4.3.1feit 1
4.3.1.1
uitleg tenlastelegging
Ter zitting is gebleken dat de officier van justitie en de advocaat de tenlastelegging anders interpreteren. De officier van justitie verwijt verdachte twee afzonderlijke beschreven gebeurtenissen op de weg, één voor de Leidsche Rijn tunnel en één ter hoogte van hectometerpaal 68,7 op de A2, ter hoogte van Nieuwegein. Volgens de advocaat ziet de tenlastelegging alleen op de beschreven gebeurtenis ter hoogte van hectometerpaal 68,7.
Naar het oordeel van de rechtbank ziet de onder feit 1 ten laste gelegde situatie, gelet op de bewoordingen van de tenlastelegging, bezien in combinatie met de beschrijving door de verbalisanten ten aanzien van de feitelijke gang van zaken en de gereden snelheid, op de situatie op de autosnelweg bij/ter hoogte van Nieuwegein.
De officier heeft ter zitting aangegeven dat de twee gebeurtenissen los van elkaar gezien dienen te worden, mede gelet op de tijd tussen deze gebeurtenissen. Echter in de tenlastelegging is één poging doodslag opgenomen, die uit meerdere feitelijke handelingen zou hebben bestaan. Daarnaast volgt uit de bevindingen van verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] namelijk niet dat de auto van verdachten ter hoogte van de Leidsche Rijn tunnel met een hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan heeft gereden. De rechtbank leidt dit af uit de omstandigheid dat verbalisanten zeer kort voor dat moment zelfs snelheid hebben geminderd. De snelheid van de auto van verdachten werd na het incident voor de Leidsche Rijn tunnel opgevoerd. De conclusie van de rechtbank is dus dat alleen het incident ter hoogte van hectometerpaal 68,7 ten laste is gelegd. Met de uitleg zoals die door de officier van Justitie wordt voorgestaan, wordt de grondslag van de tenlastelegging verlaten.
4.3.1.2
vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het opzet van verdachte en zijn medeverdachte er op gericht was om [slachtoffer 1]en [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanknopingspunten.
Eveneens acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte het voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1]en [slachtoffer 2] hebben gehad. De rechtbank is van oordeel dat de kans op het overlijden van [slachtoffer 1]en [slachtoffer 2], indien er ten gevolge van de ten laste gelegde handelingen een aanrijding met een ander voertuig had plaatsgevonden, niet aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
4.3.1.3
bewezenverklaring feit 1 subsidiair
Op 23 oktober 2013 surveilleerden verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werkzaam bij de Landelijke Eenheid in een opvallende surveillance voertuig op de Rijksweg A2. Zij zagen een personenvoertuig, een Audi A4 met een Frans kenteken (hierna te noemen: Audi) met twee inzittenden. Het linker dimlicht van de Audi werkte niet en zij gaven de Audi een stopteken en gingen er – met zwaailichten - voor rijden. De Audi negeerde het stopteken en voerde de snelheid op.Voor de Leidsche Rijn tunnel is er een eerste moment geweest waarop de verdachte plotseling richting de naast hen rijdende politieauto, met daarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], heeft gestuurd, waardoor [slachtoffer 1] voluit moest remmen om een aanrijding met de auto van verdachten te voorkomen.Vervolgens is de auto van verdachten met hoge snelheid er vandoor gegaan. Vervolgens hebben de verdachten met zeer hoge snelheid over een traject van ca 30 kilometer, onder andere, diverse keren – waaronder in de Leidsche Rijn tunnel - over de vluchtstrook gereden, meerdere voertuigen rechts ingehaald, op het allerlaatste moment in en/of uitvoegstroken verlaten/opgereden waarbij men over puntstukken en/of door de berm is gereden.
Op de A2 ter hoogte van hectometerplaal 68.7 in de gemeente Nieuwegein zagen de verbalisanten dat de bestuurder van de Audi zijn auto scherp naar rechts stuurde terwijl de verbalisanten rechts naast hem reden. Men reed op dat moment 170 km/u. [slachtoffer 1] moest op dat moment uitwijken om niet geramd te worden door de Audi. Zij zagen dat zij erg snel inliepen op een voertuig dat voor hen reed. [slachtoffer 1] kon hun voertuig nog net voldoende afremmen en vervolgens scherp naar links uitwijken om een aanrijding met hun voorligger te voorkomen.
[slachtoffer 2] zag dat de snelheid opliep tot 170 km//u. De Audi reed links naast hen en kwam abrupt naar rechts. Hij zag dat zijn collega [slachtoffer 1] snel naar rechts stuurde. Vervolgens zag hij dat de Audi naast hen bleef rijden en dat zij, verbalisanten, te snel inliepen op de personenauto van een andere weggebruiker. Gezien hun snelheid konden zij het niet meer bij remmen. Zijn collega remde voluit, waardoor de Audi links naast hen, hen voorbijschoot en zijn collega nog net op tijd naar links kon sturen om niet achterop de personenauto te botsen.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zagen ter hoogte van Nieuwegein dat de Audi en de opvallende dienstauto naast elkaar reden. De Audi stuurde, zonder dat daarvoor een duidelijke reden of noodzaak was, naar rechts waardoor de opvallende dienstauto gedwongen werd naar rechts te gaan. De dienstauto remde sterk af en ging op een andere rijstrook rijden en kon zo ternauwernood een aanrijding met het voertuig voorkomen.
Medeverdachte [medeverdachte] (hierna te noemen: [medeverdachte]) heeft bij de politie verklaard dat hij op 23 oktober 2013 samen met zijn vriend [verdachte] in de Audi reed. [verdachte] bestuurde de Audi. Zij waren niet gestopt nadat de politieauto voor hen kwam rijden en er volgde een achtervolging. [verdachte] had geen rijbewijs.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op 23 oktober 2013 samen met [medeverdachte] in de Audi zat. Hij, verdachte, had geen geldig rijbewijs en bestuurde de auto. Nadat de politie hen een stopteken had gegeven waren zij er met hoge snelheid vandoor gegaan, waarbij de snelheid opliep tot 170 km/u.
Medeplegen
Nadat verdachte als bestuurder met medeverdachte [medeverdachte] voor de Leidsche Rijn tunnel plotseling in de richting van de naast hen rijdende politieauto is gegaan, is verdachte met grote snelheid over de vluchtstrook gaan rijden en heeft meerdere voertuigen rechts ingehaald.
[medeverdachte] heeft verklaard dat zij niet wilden stoppen voor de politie omdat zij niet nog een keer aangehouden wilden worden. Hij had er niet over nagedacht om tegen [verdachte] te zeggen dat deze moest stoppen. Pas op het moment dat zij op de weg twee politieauto’s voor zich zagen staan hadden zij overlegt of zij zouden stoppen.
Uit het dossier volgt niet dat [medeverdachte] op enig moment – ook niet na de gebeurtenissen voor de Leidsche Rijn tunnel en het vervolgens over de vluchtstrook met hoge snelheid rijden - heeft gezegd dat hij dit niet wilde, het te ver vond gaan en/of dat [verdachte] moest stoppen.
Integendeel, [medeverdachte] heeft de vlucht gebruikt om zich te ontdoen van de door hem gekochte wiet/hasj, en heeft dit en andere voorwerpen tijdens de achtervolging uit de vluchtende auto gegooid.
Gelet op vorenstaande omstandigheden staat het voor de rechtbank vast dat verdachte en zijn medeverdachte bereid waren enorme risico’s te nemen om zodoende uit handen van de politie te blijven en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten.
Voorwaardelijke opzet
Verdachten hebben tijdens een achtervolging, waarbij met een zeer hoge snelheid werd gereden, plotseling ingestuurd naar de vlak naast hen rijdende auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren hierdoor, om een aanrijding met de auto van verdachten te voorkomen, genoodzaakt uit te wijken. Vervolgens is de auto van verdachten naast de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijven rijden, waardoor deze voluit moesten remmen en vervolgens - nadat de auto van verdachten hen was gepasseerd – uitwijken om een aanrijding met het voor hen rijdende voertuig te voorkomen.
Verdachten hebben door zo te handelen en niet wetende of en hoe [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zouden reageren op de plotselinge gedragingen, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de auto van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met zeer hoge snelheid bij een aanrijding betrokken zou kunnen raken.
Het is een feit van algemene bekendheid dat bij aanrijdingen met een auto – zeker bij een zeer hoge snelheid - aanzienlijk letsel aan een ander kan worden toegebracht.
Gelet op het vorenstaande is de kans dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij een aanrijding zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen buiten twijfel aanmerkelijk te achten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank acht derhalve het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.