ECLI:NL:RBMNE:2014:1546

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2014
Publicatiedatum
22 april 2014
Zaaknummer
16-700391-12
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitkeringsfraude door opzettelijk verzwijgen van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 10 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende een lange periode schuldig heeft gemaakt aan uitkeringsfraude. De verdachte, geboren in 1948 en woonachtig in [woonplaats], heeft opzettelijk nagelaten om melding te maken van haar gezamenlijke huishouding met zowel haar ex-man als haar volwassen zoon. Dit heeft geleid tot een onterecht ontvangen uitkering van de Gemeente [woonplaats] van ongeveer € 120.000,00 bruto over de periode van 1 januari 2004 tot en met 9 juli 2012.

Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 27 maart 2014, waarbij de verdachte werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M.K.J. Dikkerboom. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging. De tenlastelegging, die als bijlage aan het vonnis is gehecht, beschrijft de opzettelijke nalatigheid van de verdachte om tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Gemeente, terwijl deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van haar recht op uitkering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vanaf 1998 een uitkering ontving op basis van de Algemene Bijstandswet en de Wet Werk en Bijstand. Gedurende deze periode heeft zij geen melding gemaakt van de aanwezigheid van haar ex-man en zoon in haar woning, ondanks dat zij op de hoogte was van haar inlichtingenplicht. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de informatie van de Gemeente in haar oordeel betrokken en kwam tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank benadrukte de ernst van de fraude en het misbruik van het sociale stelsel, wat de beslissing om een onvoorwaardelijke straf op te leggen heeft beïnvloed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/700391-12 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 10 april 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1948],
wonende te [woonplaats] aan de [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door
mr. M.K.J. Dikkerboom, advocaat te Amersfoort.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2004 tot en met 9 juli 2012 uitkeringsfraude heeft gepleegd door opzettelijk na te laten de instantie waarvan zij een uitkering kreeg, te informeren dat zij duurzaam een gezamenlijke huishouding voerde met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2].

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de impliciet primair ten laste gelegde opzet-variant van uitkeringsfraude. De verdediging heeft daartoe de hierna te noemen verweren gevoerd.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de bewezenverklaring van de impliciet subsidiair tenlastegelegde schuldvariant van uitkeringsfraude.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aan [verdachte] (hierna: [verdachte]), wonende te [woonplaats] aan de [adres], is vanaf 8 september 1998 door de Gemeente [woonplaats] (hierna: de Gemeente) een uitkering toegekend op basis van achtereenvolgens de Algemene Bijstandswet en de Wet Werk en Bijstand, naar de norm van een alleenstaande. [1]
Door het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente werd aan [verdachte] sinds oktober 1998 tot en met december 2008 maandelijks een formulier verstuurd voor de verstrekking van gegevens. Vanaf januari 2009 ontving zij dit formulier twee maal per jaar. [2] Op dit formulier moeten vragen worden beantwoord en/of eventuele veranderingen worden doorgegeven met betrekking tot (onder meer) de inkomens- en gezinssituatie. Voornoemde formulieren, op naam van [verdachte], werden op maandelijkse basis en vervolgens op tweejaarlijkse basis na ondertekening, door [verdachte] ingediend bij de Gemeente. Door verdachte is op deze formulieren geen melding gemaakt van een wijziging in haar woon- of leefsituatie. [3] Verdachte heeft via deze formulieren kenbaar gemaakt dat er geen sprake was van een situatie van samenwoning en een inwonend kind. Evenmin heeft verdachte inkomsten van een partner of een kind opgegeven.
Op grond van de door verdachte verstrekte informatie heeft de Gemeente de uitkering aan verdachte naar de norm van een alleenstaande maandelijks gecontinueerd. [4]
Uit observaties van 14 maart 2012 tot en met 4 april 2012 volgt dat er naast [verdachte] ook twee volwassen mannen in haar woning wonen, te weten haar ex-man, [medeverdachte 1], en haar volwassen zoon, [medeverdachte 2]. [5] Dit wordt bevestigd door de verklaringen van buren van [verdachte].
Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] [6] hebben verklaard dat op [adres] een man, vrouw en kind wonen. De zoon is boven de 40. Zelf wonen zij op [adres] sinds 1986. De situatie is altijd zo geweest sinds zij hier wonen.
Getuige [getuige 3] ev [getuige 4], [7] heeft als volgt verklaard: Ik woon aan de [adres] in [woonplaats], sinds 1989. Op [adres] wonen onze naaste buren. Dit gezin is een maand nadat wij hier zijn komen wonen in de woning naast ons ingetrokken. Het gezin bestaat uit een man [medeverdachte 1], vrouw [verdachte] en zoons [medeverdachte 2] en [X]. [X] is al lang geleden ergens anders gaan wonen. [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn hier altijd blijven wonen. [medeverdachte 1] is een jaartje weg geweest omdat ze in scheiding lagen. Dat kan wel tussen de 5 en 10 jaar geleden zijn. Daarna is [medeverdachte 1] weer teruggekomen en gebleven.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] staan beiden ingeschreven op een adres in [woonplaats].
Uit de verklaring van getuigen [getuige 5] [8] en [getuige 6], [9] omwonenden van de betreffende woning, volgt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] slechts enkele dagen per maand in de betreffende woning verblijven.
Dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet op het adres van GBA-inschrijving in [woonplaats], maar in de woning van [verdachte] verblijven, wordt bevestigd door de werkgever van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], die verklaart dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] administratief in [woonplaats] staan ingeschreven, maar dat hun bedrijfsbus ‘s nachts op het adres van [verdachte] in [woonplaats] wordt bevoorraad. [10]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij, nadat hij in 1998 van [verdachte] is gescheiden, een periode in [woonplaats] heeft gewoond. Omstreeks 2003 keerde hij terug naar de woning van [verdachte], [11] waarna ook [medeverdachte 2] weer terugkeerde naar deze woning. [12] [verdachte] betaalt het eten, gas, licht en doet ook de was. [13] Noch hijzelf, noch [medeverdachte 2] betaalt [verdachte] een onkostenvergoeding. Wel betaalde hij de kosten van vakanties in Kroatië van [verdachte]. [14]
[verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] sinds circa 2000 bij haar wonen. [15] [verdachte] betaalt de kosten van huur, kookt en wast voor hen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betalen haar hiervoor geen vergoeding. [16] [verdachte] heeft verder verklaard dat zij sinds 12 jaar samen op vakantie gaat met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], [17] welke vakantie telkens door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wordt betaald. [18] [medeverdachte 2] heeft vlonders betaald voor in de voor- en achtertuin van [verdachte]. [19] Na juni 2012 is aan [verdachte] geen uitkering meer verstrekt. [20]
Bewijsoverweging
Op grond van de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] en haar voormalig echtgenoot [medeverdachte 1] vanaf - in ieder geval - 1 januari 2004
hun hoofdverblijf hadden in de woning van [verdachte] te [woonplaats].
Gelet op het voorgaande was gezien het bepaalde in artikel 3 lid 4 van de Wet Werk en Bijstand sprake van het voeren van een gezamenlijke huishouding.
Uit het voorgaande volgt eveneens dat [verdachte] vanaf - in ieder geval - 1 januari 2004 een gezamenlijke huishouding voerde met [medeverdachte 2]. Niet alleen hadden [medeverdachte 2] en [verdachte] hetzelfde hoofdverblijf, ook was sprake van een zorg voor elkaar, zoals bedoeld in artikel 3 lid 3 van de Wet Werk en Bijstand.
Door van het voorgaande geen melding te maken op de daarvoor bestemde formulieren, heeft [verdachte] ten onrechte een uitkering ontvangen naar de norm van een alleenstaande ingevolge de Wet Werk en Bijstand.
De verdediging heeft aangevoerd dat [verdachte] niet opzettelijk heeft nagelaten de benodigde gegevens te verstrekken aan de Gemeente. Zij heeft geen opleiding gevolgd en heeft geen arbeidsverleden en had eenvoudigweg het besef niet dat een en ander gemeld diende te worden op de betreffende formulieren, aldus de verdediging.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Uit het dossier volgt dat [verdachte] [medeverdachte 1] tijdens een ziekbed in 2003 heeft verzorgd. Zij heeft hierover destijds contact opgenomen met de Gemeente omdat zij, zo verklaarde zij, bang was dat haar uitkering zou stoppen. [verdachte] was zich dus wel degelijk bewust van haar inlichtingenplicht. Bovendien heeft verdachte niet alleen nagelaten op voornoemde, door haar ondertekende formulieren melding te maken van een wijziging in haar woon- of leefsituatie. Tijdens een diagnosegesprek met een medewerker van Gemeente op 9 januari 2007 gaf [verdachte] – gelet op de bovenstaande bewijsmiddelen ten onrechte - aan dat zij alleen woont en slechts sporadisch contact heeft met haar voormalig echtgenoot.
Dat verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan haar inlichtingenplicht volgt tot slot ook uit de inhoud van haar verklaring. Zo verklaarde zij op de vraag waarom zij nooit heeft gemeld dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij haar wonen: “
Ik ga niet zeggen tegen de Sociale Dienst dat zij daar wonen, want dan stopt mijn uitkering en krijg ik geen geld.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2004 tot en met 9 juli 2012 te [woonplaats], in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Wet Werk en Bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, telkens opzettelijk geen opgave gedaan van en verzwegen dat zij, verdachte, duurzaam een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en aldus uit dien hoofde inkomsten had.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking, meermalen gepleegd.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien maanden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte genoemd en de rechtbank verzocht hiermee rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende een zeer lange tijd schuldig gemaakt aan uitkeringsfraude door opzettelijk geen melding te maken van het feit dat zij samenwoonde met zowel haar ex-man als met haar volwassen zoon. Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. De rechtbank merkt daarbij op dat een uitkering bedoeld is om de mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van sociale voorzieningen ondermijnt dit sociale stelsel.
De rechtbank stelt het benadelingsbedrag over de bewezenverklaarde periode, conform de berekening van de Gemeente, vast op circa € 120.000,00 bruto.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank voorts gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 14 februari 2014, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Gelet op de duur van de periode waarin verdachte fraude heeft gepleegd, te weten een periode van ongeveer acht en een half jaar, en de hoogte van het bedrag dat ten onrechte aan de maatschappij is onttrokken, kan niet worden volstaan met een werkstraf en/of een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank komt dan ook tot oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.
De verdediging heeft, in het geval de rechtbank komt tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden voor nader onderzoek naar de detentiegeschiktheid van verdachte. De rechtbank wijst dit verzoek af. Door de verdediging zijn geen (medische) stukken overgelegd die de noodzaak van een dergelijk onderzoek onderbouwen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het onderzoek in deze zaak te heropenen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden is. De rechtbank zal een deel van deze gevangenisstraf, te weten 4 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren opleggen. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen.
De rechtbank zal, gelet op de ernst van het feit, daarnaast aan verdachte een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het onder impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot vier maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid,
van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Ebbens, voorzitter,
mrs. M.P. Glerum en C.S.K. Fung Fen Chung, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 april 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovengenoemde gedagvaarde persoon wordt ten laste gelegd dat:
zij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
01 januari 2004 tot en met 09 juli 2012 te [woonplaats], gemeente [woonplaats],,
in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk vo
opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand,
opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks
terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander,
terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die
gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders
recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens
de Wet Werk en Bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die
verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, (telkens)
opzettelijk geen opgave gedaan van en/of verzwegen dat zij, verdachte,
duurzaam een gezamenlijke huishouding heeft/had gevoerd met [medeverdachte 1] en/of
[medeverdachte 2] en/of (aldus uit dien hoofde) inkomsten had en/of te goed had;
art 227b Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Het geschrift, te weten een Besluit ingevolge de Algemene bijstandswet van de Gemeente [woonplaats] d.d. 9 september 1998, opgenomen op pagina 296 tot en met 298 van het proces-verbaal dossiernummer HSRN 1201006 van de Regionale Sociale Recherche te Nieuwegein, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 775.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 10.
3.De geschriften, te weten rechtmatigheidsverklaringen op naam van [verdachte], over de periode van 1 januari 2000 tot en met 1 februari 2012, opgenomen op pagina 38 tot en met 262 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 10.
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 509 tot en met pagina 543.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] d.d. 16 november 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 551 en 552.
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] ev [getuige 4] d.d. 9 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 561 en 562.
8.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] d.d. 9 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 572.
9.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 6] d.d. 9 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 576.
10.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 581.
11.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] d.d. 9 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 676.
12.Ibidem, pagina 677.
13.Ibidem.
14.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] d.d. 10 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 681.
15.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] d.d. 9 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 648.
16.Ibidem.
17.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] d.d. 10 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 652.
18.Het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] d.d. 9 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 649.
19.Ibidem, pagina 648.
20.Het geschrift, te weten een fraudeberekening van de Gemeente [woonplaats], opgenomen op pagina 599 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.