4.3Het oordeel van de rechtbank
De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de doorlopende paginanummers van het proces-verbaal nummer PL0920-2013236812. De door de rechtbank in de voetnoten aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
[aangever] heeft verklaard dat hij op 20 oktober 2013 in Zeist had afgesproken met [medeverdachte 1] (hierna te noemen: [medeverdachte 1]). In de buurt van de afgesproken plaats werd hij aangesproken door een jongen, jongen 1. Deze jongen werd door de anderen “[naam]” genoemd (de rechtbank begrijpt dat hier: verdachte [verdachte] wordt bedoeld). Samen met jongen 1 liep hij naar een andere jongen, jongen 2 (de rechtbank begrijpt dat hier medeverdachte [medeverdachte 2] wordt bedoeld). Jongen 2 zei dat [medeverdachte 1] altijd laat was en vroeg hem om zijn telefoon. Aangever vertrouwde het niet en liep weg. Beide jongens liepen achter hem aan. Jongen 1 ging achter zijn fiets staan en jongen 2 voor zijn fiets. De jongens zeiden dat hij moest blijven en dat [medeverdachte 1] zo zou komen. [medeverdachte 1] kwam er bij. Aangever hoorde dat jongen 2 zei: “Geef je mobiel eens”, “Maak me niet boos, geef me je mobiel” en ”Geef hem of ik sla echt.” Jongen 2 gaf hem met zijn vuist meerdere klappen op zijn ogen. Hij werd op de grond gegooid en voelde dat de drie jongens op hem intrapten. Hij voelde dat hij tegen zijn nek, hoofd en benen werd getrapt. Jongen 2 pakte zijn mobiele telefoon, een iPhone5, uit zijn binnenzak.
Bij [aangever] is het navolgende letsel geconstateerd: een pijnlijke zwelling aan de achterzijde van het hoofd, een blauwe plek op de rechter bovenarm en een rode plek op het linker bovenbeen.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat [medeverdachte 2] een telefoon aan iemand moest leveren omdat [medeverdachte 2] bedreigd werd. Vervolgens hadden zij op zijn, [medeverdachte 1], kamer een beroving gepland. Hij, [medeverdachte 1], had de naam van [aangever] genoemd omdat hij wist dat deze een iPhone5 had. Hij had [aangever] gevraagd naar de berg te komen.Toen [medeverdachte 2] en [naam] (verdachte [verdachte]) bij de berg waren kreeg hij een bericht van [naam] en was hij ook naar de berg gegaan. [aangever] was daar ook. Hij zag dat [medeverdachte 2] [aangever] met kracht meerdere vuistslagen in het gezicht gaf.
Nadat [naam] [aangever] op de grond had gegooid en hem op zijn gezicht had geslagen, had hij, [medeverdachte 1], [aangever] een trap op zijn bovenarm gegeven.Hij zag dat [medeverdachte 2] de mobiele telefoon uit de binnenzak van [aangever] weggriste.
De moeder van [medeverdachte 1] heeft bevestigd dat alle drie de jongens, [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [naam], op 20 oktober 2013 bij haar in de woning waren geweest.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij in de woning van [medeverdachte 1] met het plan kwam om een telefoon te stelen. [medeverdachte 1] zei dat [aangever] een iPhone5 had. Vervolgens maakten zij het plan om met [aangever] af te spreken. [medeverdachte 1] had daarna met [aangever] bij de berg afgesproken. [naam] (verdachte [verdachte]) was er bij in de woning van [medeverdachte 1] en hoorde hen toen zij met het plan bezig waren. Vervolgens was hij met [naam] naar de berg gegaan. Op het moment dat [aangever] bij de berg aankwam had [naam] [aangever] naar boven gehaald.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [medeverdachte 1] niet met hen (verdachte en [medeverdachte 2]) meeging toen zij samen vertrokken om [aangever] te ontmoeten. [medeverdachte 1] zei dat hij liever niet had dat [aangever] naar zijn woning zou komen. Nadat [aangever] aan kwam fietsen bij de berg, was hij naar hem toegegaan en had hem mee naar boven genomen. Daar had hij tegen hem gezegd dat [medeverdachte 1] zo zou komen. Op het moment dat [aangever] weg wilde gaan had hij, verdachte, [medeverdachte 1] een berichtje gestuurd. Hij was met [medeverdachte 2] achter [aangever] aangelopen en was achter de fiets van [aangever] gaan staan terwijl [medeverdachte 2] voor de fiets van [aangever] stond. [medeverdachte 1] kwam op dat moment aangelopen. Hij hoorde dat [medeverdachte 2] meermalen tegen [aangever] zei: “Geef je telefoon” en dat [aangever] telkens “nee” zei. Hij zag dat [medeverdachte 2] [aangever] klappen gaf en dat [aangever] geen partij voor [medeverdachte 2] was. Hij was er naar toegelopen en had [aangever] vastgepakt en op de grond gegooid.
Bewijsoverwegingen
Oogmerk
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat bij verdachte het oogmerk om met geweld de telefoon van [aangever] te stelen ontbrak, nu verdachte er niet van op de hoogte was wat er ging gebeuren en gebeurde.
De rechtbank overweegt dat [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte er in de woning van [medeverdachte 1] bij was op het moment dat hij, [medeverdachte 2], en [medeverdachte 1], het plan om [aangever] van zijn telefoon te beroven bespraken.Verdachte heeft verklaard dat hij met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de kamer van [medeverdachte 1] was, die kamer was ongeveer 6 vierkante meter.In de kamer van [medeverdachte 1] hadden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wel iets aan hem uitgelegd. Vervolgens ging [medeverdachte 1], die met [aangever] had afgesproken, niet met hen (verdachte en [medeverdachte 2]) mee toen zij samen vertrokken om [aangever] te ontmoeten. [medeverdachte 1] zei dat hij liever niet had dat [aangever] naar zijn woning zou komen.
De rechtbank acht het, gelet op het vorenstaande en ook gelet op het verloop van de beroving en de feitelijke gedragingen van verdachte daarbij,, bewezen dat verdachte op het moment dat hij met [medeverdachte 2] de woning van [medeverdachte 1] verliet, op de hoogte was van wat er ging gebeuren. De rechtbank acht bewezen dat verdachte wist dat het de bedoeling was dat [aangever] van zijn telefoon beroofd zou worden en vervolgens samen met [medeverdachte 2] naar de met aangever [aangever] afgesproken plaats is gegaan.
Medeplegen
Verdachte is samen met [medeverdachte 2] naar de afgesproken plek gegaan om daar [aangever] te ontmoeten, terwijl [medeverdachte 1] thuis bleef. Verdachte is op het moment dat [aangever] aan kwam fietsen naar [aangever] toegegaan en is samen met hem naar boven gelopen. Boven heeft hij tegen [aangever] gezegd dat [medeverdachte 1] zo zou komen. Op het moment dat [aangever] weg wilde gaan heeft hij, verdachte, [medeverdachte 1] een berichtje gestuurd, waarop [medeverdachte 1] naar hen toegekomen is. Verdachte en [medeverdachte 2] zijn achter [aangever] aangelopen en zijn, in afwachting van [medeverdachte 1], voor en achter de fiets van [aangever] gaan staan. Verdachte heeft, terwijl [medeverdachte 2] [aangever] meerdere keren sloeg, [aangever] beetgepakt en op de grond gegooid.
Verdachte heeft, terwijl hij wist wat er ging gebeuren, met zijn handelen een aanzienlijke actieve bijdrage aan de feitelijke uitvoering van het delict geleverd. De rechtbank komt op basis hiervan tot de conclusie dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten.
De rechtbank acht gelet op voornoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met zijn medeverdachten [aangever] met geweld van zijn telefoon heeft beroofd.
Partiële vrijspraak afpersing
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan afpersing. Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van de ten laste gelegde afpersing.