ECLI:NL:RBMNE:2014:1549

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2014
Publicatiedatum
22 april 2014
Zaaknummer
16-110267-02
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging terbeschikkingstelling en voorwaardelijke beëindiging van verpleging van overheidswege

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 april 2014 uitspraak gedaan in de procedure betreffende de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde, geboren in Turkije in 1967, die momenteel verblijft in FPA Heiloo. De rechtbank heeft de termijn van de terbeschikkingstelling met één jaar verlengd en de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigd. De officier van justitie had gevorderd om de terbeschikkingstelling te verlengen en de verpleging voorwaardelijk te beëindigen, wat ook door de verdediging werd ondersteund. De rechtbank heeft de relevante stukken in het dossier bestudeerd, waaronder eerdere vonnissen en rapporten van deskundigen en reclassering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de terbeschikkinggestelde lijdt aan paranoïde schizofrenie en dat er een matig recidiverisico is bij voortzetting van de TBS-maatregel. De deskundigen hebben aangegeven dat de terbeschikkinggestelde onder toezicht moet blijven, maar dat er positieve ontwikkelingen zijn in zijn behandeling. De rechtbank heeft de adviezen van de inrichting en de reclassering in overweging genomen, maar heeft besloten om de terbeschikkingstelling te verlengen met één jaar om de veiligheid van anderen te waarborgen.

De rechtbank heeft voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging, waaronder het naleven van leefregels in de woonvoorziening, het gebruik van medicatie, en het vermijden van contact met personen die schadelijk kunnen zijn voor zijn resocialisatie. De rechtbank heeft benadrukt dat de terbeschikkinggestelde zich moet blijven inzetten voor zijn behandeling en begeleiding, en dat er een nieuw toetsmoment zal zijn over een jaar om de voortgang te evalueren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/110267-02
Beslissing verlenging terbeschikkingstelling en voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege
In de zaak van de officier van justitie tegen
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [1967],
thans verblijvende in FPA Heiloo, onderdeel van Pompestichting,
[adres] [woonplaats]
advocaat: mr. N.A. Heidanus te Groningen,
heeft de officier van justitie de verlenging van de terbeschikkingstelling gevorderd.
Op deze vordering heeft de rechtbank de volgende beslissing gegeven.

1.De stukken

De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken waaronder:
- het vonnis van de Rechtbank Utrecht d.d. 20 november 2002 waarbij [veroordeelde] (hierna: [veroordeelde]) ter beschikking is gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de navolgende strafbare feiten: poging tot zware mishandeling; poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening; mishandeling, meermalen gepleegd; bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
- stukken waaruit blijkt dat de terbeschikkingstelling is ingegaan op 2 april 2003 en dat [veroordeelde] op 17 september 2007 is opgenomen in FPC de Pompestichting;
- de beslissing van deze rechtbank van 1 juli 2013, waarbij de termijn van terbeschikkingstelling is verlengd voor de duur van één jaar;
- de beslissing van deze rechtbank van 7 oktober 2013, waarbij de rechtbank geen termen aanwezig acht om de verpleging van overheidswege voorwaardelijk te beëindigen;
- de vordering van de officier van justitie d.d. 20 februari 2014, die strekt tot verlenging van de terbeschikkingstelling van [veroordeelde] met één jaar;
- het rapport van de Pompestichting d.d. 31 januari 2014, opgemaakt door E.P.M.T. Brouns, psychiater en plaatsvervangend Hoofd van de Inrichting te Nijmegen, waarin het advies van de zijde van de inrichting is vermeld;
- het reclasseringsadvies d.d. 24 maart 2014 ten behoeve van onderzoek naar voorwaardelijke beëindiging van de TBS-maatregel, opgemaakt door R. van Gelder, reclasseringsmedewerker bij Palier.

2.De procesgang

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord.
Tevens is de terbeschikkinggestelde gehoord, bijgestaan door zijn advocaat.
Voorts is de deskundige R. van Gelder, reclasseringsmedewerker bij Palier, gehoord.

3.Het standpunt van de inrichting

Het standpunt van de inrichting blijkt uit het onder 1 genoemde rapport.
Het standpunt van de inrichting luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.
De diagnose
Terbeschikkinggestelde [veroordeelde] lijdt aan paranoïde schizofrenie. Hij wordt beschouwd als een chronische patiënt die altijd een vorm van externe controle en toezicht nodig zal hebben. Met medicatie en binnen een gestructureerde omgeving met vrij veel toezicht en controle functioneert terbeschikkinggestelde stabiel.
Het recidiverisico
De HCR-20 wijst op een matig recidiverisico bij voortzetting van de TBS-maatregel in de huidige situatie en op een hoog recidiverisico bij beëindiging van de TBS-maatregel.
[veroordeelde] heeft geen ziektebesef en heeft geen zicht op het effect van medicatie op zijn gedrag. Hij blijft van mening dat medicatie overbodig is. Om die reden is het dwingende kader van de terbeschikkingstelling noodzakelijk. Zonder dit kader zal [veroordeelde] direct stoppen met zijn medicatie. Daarnaast zal hij al snel in stresserende omstandigheden terechtkomen, gefrustreerd raken en vanuit daaruit mogelijk overgaan tot middelengebruik. Dit alles leidt tot manifeste psychotische belevingen van waaruit hij kan overgaan tot geweldsdelicten.
Het verloop en het effect van de behandeling en behandeldoelen
Terbeschikkinggestelde heeft, zoals hiervoor reeds is genoemd, geen ziektebesef en progressie op het gebied van ziektebesef mag niet verwacht worden.
In de loop van 2013 is aan [veroordeelde] proefverlof toegekend. Dit stelde hem in staat om eind 2013 de overgang te maken naar de afdeling Wonen op het terrein van FPA Heiloo, een vorm van beschermd/begeleid wonen. De overgang naar deze nieuwe woonomgeving heeft niet tot een verslechtering van het toestandsbeeld geleid.
In het stapsgewijze proces dat in de afgelopen jaren is doorlopen, is nu een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging verantwoord. Inhoudelijk is de casus inmiddels bijna volledig overgenomen door de reclassering en FPA Heiloo en dit heeft niet tot gevaarzettend gedrag geleid. FPC de Pompestichting heeft als TBS-instelling nog nauwelijks een actieve rol. Voor [veroordeelde] zelf brengt een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging geen wezenlijke verandering met zich mee. Hij moet zich nog steeds committeren aan de voorwaarden zoals de reclassering die stelt en dient mee te werken aan zijn behandeling. Mocht er sprake zijn van gevaarzettend gedrag, dan is in het kader van het FPT (Forensisch Psychiatrisch Toezicht) een tijdelijke terugplaatsing naar FPC de Pompestichting gegarandeerd.
Advies
Het advies luidt de terbeschikkingstelling te verlengen voor de duur van één jaar en de dwangverpleging voorwaardelijk te beëindigen.

4.Het standpunt van de reclassering

Het standpunt van de reclassering blijkt uit het onder 1 genoemde rapport. Voornoemd rapport is ter terechtzitting d.d. 27 maart 2014 nader toegelicht door R. van Gelder, reclasseringsmedewerker.
Het verloop en het effect van de behandeling
[veroordeelde] heeft in de afgelopen periode, waarin hij verbleef op de afdeling Wonen op het terrein van FPA Heiloo, een positieve ontwikkeling doorgemaakt met betrekking tot zijn persoonlijke verzorging en het voeren van een zelfstandige huishouding. Het dwangmatige kader vanuit de terbeschikkingstelling draagt in grote mate bij aan de huidige structuur en voornoemde ontwikkeling.
Het recidiverisico
Het gevaars- en recidiverisico wordt bij het beëindigingen van de terbeschikkingstelling als hoog ingeschat. [veroordeelde] ziet niet in dat er een verband is tussen zijn psychische gesteldheid, zijn middelengebruik en het delictgedrag. Hierdoor ontkent hij de noodzaak tot het innemen van medicatie en het essentieel belang van blijvende abstinentie van middelen. Zodra het dwingende kader van de terbeschikkingstelling wegvalt, zal hij zeker stoppen met het gebruik van zijn medicatie en terugvallen in middelengebruik en zorg en begeleiding mijden.
De behandeldoelen
Het risico dat betrokkene na een eventuele beëindiging van de terbeschikkingstelling geen zorg en begeleiding accepteert, moet zoveel mogelijk voorkomen worden. Gelet op het voorgaande dient toegewerkt te worden naar een besef bij [veroordeelde] dat hij wel degelijk zorg en begeleiding nodig heeft. Hierbij is een stapsgewijs traject noodzakelijk.
Een volgende stap in dit traject is een overplaatsing naar een RIBW, waar dezelfde structuur en begeleiding kan worden geboden als op de afdeling Wonen, waar [veroordeelde] op dit moment verblijft. [veroordeelde] is recent aangemeld bij het NIFP/IFZ voor een indicatie voor een plaatsing in een RIBW. Een eventuele overplaatsing naar een RIBW kan een jaar of langer op zich laten wachten. Zowel het continueren van zijn verblijf op de afdeling Wonen als een overplaatsing naar een RIBW kan in het kader van het voorwaardelijk beëindigen van de dwangverpleging plaatsvinden.
De reclassering acht het noodzakelijk dat het voortzetten van de huidige structuur en de mogelijke overplaatsing naar een RIBW binnen de terbeschikkingstelling zal plaatsvinden.
Advies
Het advies luidt de terbeschikkingstelling te verlengen voor de duur van twee jaar en de dwangverpleging voorwaardelijk te beëindigen.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen en daarbij de dwangverpleging voorwaardelijk te beëindigen onder de voorwaarden die zijn genoemd in het reclasseringsadvies van R. van Gelder d.d. 24 maart 2014.

6.Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht om de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen en daarbij de dwangverpleging voorwaardelijk te beëindigen onder de voorwaarden zoals geformuleerd door de reclassering.

7.De beoordeling

De rechtbank beantwoordt eerst de vraag of er in deze zaak sprake is van een gemaximeerde terbeschikkingstelling. Hiertoe stelt zij vast dat de terbeschikkinggestelde – blijkens de bewezenverklaring en kwalificatie – is veroordeeld voor onder andere een poging zware mishandeling, een poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening en mishandeling, meermalen gepleegd. Op grond hiervan oordeelt de rechtbank dat in het vonnis van de rechtbank Utrecht van 20 november 2002 besloten ligt dat de terbeschikkingstelling onder meer is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De terbeschikkingstelling is dus niet gemaximeerd.
De rechtbank is voorts op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, eist dat de terbeschikkingstelling wordt verlengd en dat aan de voorwaarden om de terbeschikkingstelling te verlengen is voldaan.
De rechtbank zal, in tegenstelling tot het advies van de reclassering maar wel in overeenstemming met het advies van de inrichting, de terbeschikkingstelling verlengen met één jaar.
De rechtbank acht het van belang om over één jaar een nieuw toetsmoment te hebben en te bekijken hoe het dan met [veroordeelde] is. Daarbij is dan van belang of [veroordeelde] bij een RIBW is geplaatst, hoe deze plaatsing is verlopen en welke vervolgstappen door de reclassering worden geadviseerd.
Naar het oordeel van de rechtbank zal een verlenging van de terbeschikkingstelling met één jaar tevens een goede stimulans zijn voor [veroordeelde] om de positieve ontwikkeling die hij heeft ingezet voort te zetten.
Verder is de rechtbank – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat op basis van de adviezen de dwangverpleging voorwaardelijk kan worden beëindigd, onder de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
De rechtbank zal ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de hierna te noemen voorwaarden stellen aan het gedrag van de terbeschikkinggestelde. De terbeschikkinggestelde heeft ter zitting verklaard dat hij bereid is zich aan deze voorwaarden te houden.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38d, 38e en 38g van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling van terbeschikkinggestelde met één jaar.
De rechtbank bepaalt dat de verpleging van overheidswege voorwaardelijk wordt beëindigd.
De rechtbank verbindt daaraan de volgende voorwaarden:
Terbeschikkinggestelde verblijft op de afdeling Wonen (een forensische beschermde woonvoorziening) van GGZ Noord-Holland-Noord en zal zich houden aan de daar geldende huis- en leefregels c.q. voorwaarden die daar aan hem gesteld worden en stelt zich hierin begeleidbaar op, ook als hij op een soortgelijke afdeling zal verblijven en zal meewerken aan een plaatsing naar een eventuele vervolgvoorziening;
Terbeschikkinggestelde zal niet van verblijfplaats veranderen dan na overleg met zijn behandelaren en na toestemming van de reclassering;
Terbeschikkinggestelde zal niet zonder toestemming van zijn begeleiders en de reclassering zijn werkuren bij het dagbestedingtraject veranderen;
Terbeschikkinggestelde zal geen omgang hebben met personen die zijn resocialisatie in gevaar (kunnen) brengen en stelt zich open op, inzake het aangaan van nieuwe relaties of bestaande relaties en heeft geen bezwaar dat deze op “gepaste en discrete” wijze door de reclassering worden gescreend;
Terbeschikkinggestelde houdt zich aan de voorschriften en aanwijzingen die zijn en worden gegeven door GGZ Reclassering Palier;
Terbeschikkinggestelde conformeert zich aan de behandeling van het Forensisch ACT van GGZ Noord-Holland-Noord, of een andere (forensische) hulpverlenende instantie;
Terbeschikkinggestelde neemt de medicatie zoals voorgeschreven in;
Terbeschikkinggestelde zal zich onthouden van alcohol- en druggebruik en zich niet onttrekken aan controles hierop;
Terbeschikkinggestelde geeft inzicht in zijn financiën als daarom verzocht wordt en accepteert hiervoor begeleiding van de MJD van Palier of een andere hulpverlenende instantie aangaande de financiën;
Terbeschikkinggestelde zorgt er voor dat hij altijd (telefonisch) bereikbaar is voor zijn begeleiders en behandelaren;
Terbeschikkinggestelde vermijdt contact met zijn ex-vrouw, zonder overleg met en/of in zijn bijzijn van een begeleider, behandelaar of de reclassering;
Terbeschikkinggestelde werkt, in het geval van een door de reclassering en behandelaren geïndiceerde crisissituatie, mee aan een tijdelijke terugplaatsing in de gesloten unit van de FPA of in FPC Pompekliniek;
Terbeschikkinggestelde geeft toestemming aan de reclassering tot het opvragen en uitwisselen van informatie aan alle instellingen die zij relevant achten en die van belang zijn voor een goede behandeling c.q. begeleiding in het kader. Tevens verleent hij zijn medewerking aan het maken van een digitale foto ten behoeve van zijn dossier en zal hij meewerken aan de identificatieplicht;
Terbeschikkinggestelde geeft toestemming aan de reclassering en aan zijn begeleiders, dat in geval van ongeoorloofde afwezigheid of calamiteiten en het niet nakomen van bovengenoemde voorwaarden, deze informatie aan alle betrokken partijen gemeld wordt;
Terbeschikkinggestelde accepteert begeleiding en toezicht door de aangewezen reclasseringsorganisatie en dienst contactpersoon en/of diens vervanger.
Deze beslissing is gegeven door mr. J. Ebbens, voorzitter, en mrs. M.P. Glerum en
C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier
mr. D.A. Groenevelt-Timmer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op
10 april 2014.