ECLI:NL:RBMNE:2014:1650

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
16/700341-13 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingszaak betreffende wederrechtelijk verkregen voordeel uit witwassen

Op 30 april 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Utrecht, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak onder parketnummer 16/700341-13. De zaak betreft de veroordeelde, geboren in 1984, die op 30 april 2014 door de rechtbank is veroordeeld voor witwassen. De officier van justitie heeft een vordering ingediend tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 41.616,18. Tijdens de zitting is de veroordeelde gehoord, bijgestaan door haar raadsman, mr. M.R. Roethof. De verdediging heeft aangevoerd dat de veroordeelde een deel van het bedrag aan [A] en zijn partner [B] heeft betaald, maar dit niet verder kon worden onderbouwd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld aan de hand van het vonnis waarin het strafbare feit, het witwassen van een geldbedrag van NLG 91.710,- en/of € 41.616,18 op 5 maart 2012, bewezen is verklaard. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel overgenomen uit het rapport van de verbalisant, dat voldoende onderbouwd was en niet gemotiveerd betwist door de verdediging. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 41.616,18 en legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van dit bedrag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingslocatie Utrecht
Afdeling Strafrecht
Parketnummer: 16/700341-13 (ontneming)
vonnis van de rechtbank d.d. 30 april 2014
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [1984],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [woonplaats].

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/700341-13 waaruit blijkt dat verdachte op
30 april 2014 door de rechtbank is veroordeeld ter zake van witwassen tot de in die uitspraak vermelde straf;
- het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict, rapport nummer 1303051411.RAP;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Tevens is de veroordeelde gehoord, bijgestaan door haar raadsman mr. M.R. Roethof, advocaat te Arnhem.

2.De beoordeling

2.1
De vordering van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie strekt tot het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 41.616,18.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft opgemerkt dat veroordeelde weliswaar een deel van de € 41.616,18 aan [A] en zijn partner [B] heeft betaald, maar dat dit niet nader kan worden onderbouwd. Gelet hierop heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de vordering uit van het in het vonnis bewezen verklaarde strafbare feit, te weten het witwassen van een geldbedrag van NLG 91.710,- en/of € 41.616,18 op 5 maart 2012.
De rechtbank neemt als grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, de berekening van de verbalisant [verbalisant] (hierna te noemen: het rapport). [1]
Uit voornoemd rapport blijkt het volgende. Veroordeelde heeft op 5 maart 2012 een bedrag van NLG 91.710,- omgewisseld in € 41.616,18. [2] Veroordeelde vermoedde dat dit bedrag, dat zij omwisselde voor [A], zwart geld betrof. Veroordeelde heeft het geldbedrag laten storten op de rekening van haar opa. Veroordeelde beschikte over de pas van de bankrekening van haar opa. Voornoemd geldbedrag is, na storting, geheel opgegaan aan onder meer luxe gebruiksgoederen, lichaamsverzorging en contante geldopnamen. [3] Veroordeelde heeft over een groot aantal betalingen verklaard dat zij deze heeft verricht. [4]
Door veroordeelde is verklaard dat zij een deel van het geld aan [A] en zijn partner [B] heeft gegeven. De rechtbank zal hier echter bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel geen rekening mee houden, aangezien deze door veroordeelde voorgestelde gang van zaken niet aannemelijk is geworden.
De rechtbank neemt de berekening uit het rapport over en maakt die tot de hare. De berekening is voldoende onderbouwd en door de verdediging niet gemotiveerd betwist.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 41.616,18.

3.De beslissing.

De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 41.616,18.
Zij legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 41.616,18, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. G.A. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.C. van Reenen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 april 2014.

Voetnoten

1.Het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel per delict, rapport nummer 1303051411.RAP, d.d. 11 maart 2013 (pagina 1 tot en met 8) met bijlage “Zaaksdossier witwassen” (pagina 9 tot en met 225).
2.Ibidem, pagina 4.
3.Ibidem, pagina 7.
4.Ibidem, pagina 6.