In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1998, die beschuldigd werd van diefstal met geweld in vereniging en afpersing. De verdachte heeft op 20 oktober 2013 samen met anderen de aangever, [aangever], afgeperst en zijn telefoon (iPhone5) met geweld afgenomen. Tijdens de zitting op 3 januari 2014 heeft de officier van justitie de diefstal met geweld bewezen geacht, maar de afpersing niet. De verdediging heeft eveneens gepleit voor vrijspraak van de afpersing, maar erkende de diefstal met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.
De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachten, alsook de aangifte van de aangever en de geneeskundige verklaring, in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de diefstal met geweld wettig en overtuigend bewezen was, terwijl er onvoldoende bewijs was voor de afpersing. De verdachte heeft de diefstal bekend, maar niet de afpersing. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de afpersing en hem schuldig bevonden aan diefstal met geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Wat betreft de strafoplegging heeft de officier van justitie een werkstraf van 120 uur geëist, met een voorwaardelijk deel van 60 uur. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 500,00 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard, zodat de benadeelde partij dit deel bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.