke Eenheid, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet rijdend (zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs) in een personenvoertuig met een zeer hoge snelheid, te weten ongeveer 170 km/u, naast het personenvoertuig van voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gereden en vervolgens een onverwachte stuurbeweging in de richting van het personenvoertuig van voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gemaakt (waardoor die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] genoodzaakt werden uit te wijken en hard te remmen teneinde een aanrijding met het voertuig van verdachten en/of overige voertuigen aanwezig op die weg te voorkomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 2
op 23 oktober 2013, te Breukelen en/of Utrecht en/of Nieuwegein en/of Vianen en/of Echteld en/of Deil en/of Tiel, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee tussen zonsondergang en zonsopkomst (bij nacht), heeft gereden op de wegen, de Rijkswegen A2 en A15, welke wegen zijn aangeduid als autosnelweg, door borden model G1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990,
te Utrecht en Echteld buiten noodgeval, met hoge snelheid van ongeveer 170 kilometer per uur, gebruik heeft gemaakt van de vluchtstrook, en
vervolgens te Utrecht en Echteld met onverminderde snelheid niet links, maar rechts heeft ingehaald, en
vervolgens te Deil terwijl er geen openbare straatverlichting was, over een afstand van ongeveer 900 meter, geen dimlicht heeft gevoerd, en
vervolgens te Tiel op de uitrit Rijksweg A15 nabij de kruising met de Westroijensestraat geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of een verbod inhield, immers is hij niet gestopt, maar doorgereden, terwijl het voor hem bestemde verkeerslicht, rood straalde;
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
ten aanzien van feit 3
op 23 oktober 2013 te Utrecht als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A2, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 160 kilometer per uur;
ten aanzien van feit 4
op 23 oktober 2013 in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), heeft gereden op de weg, de Rijkswegen A2 en A15, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 1 subsidiair:medeplegen van poging tot zware mishandeling;
feit 2:overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 3: overtreding van artikel 62 van het RVV1990;
feit 4: overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
5.2
De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
ten aanzien van feit 1 primair:
  • een gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek van het voorarrest;
  • 18 maanden ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen;
ten aanzien van feit 2:
  • 2 maanden hechtenis;
  • 18 maanden ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen;
ten aanzien van feit 3 en 4:
- telkens een geldboete, te stellen op nihil.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde.
Ten aanzien van de onder 1 meer subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft de verdediging verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de tijd die hij inmiddels in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft de stoptekens van de politie genegeerd en is, omdat hij en zijn medeverdachte niet nog een keer aangehouden wilden worden, er met zeer hoge snelheid in zijn auto vandoor gegaan. Verdachte beschikte niet over een rijbewijs en heeft terwijl de politieauto naast hem reed een onverhoedse stuurbeweging naar deze auto gemaakt, waardoor de politieagenten om een aanrijding met de auto van verdachte en een andere auto te voorkomen, voluit moesten remmen en uitwijken. Verdachte heeft ten koste van alles getracht om aan zijn aanhouding te ontkomen en heeft daarbij op de koop toegenomen dat de betreffende agenten bij een eventueel ongeval zwaar gewond konden raken.
Het is niet aan verdachte te danken dat een dergelijk gevolg niet is ingetreden.
Daarnaast heeft verdachte zich tijdens een achtervolging over een grote afstand schuldig gemaakt aan een serie ernstige verkeersovertredingen, zoals het met zeer hoge snelheid over de vluchtstrook rijden en het rechts inhalen van overig verkeer. Verdachte heeft door zo te handelen de betreffende politieagenten en overige verkeersdeelnemers in gevaar gebracht.
Uit het stafblad van verdachte volgt dat hij – in Frankrijk - eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor het plegen van verkeersdelicten.
Verdachte heeft op geen enkel moment getoond enig inzicht te hebben in de ernst en laakbaarheid van zijn handelen en het leed dat hij had kunnen veroorzaken. Verdachte lijkt een en ander te bagatelliseren en neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de bijzondere ernst van de onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde feiten en het gebrek aan enig inzicht bij verdachte, een forse vrijheidsstraf passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
De rechtbank zal nu zij ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde tot een andere – mindere – bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Voorts zal de rechtbank ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, gelet op het blanco strafblad van verdachte met betrekking tot verkeersdelicten, een lagere hechtenisstraf dan door de officier van justitie is geëist opleggen. Daarnaast zal de rechtbank, ter bescherming van de verkeersveiligheid, verdachte voor elk bewezen feit apart een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opleggen. De rechtbank ziet geen ruimte om, mede gelet op de ernst van de feiten en de verbeurdverklaring van de auto, verdachte ten aanzien van de onder 3 en 4 bewezen verklaarde feiten een geldboete op te leggen;
Alles afwegende zal de rechtbank de navolgende straffen opleggen:
ten aanzien van feit 1 subsidiair
- een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van het voorarrest;
- een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 18 maanden;
ten aanzien van feit 2
- een hechtenis van 6 weken;
- een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 18 maanden;
ten aanzien van feit 3 en 4:
- telkens: een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 3 maanden.

7.De benadeelde partijen

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 500,00 ter zake immateriële schade voor feit 1.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 506,78, waarvan
€ 500,00 ter zake immateriële schade en € 6,78 ter zake materiële schade, voor feit 1.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd beide voornoemde vorderingen toe te wijzen, met daarbij de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit de vorderingen van de benadeelde partijen, gelet op de bepleitte vrijspraak, niet ontvankelijk te verklaren.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 23 oktober 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
[slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 23 oktober 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.Het beslag

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de verbeurd verklaring van de onder verdachte inbeslaggenomen Audi A4 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
D verdediging heeft verzocht de Audi A4 aan verdachte terug te geven.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de voornoemde in beslag genomen Audi A4 vatbaar is voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat het voorwerp aan verdachte toebehoort en het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit is begaan met behulp van dit voorwerp. De rechtbank zal daarom de in beslag genomen Audi A4 verbeurd verklaren.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24, 24c, 33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 62, 302 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 177, 179 en 179a Wegenverkeerswet 1994 en artikel 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair:medeplegen van poging tot zware mishandeling;
feit 2:overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 3: overtreding van artikel 62 van het RVV1990;
feit 4: overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot:
Hoofdstraffen
ten aanzien van feit 1 subsidiair
-
een gevangenisstraf van 8 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
ten aanzien van feit 2
-
een hechtenis van 6 weken;
Bijkomende straffen
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
-
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 18 maanden;
ten aanzien van feit 2:
-
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 18 maanden;
ten aanzien van feit 3:
-
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 3 maanden;
ten aanzien van feit 4:
-
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 3 maanden;
Beslag
verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
- een personenauto, Audi A4, kenteken [kenteken];
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [slachtoffer 1]van
€ 500,00, ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 23 oktober 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], € 500,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover deze bedragen door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de
benadeelde partij [slachtoffer 2]van € 506,78, waarvan € 500,00 ter zake van immateriële schade en € 6,78 ter zake materiële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 23 oktober 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], € 506,78 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover deze bedragen door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter, mr. G.D. Kleijne en
mr. J.A. Schuman, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 februari 2014.
Mr. G.D. Kleijne is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1. primair
hij op of omstreeks 23 oktober 2013 te Nieuwegein, althans tussen Utrecht en Everdingen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], beide medewerkers van Landelijke Eenheid van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van)
zijn mededader(s) rijdend (zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs) in een personenvoertuig met een zeer hoge snelheid, te weten ongeveer 170 km/u, naast het personenvoertuig van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gereden en/of (vervolgens) een of meerdere ke(e)r(en) (een) (onverwachte) stuurbeweging(en) in de richting van de personenvoertuig van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gemaakt (waardoor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] genoodzaakt werden uit te wijken en/of hard te remmen teneinde een aanrijding met het voertuig van verdachte(n) en/of overige voertuigen aanwezig op die weg te voorkomen), zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 23 oktober 2013 te Nieuwegein, althans tussen Utrecht en Everdingen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] beide medewerkers van Landelijke Eenheid, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet rijdend (zonder in het bezit te zijn van een rijbewijs) in een personenvoertuig met een zeer hoge snelheid, te weten
ongeveer 170 km/u, naast het personenvoertuig van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gereden en/of (vervolgens) een of meerdere ke(e)r(en) (een) (onverwachte) stuurbeweging(en) in de richting van de personenvoertuig van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gemaakt (waardoor die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] genoodzaakt werden uit te wijken en/of hard te remmen teneinde een aanrijding met het voertuig van verdachte(n) en/of overige voertuigen aanwezig op die weg te voorkomen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij, op of omstreeks 23 oktober 2013, in de gemeente Nieuwegein, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A2, van rijstrook heeft gewisseld, althans naar rechts heeft gereden en/of gemanoeuvreerd, zonder het daar bevindende verkeer (een opvallend politie voertuig) voor te laten gaan, immers reed hij van de door hem bereden rijstrook (1) naar de rechts van hem bevindende rijstrook (2),
terwijl daar en toen overig verkeer reed, welke (hard) moest remmen en/of uitwijken om een aanrijding met het motorrijtuig van hem, verdachte, te voorkomen, door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
2.
hij, op of omstreeks 23 oktober 2013, te Breukelen en/of Utrecht en/of Nieuwegein en/of Vianen en/of Echteld en/of Deil en/of Tiel, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee tussen zonsondergang en zonsopkomst (bij nacht), heeft gereden op de weg(en), de Rijksweg(en) A2 en/of A15, welke wegen zijn aangeduid als autosnelweg, door borden model G1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990,
(te Utrecht en Echteld) buiten noodgeval, met hoge snelheid (van ongeveer 170 kilometer per uur), in elk geval met een voor die situatie met een te hoge snelheid, gebruik heeft gemaakt van de vluchtstrook, en/of;
(vervolgens) (te Utrecht en Echteld) met onverminderde snelheid niet links, maar rechts heeft ingehaald, en/of;
(vervolgens) (te Deil) terwijl er geen openbare straatverlichting was, over een afstand van ongeveer 900 meter, geen dimlicht heeft gevoerd, en/of;
(vervolgens) (te Tiel) op de uitrit Rijksweg A15 (nabij de kruising met de Westroijensestraat) geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of een verbod inhield, immers is hij niet gestopt, maar doorgereden, terwijl het voor hem bestemde verkeerslicht, rood straalde;
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
3.
hij op of omstreeks 23 oktober 2013 te Utrecht als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A2, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 160 kilometer per uur, in elk geval de aldaar
toegestane maximumsnelheid met meer dan 40 kilometer per uur heeft overschreden;
art 62 jo bord A1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990
4.
hij, op of omstreeks 23 oktober 2013, te Utrecht en/of Tiel, althans in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), heeft gereden op de weg, de Rijksweg(en) A2 en/of A15, zonder dat aan hem/haar door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 107 lid 1 Wegenverkeerswet 1994

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen [slachtoffer 2], pagina 68 en 69. Proces-verbaal van bevindingen [slachtoffer 1], pagina 72 en 73.
2.Proces-verbaal van bevindingen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] d.d. 4 november 2013, opgemaakt in de wettelijke vorm en opgenomen op pagina 10 van proces-verbaal nummer PL261R-2013046943 d.d. 5 november 2013.
3.Proces-verbaal van overtreding [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] d.d. 26 november 2013, opgemaakt in de wettelijke vorm en opgenomen op pagina 2 t/m 5 van proces-verbaal nummer PL26S0-2013046943-18.
4.Proces-verbaal van bevindingen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] d.d. 4 november 2013, opgemaakt in de wettelijke vorm en opgenomen op pagina 11 van proces-verbaal nummer PL26S0-2013046943 d.d. 5 november 2013.
5.Proces-verbaal van bevindingen [slachtoffer 2], pagina 69 en 70.
6.Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 1] en [verbalisant 2], pagina 81.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte], pagina 121 en 122.
8.Verklaring verdachte [verdachte], afgelegd ter terechtzitting d.d. 23 januari 2014.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte],,opgemaakt in de wettelijke vorm en opgenomen op pagina 35 van proces-verbaal nummer PL26S0-2013046943 d.d. 5 november 2013.
10.Proces-verbaal van overtreding [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], met bijlagen d.d. 26 november 2013, opgemaakt in de wettelijke vorm onder proces-verbaal nummer PL26S0-2013046943-18.
11.Verklaring verdachte [verdachte], afgelegd ter terechtzitting d.d. 23 januari 2014.