In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de kantonrechter op 30 april 2014 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap [eiser] B.V. en de besloten vennootschap [gedaagde] B.V. De procedure werd gekenmerkt door het faillissement van [eiser], dat in augustus 2013 was uitgesproken. Dit leidde tot een verzoek van [gedaagde] om ontslag van instantie, omdat de curator van [eiser] had aangegeven de procedure niet te willen overnemen. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling de belangen van beide partijen afgewogen. Het belang van [gedaagde] bij ontslag van instantie was groot, aangezien zij anders de proceskosten niet op [eiser] kon verhalen indien zij in het gelijk werd gesteld. De curator had geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek van [gedaagde], wat het belang van [eiser] bij voortzetting van de procedure verzwakte. De kantonrechter concludeerde dat het belang van [gedaagde] zwaarder woog dan dat van [eiser], en heeft daarom het verzoek om ontslag van instantie toegewezen. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. In reconventie werd de procedure geschorst op grond van artikel 29 van de Faillissementswet, gezien het faillissement van [eiser].