ECLI:NL:RBMNE:2014:1545

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2014
Publicatiedatum
22 april 2014
Zaaknummer
16-700392-12
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk voordeel trekken uit uitkeringsfraude door samenwoning

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 10 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die gedurende een lange periode opzettelijk voordeel heeft getrokken uit een uitkering die zijn ex-vrouw en huidige partner, [X], ontving van de Gemeente [woonplaats]. De verdachte woonde samen met [X] en heeft geen melding gemaakt van zijn aanwezigheid, wat leidde tot uitkeringsfraude. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 27 maart 2014, waarbij de verdachte in persoon verscheen en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.A. ten Berge. De tenlastelegging omvatte de periode van 1 januari 2004 tot en met 9 juli 2012, waarin de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitkering van [X]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en [X] een gezamenlijke huishouding voerden, wat in strijd was met de voorwaarden voor het ontvangen van de uitkering. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte, afgelegd tijdens een verhoor op 9 juli 2012, uitgesloten van bewijs, omdat hij niet in de gelegenheid was gesteld om een advocaat te raadplegen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitkering, en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het misbruik van het sociale stelsel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft ook het benadelingsbedrag vastgesteld op circa € 120.000,00 bruto, en heeft de ernst van de zaak benadrukt, gezien de lange duur van de fraude en de hoogte van het benadelingsbedrag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/700392-12 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 10 april 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1947],
wonende te [woonplaats] aan de [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door
mr. F.A. ten Berge, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2004 tot en met 9 juli 2012 opzettelijk voordeel heeft getrokken uit een uitkering die de Gemeente [woonplaats] heeft verstrekt aan [X], met wie hij samenwoonde.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en daartoe de hierna te noemen verweren gevoerd. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat, indien het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht, de pleegperiode dient te worden bekort tot de periode van januari 2011 tot en met juni 2012.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Salduz
Door de verdediging is naar voren gebracht dat de door de verdachte tegenover de politie op 9 juli 2012 afgelegde verklaring niet voor het bewijs mag worden gebezigd, nu verdachte door een faxstoring, waardoor zijn verzoek om consultatiebijstand niet bij de piketcentrale aankwam en geen advocaat werd opgeroepen, niet in de gelegenheid is gesteld zich ten tijde van zijn verklaring met een advocaat te verstaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte ten onrechte niet binnen redelijke grenzen in de gelegenheid gesteld voorafgaand aan het verhoor op 9 juli 2012 een advocaat te raadplegen. Verdachte heeft op 9 juli 2012 om 9.55u gezegd een advocaat te willen spreken. De politie is vervolgens om 15.20u met het verhoor begonnen zonder dat verdachte een advocaat heeft gesproken. Gebleken is dat de fax naar de piketcentrale niet goed is verstuurd. Naar het oordeel van de rechtbank mag van de politie onder wier verantwoordelijkheid de fax is verzonden worden verlangd alsnog de piketadvocaat te waarschuwen. . De door de verdachte op 9 juli 2012 bij de politie afgelegde verklaring worden dan ook door de rechtbank niet tot het bewijs gebezigd.
4.3.2
De feiten
Aan [X] (hierna: [X]), wonende te [woonplaats] aan de [adres], is vanaf
8 september 1998 door de Gemeente [woonplaats] (hierna: de Gemeente) een uitkering toegekend op basis van achtereenvolgens de Algemene Bijstandswet en de Wet Werk en Bijstand, naar de norm van een alleenstaande. [1]
Uit observaties van 14 maart 2012 tot en met 4 april 2012 volgt dat er naast [X] ook twee volwassen mannen in haar woning wonen, waaronder haar ex-man [verdachte]. [2]
Dit wordt bevestigd door de verklaringen van buren van [X].
Getuige [getuige 1] ev [getuige 2], [3] heeft als volgt verklaard: Ik woon aan de [adres] in [woonplaats], sinds 1989. Op [adres] wonen onze naaste buren. Dit gezin is een maand nadat wij hier zijn komen wonen in de woning naast ons ingetrokken. Het gezin bestaat uit een man [verdachte], vrouw [X] en zoons [medeverdachte] en [A]. [A] is al lang geleden ergens anders gaan wonen. [verdachte], [X] en [medeverdachte] zijn hier altijd blijven wonen. [verdachte] is een jaartje weg geweest omdat ze in scheiding lagen. Dat kan wel tussen de 5 en 10 jaar geleden zijn. Daarna is [verdachte] weer teruggekomen en gebleven.
Getuigen [getuige 3] en [getuige 4] [4] hebben verklaard dat op [adres] een man, vrouw en kind wonen. De zoon is boven de 40. Zelf wonen zij op [adres] sinds 1986. De situatie is altijd zo geweest sinds zij hier wonen.
[verdachte] staat ingeschreven op een adres in [woonplaats]. Uit de verklaring van getuigen
[getuige 5] [5] en [getuige 6], [6] omwonenden van de betreffende woning, volgt dat
[verdachte] slechts enkele dagen per maand in de betreffende woning verblijft.
Dat [verdachte] niet op het adres van GBA-inschrijving in [woonplaats], maar in de woning van [X] verblijft, wordt bevestigd door zijn werkgever, die verklaart dat [verdachte] administratief in [woonplaats] staat ingeschreven, maar dat zijn bedrijfsbus ‘s nachts op het adres van [X] in [woonplaats] wordt bevoorraad. [7]
[X] heeft verklaard dat [verdachte] sinds circa 2000 bij haar woont. [8] [X] betaalt de kosten van huur, kookt en wast voor hem. [verdachte] betaalt haar hiervoor geen vergoeding. [9]
[X] heeft bij de Gemeente geen opgave gedaan van het feit dat [verdachte] bij haar verbleef. Evenmin heeft [X] inkomsten opgegeven van [verdachte]. [10]
Na juni 2012 is aan [X] geen uitkering meer verstrekt. [11]
[verdachte] heeft verklaard dat hij wist dat [X] een uitkering ontving. Hij heeft verder verklaard dat [X] de kosten voor huur, gas, licht en boodschappen betaalde. [12]
Bewijsoverwegingen
Op grond van de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen acht de rechtbank, anders dan de verdediging, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en zijn voormalig echtgenote [X] vanaf - in ieder geval - 1 januari 2004 hun hoofdverblijf hadden in de woning van [X] te [woonplaats]. Gelet op het voorgaande was gezien het bepaalde in artikel 3 lid 4 van de Wet Werk en Bijstand sprake van het voeren van een gezamenlijke huishouding vanaf voornoemde datum.
[verdachte] heeft verklaard dat hij wist dat [X] een uitkering ontving. Hij heeft verder verklaard dat [X] de kosten voor huur, gas, licht en boodschappen betaalde.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een alleenstaande die een uitkering ontvangt geen recht meer op die (volledige) uitkering heeft indien deze gaat samenwonen. Gelet op het feit dat [verdachte] met [X] in de ten laste gelegde periode een gezamenlijke huishouding voerde, [verdachte] een eigen inkomen had en [X] niettemin een uitkering ontving, wist [verdachte] dat het niet anders kon zijn dan dat [X] niet aan de Gemeente had meegedeeld dat
[verdachte] bij haar woonde.
wist aldus dat [X] ten onrechte een uitkering van de Gemeente ontving. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitkering van [X], aangezien van de uitkering van [X] de kosten voor huur, gas, licht en boodschappen werden betaald.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2004 tot en met 9 juli 2012, te [woonplaats], opzettelijk voordeel heeft getrokken uit hetgeen werd aangeschaft met door misdrijf verkregen geld, te weten geld van een door [X], met wie hij, verdachte, duurzaam een gezamenlijke huishouding voerde als bedoeld in de Wet Werk en Bijstand, door middel van het opzettelijk (door die [X]) niet voldoen aan de inlichtingenverplichtingen, uit hoofde van de Wet Werk en Bijstand verkregen uitkering, welk geld geheel of gedeeltelijk werd besteed aan het huishouden waarvan hij, verdachte, deel uitmaakte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien maanden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte genoemd en de rechtbank verzocht hiermee rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gedurende een zeer lange tijd opzettelijk voordeel getrokken uit geld dat was verkregen door middel van uitkeringsfraude door zijn ex-vrouw en huidige partner
[X], met wie hij samenwoonde. Hiermee heeft verdachte van de opbrengst van een door misdrijf verkregen goed geprofiteerd. Door aldus te handelen heeft hij misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat. Een uitkering is bedoeld om de mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Misbruik van een dergelijke voorziening doet afbreuk aan het sociale stelsel. De rechtbank tilt er zwaar aan dat verdachte zich hier langdurig schuldig aan heeft gemaakt.
De rechtbank stelt het benadelingsbedrag over de bewezenverklaarde periode, conform de berekening van de Gemeente, vast op circa € 120.000,00 bruto.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank voorts gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 14 februari 2014, waaruit volgt dat verdachte in het verleden is veroordeeld wegens een soortgelijk feit.
Gelet op de duur van de uitkeringsfraude, te weten een periode van ongeveer acht en een half jaar en de hoogte van het benadelingsbedrag kan niet worden volstaan met een werkstraf en/of een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank komt dan ook tot oplegging van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden is. De rechtbank zal een deel van deze gevangenisstraf, te weten 4 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren opleggen. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen.
De rechtbank zal, gelet op de ernst van het feit, daarnaast aan verdachte een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot vier maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid,
van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter,
mrs. M.P. Glerum en C.S.K. Fung Fen Chung, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 april 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovengenoemde gedagvaarde persoon wordt ten laste gelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van
01 januari 2004 tot en met 09 juli 2012, te [woonplaats], gemeente [woonplaats],
en/of elders in Nederland,
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit hetgeen werd aangeschaft met door
misdrijf verkregen geld,
te weten geld van (een) door [X], met wie hij, verdachte, duurzaam
een gezamenlijke huishouding voerde als bedoeld in de Wet Werk en Bijstand,
door middel van het opzettelijk (door die [X]) niet voldoen aan de
inlichtingenverplichtingen, uit hoofde van de Wet Werk en Bijstand verkregen
uitkering, welk geld geheel of gedeeltelijk werd besteed aan het huishouden waarvan hij,
verdachte, deel uitmaakte;
art 416 lid 2 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Het geschrift, te weten een Besluit ingevolge de Algemene bijstandswet van de Gemeente [woonplaats] d.d. 9 september 1998, opgenomen op pagina 296 tot en met 298 van het proces-verbaal dossiernummer HSRN [nummer] van de Regionale Sociale Recherche te Nieuwegein, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 775.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 april 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 509 tot en met pagina 543.
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] ev [getuige 2] d.d. 9 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 561 en 562.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuigen [getuige 3] en [getuige 4] d.d. 16 november 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 551 en 552.
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] d.d. 9 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 572.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 6] d.d. 9 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 576.
7.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 581.
8.Het proces-verbaal van verhoor van [X] d.d. 9 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 648.
9.Ibidem.
10.Het proces-verbaal van verhoor van [X] d.d. 10 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 654.
11.Het geschrift, te weten een fraudeberekening van de Gemeente [woonplaats], opgenomen op pagina 599 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
12.Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 27 maart 2014.