ECLI:NL:RBMNE:2014:1648

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
16/661690-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een plank na ruzie over een fiets

Op 1 juli 2013 heeft verdachte een achttienjarige jongen in Utrecht geslagen met een plank na een ruzie over een fiets. De rechtbank heeft de verdachte op 30 april 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. De zaak werd behandeld in de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Midden-Nederland. Tijdens de zitting op 16 april 2014 hebben de officier van justitie en de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte zowel poging tot doodslag als het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de kans op de dood van het slachtoffer aanmerkelijk was, gezien de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze plaatsvond. De verdachte had met kracht en opzettelijk geslagen, wat leidde tot ernstig letsel bij het slachtoffer, waaronder een schedelbreuk en hersenbloedingen. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, maar vond de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer zwaarder wegen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 31.269,11 aan het slachtoffer, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen 24c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661690-13 (P)
vonnis van de meervoudige strafkamer van 30 april 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1981] te [geboorteplaats],
gedetineerd voor deze zaak te P.I. Nieuwegein, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 april 2014, waarbij de officier van justitie en de verdediging, raadsman mr. S. de Korte, advocaat te Utrecht, hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: heeft geprobeerd om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven;
subsidiair: aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat niet tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit kan worden gekomen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de kans dat iemand als gevolg van een klap met een palletplank het leven laat naar algemene ervaringsregels niet aanmerkelijk is te achten. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte een aanmerkelijke kans, zo die al mocht bestaan, niet heeft aanvaard. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 1 juli 2013 is [slachtoffer] (verder: [slachtoffer]) op straat in Utrecht met een plank geslagen door [verdachte] (verder: verdachte). [2] De plank waarmee verdachte heeft geslagen is 100 centimeter lang, 9 centimeter breed en 1,5 centimeter dik. In de plank zaten meerdere verroeste spijkers, die waren gecentreerd aan beide uiteinden van plank en in het midden van de plank. [3]
Getuigen hebben gezien dat een man met kracht in de richting van [slachtoffer] heeft geslagen met een plank. De plank kwam hard tegen de linkerslaap van [slachtoffer]. De man sloeg heel hard en met kracht, alsof een honkballer een bal wegslaat. [4] De man hield de plank met twee handen vast over zijn schouder, zoals een honkbalspeler. Hij kwam in een snel tempo aanlopen en haalde in één keer uit met twee handen en sloeg [slachtoffer] met de plank op het hoofd. [5] De man sloeg [slachtoffer] gericht op het hoofd. [6] Hierbij klonk een harde klap, [7] het geluid van een “pof”. [8]
Als gevolg van de klap is [slachtoffer] bewusteloos geraakt. Hij heeft met spoed een operatie aan zijn hoofd en hersenen moeten ondergaan omdat er sprake was van meerdere bloedingen in de hersenen, een schedelbreuk en een schedelbasisfractuur. [9]
Verdachte heeft verklaard dat hij, terwijl hij behoorlijk geïrriteerd was geraakt na een ruzie over een fiets met [slachtoffer], een plank heeft opgeraapt die hij toevallig op straat zag liggen. Hij is met die plank naar [slachtoffer] gelopen en heeft hem met die plank een klap gegeven. [10]
Voorwaardelijk opzet
Verdachte heeft verklaard dat hij een klap met de plank heeft gegeven, maar dat het niet zijn bedoeling is geweest om letsel te veroorzaken bij [slachtoffer]. De raadsman van verdachte heeft betoogd dat van een aanmerkelijk kans op het overlijden van [slachtoffer] geen sprake was.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip 'aanmerkelijke kans' afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft [slachtoffer] eenmaal met kracht met een plank gericht tegen het hoofd geslagen. De rechtbank is van oordeel dat de kans dat [slachtoffer] door deze gedraging zou komen te overlijden naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Het is een feit van algemene bekendheid dat het met kracht met een hard voorwerp gericht slaan op een vitaal lichaamsdeel als het hoofd een aanmerkelijke kans op de dood in zich bergt. Verdachte moet geacht worden daarvan op de hoogte te zijn. Deze gedraging kan dan ook naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer op een bepaald gevolg gericht te zijn geweest, in dit geval het veroorzaken van de dood, dat het behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De rechtbank betrekt daarbij mede de omstandigheden dat verdachte volgens getuigen met zijn fiets naar de overkant van de weg is gelopen, deze op slot heeft gezet, vervolgens de plank heeft opgepakt en naar het slachtoffer is toegelopen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
primair
op 1 juli 2013 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] met grote kracht op zijn hoofd heeft geslagen met een plank waar meerdere spijkers uitstaken zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Primair: poging tot doodslag.

7.De strafbaarheid van verdachte

Over de persoon van verdachte is een rapportage Pro Justitia opgemaakt door
A.J. Klumpenaar (GZ-psycholoog) op 23 oktober 2013. Verdachte heeft gedeeltelijk meegewerkt aan de totstandkoming van dit rapport. De inhoud van deze over verdachte uitgebrachte rapportage Pro Justitia komt er, kort weergegeven, op neer dat er bij verdachte sprake is van ADHD, afhankelijkheid van verschillende middelen, een psychotische stoornis NAO, zwakbegaafdheid en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Hiervan was ook sprake ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit.
De gedragsdeskundige adviseert de rechtbank om verdachte, gelet op deze geconstateerde psychische problematiek, ten minste als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank maakt de conclusie van voornoemde deskundige tot de hare en zal verdachte dan ook als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat kan worden volstaan met de oplegging van een deels voorwaardelijke staf met als bijzondere voorwaarden: verplicht reclasseringscontact en een behandelverplichting. De raadsman heeft ter onderbouwing van dit standpunt gewezen op de rapporten van de reclassering, GZ-psycholoog Klumpenaar en de rapportage van het Pieter Baan Centrum. Onder verwijzing naar de inhoud van deze rapporten heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en zijn turbulente verleden. Ten slotte heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat [slachtoffer] hem probeerde zijn fiets afhandig te maken waardoor hij in een bepaalde gemoedstoestand werd gebracht.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft het slachtoffer, een achttienjarige jongen, na afloop van een ruzie tussen beiden over een fiets, geslagen met een plank die hij op straat had gevonden. Verdachte heeft het slachtoffer hierbij zo hard tegen diens hoofd geraakt dat hij als gevolg hiervan ernstig letsel aan de schedel en hersenen heeft opgelopen. Het slachtoffer heeft enkele dagen in coma op de intensive care gelegen. Er moest ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat het slachtoffer zou komen te overlijden als gevolg van het ernstige hersenletsel. Na enkele dagen is het slachtoffer echter uit het coma ontwaakt en ruim twee weken na het incident kon hij, verlamd aan de linkerzijde van zijn lichaam, worden overbracht naar aan revalidatiecentrum. Het slachtoffer is nog altijd herstellende van het letsel dat als gevolg van de klap op het hoofd is veroorzaakt. Inmiddels is het slachtoffer weer in staat om te lopen en te fietsen, maar er zal zeer waarschijnlijk sprake zijn van blijvende schade aan de hersenen, verlies van het zichtvermogen en spasticiteit in het linkerbeen. Het handelen van verdachte vormt een zeer ernstige schending van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Dat het slachtoffer niet is komen te overlijden is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte is toe te rekenen.
Het incident heeft plaatsgevonden op de openbare weg, te midden van vrienden van het slachtoffer en andere aanwezigen. Het is voor de familie, vrienden en omstanders van het slachtoffer een zeer beangstigende situatie geweest. Het slachtoffer en zijn familie kampen tot op heden met de fysieke en psychische gevolgen van deze gebeurtenis. Zulks blijkt ook uit de ter terechtzitting door het slachtoffer en zijn moeder voorgedragen slachtofferverklaringen.
Geweldsdelicten als de onderhavige leiden voorts tot gevoelens van angst en onzekerheid in de maatschappij. De rechtbank rekent verdachte dit alles zeer ernstig aan.
De rechtbank ziet geen aanleiding om over te gaan tot de oplegging van een deels voorwaardelijke straf, zoals door de raadsman is verzocht. De rechtbank heeft hierbij mede acht geslagen op:
  • het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 13 maart 2014, waaruit volgt dat verdachte eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld tot onvoorwaardelijk gevangenisstraffen;
  • de inhoud van het -reeds hierboven besproken- rapport van GZ-psycholoog drs. A.J. Klumpenaar d.d. 23 oktober 2013;
  • de inhoud van de rapportage van het Pieter Baan Centrum, opgemaakt door
A.T. Spangenburg, klinisch psycholoog en R.B. Sevinga, psychiater i.o. en
A.E. Grochowska, psychiater d.d. 21 maart 2014;
- de inhoud van het advies van de reclassering d.d. 29 augustus 2013.
Ondanks dat verdachte zijn medewerking aan de totstandkoming van deze rapportages heeft geweigerd (met uitzondering van het rapport van drs. Klumpenaar, waaraan verdachte wel heeft meegewerkt), achten diverse deskundigen een behandeling van verdachte raadzaam. Op basis van de overige gegevens in het dossier, het verhandelde ter terechtzitting en de houding van verdachte ter terechtzitting, ziet de rechtbank echter geen enkele aanleiding om over te gaan tot het opleggen van een verplichte behandeling. Verdachte heeft op geen enkel moment de indruk gewekt dat hij de onderhavige strafzaak, het bewezen verklaarde strafbare feit of de aan hem geboden kansen om met behulp van deskundigen inzicht te krijgen in zijn functioneren wenst aan te grijpen om zijn leven een andere wending te geven.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur dan ook de enige passende en geboden reactie op het bewezen verklaarde feit. De rechtbank ziet geen aanleiding om over te gaan tot het opleggen van een andere straf of een vrijheidsstraf van kortere duur. Hierbij heeft de rechtbank mede acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken door deze en andere rechtbanken zijn opgelegd.

9.De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering van [slachtoffer] geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank waardeert dit deel op
€ 31.269,11(zegge eenendertigduizend tweehonderdnegenenzestig euro en elf eurocent). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Dit bedrag bestaat uit materiële schade (de kosten voor de kapotte kleding, de kapotte GSM, de medische kosten, de kosten voor het verblijf in het ziekenhuis, de kosten voor revalidatie, de reiskosten, de telefoon- en portokosten, de kosten van de gemiste vakantie, de waardeloos geworden rijlessen, het misgelopen loon uit arbeid en de misgelopen fooien, de kosten door de ouders gemaakt, de kosten voor de aanschaf van een aangepaste fiets, de kosten voor het opvragen van medische informatie en de toekomstige schade in verband met het behalen van het rijbewijs (de rechtbank begrijpt: het ondergaan van een test), groot: 6.269,11 euro (zegge: zesduizend tweehonderd negenenzestig euro en elf eurocent).
Het overige deel van dit bedrag bestaat uit immateriële schade, groot: € 25.000,00 (zegge: vijfentwintigduizend euro).
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De behandeling van het restant van de vordering, te weten de kosten verband houdende met de opgelopen studievertraging, levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal in het belang van benadeelde partij [slachtoffer], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op
€ 31.269,11(zegge eenendertigduizend tweehonderdnegenenzestig euro en elf eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening vanaf het ontstaan van de betreffende schadeposten, zoals opgenomen in de Schadestaat behorende bij de vordering tot aan de dag van de algehele voldoening.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals onder 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
primair: poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf
van 5 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
De vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van
€ 31.269,11(zegge eenendertigduizend tweehonderdnegenenzestig euro en elf eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer],
€ 31.269,11(zegge eenendertigduizend tweehonderdnegenenzestig euro en elf eurocent) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 191 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter,
mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen en mr. G.A. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. L.J. Verborg, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 april 2014.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Primair
hij op of omstreeks 01 juli 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] (met
grote kracht) op zijn hoofd heeft geslagen met een (zware) plank (waar
meerdere spijkers uitstaken), zijnde de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 01 juli 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (meerdere,
althans (een) (forse) bloeding(en) in de hersenen, die een operatie
noodzakelijk maakte(n) en/of gedeeltelijke verlamming van zijn lichaam), heeft
toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk (met grote kracht) op zijn hoofd
te slaan met een (zware) plank (waar meerdere spijkers uitstaken);
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juli 2013, pagina 63 en 64 en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juli 2013, pagina 66 en 67.
3.Het proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 3 juli 2013, pagina 117.
4.De verklaring van getuige [A]d.d. 6 juli 2013, pagina 73 en 74.
5.De verklaring van getuige [B] d.d. 2 juli 2013, pagina 84.
6.De verklaring van getuige [C] d.d. 1 juli 2013, pagina 78.
7.De verklaring van getuige [D]d.d. 1 juli 2013, pagina 81.
8.De verklaring van getuige [E] d.d. 3 juli 2013, pagina 100.
9.Het schriftelijke bescheid, te weten: de gegevens van het Universitair Medisch Centrum Utrecht betreffende [slachtoffer] d.d. 1 juli 2013, pagina 49.
10.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting op 16 april 2014.