2.3Het oordeel van de rechtbank
Het uitgangspunt van deze berekening is het hiervoor genoemde vonnis van deze rechtbank van 28 april 2014.
De berekening
Veroordeelde is in bovengenoemd vonnis veroordeeld voor de handel in cocaïne in de periode van 8 oktober 2010 tot en met 8 oktober 2013. De rechtbank neemt dan ook deze periode als uitgangspunt voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze periode betreft 1.097 dagen (365 + 366 + 365 + 1).
Uit onderzoek van de politie blijkt het volgende:
- veroordeelde verkocht gemiddeld 1 gram cocaïne voor € 40,00 per keer;
- veroordeelde heeft gemiddeld met 14,68 contactpersonen per dag contact.
De rechtbank berekent de totale opbrengst van de veroordeelde en zijn mededaders daarom als volgt:
1.097 dagen x 14,68 x 1 gram x € 40,00 = € 644.158,40.
Nu veroordeelde niet heeft verklaard over de door hem gemaakte kosten bij de handel in cocaïne, zal de rechtbank de gemiddelde kosten schatten op 50% van de omzet. De kosten schat de rechtbank daarom op € 322.079,20.
Het totale voordeel wat de veroordeelde en zijn mededaders hebben verkregen schat de rechtbank op (opbrengst – de kosten) € 644.158,40 - € 322.079,20 = € 322.079,20.
De rechtbank zal het te ontnemen bedrag vanaf 1 juli 2011 hoofdelijk aan verdachte opleggen. Nu de wet deze mogelijkheid niet biedt voor de periode voorafgaand aan 1 juli 2011, zal de rechtbank het voordeel van veroordeelde over de periode voorafgaand aan die datum schatten op 25% van het totale wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde en zijn mededaders. De rechtbank maakt daartoe de volgende berekening.
Over de periode van 8 oktober 2010 tot en met 8 oktober 2013 is € 322.079,20 aan wederrechtelijk voordeel verkregen. Dit betreft een voordeel van € 322.079,20 / 1.097 dagen = € 293,60 per dag.
De periode van 8 oktober 2010 tot en met 30 juni 2011 behelst 266 dagen. In die periode is door verdachte (€ 293,60 x 266 x 25%) € 19.524,40 aan voordeel verkregen.
De periode van 1 juli 2011 tot en met 8 oktober 2013 behelst 831 dagen. In die periode is
€ 243.981,60 (831 x € 293,60) aan voordeel verkregen door veroordeelde en de mededaders. Dit bedrag zal de rechtbank hoofdelijk aan veroordeelde opleggen ter ontneming.
Het totale wederrechtelijk verkregen voordeel door verdachte stelt de rechtbank vast op
(€ 19.524,40 + € 243.981,60) € 263.506,00.
Bij vonnis van 28 april 2014 heeft de rechtbank een in beslag genomen geldbedrag van
€ 62,12 verbeurd verklaard. Daarbij is overwogen dat dit geldbedrag door middel van de onder 2 bewezen verklaarde handel in cocaïne is verkregen. Aangezien dit gedeelte van de kennelijke opbrengst veroordeelde reeds is ontnomen, zal de rechtbank dit bedrag in mindering brengen op de aan verdachte op te leggen terugbetalingsverplichting.
De rechtbank zal de verplichting tot betaling aan de Staat vaststellen op € 19.524,40 voor de periode van 8 oktober 2010 tot en met 30 juni 2011 en op € 243.919,48 (€ 243.981,60 –
€ 62,12) voor de periode van 1 juli 2011 tot en met 8 oktober 2013, en de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.
Overwegingen
De rechtbank acht het, gelet op de getuigenverklaringen in het dossier en de berekening in het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, aannemelijk dat verdachte gemiddeld per afname 1 gram cocaïne verkocht voor € 40,00. Nu de verdediging slechts heeft gesteld dat er niet gemiddeld 1 gram per afname werd verkocht, maar dit niet nader heeft onderbouwd, gaat de rechtbank aan dit verweer voorbij.
De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte in de bewezenverklaarde periode meermalen is gewisseld van telefoonnummer. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de berekening van het gemiddeld aantal contacten per dag op juiste gronden is gebaseerd. De stelling van de verdediging dat er geen representatief beeld ontstaat door de berekening in het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is niet nader onderbouwd. De rechtbank gaat daarom ook voorbij aan dit verweer.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het te ontnemen bedrag te minderen op basis van draagkracht, nu niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde in de toekomst niet een zodanig inkomen zal kunnen genieten dat zijn draagkracht ontoereikend zal zijn om het bovengenoemde bedrag te betalen. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer.