Op 17 januari 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal in vereniging en mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 3 januari 2014, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de eerste was de winkeldiefstal op 23 september 2013 in Nieuwegein, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte goederen uit de winkel heeft weggenomen en daarbij geweld heeft gebruikt of gedreigd heeft met geweld. Het tweede feit betrof de mishandeling van een persoon op 21 september 2013 in Nieuwegein.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het gebruik van geweld bij de diefstal en sprak de verdachte vrij van dat deel van de tenlastelegging. Ook voor de mishandeling was er onvoldoende bewijs, waardoor de verdachte ook daarvan werd vrijgesproken.
De rechtbank achtte echter wel bewezen dat de verdachte samen met een ander de winkeldiefstal had gepleegd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 74 dagen. De rechtbank weigerde de vordering van de officier van justitie om de ISD-maatregel op te leggen, omdat dit niet proportioneel werd geacht. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade voortvloeide. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 14g, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.