Op 4 april 2014 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland te Lelystad een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoekster tegen mr. Manders. Verzoekster stelde dat mr. Manders niet onpartijdig was in de procedure tegen haar wederpartij, [X] B.V. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op drie gronden: communicatie tussen mr. Manders en getuige mr. [getuige] zonder medeweten van verzoekster, betrokkenheid van mr. Manders bij eerdere procedures die de onpartijdigheid zouden kunnen beïnvloeden, en vermeende beperking van verzoekster in haar mogelijkheid om getuige [A] te ondervragen.
De rechtbank heeft de procedure en de argumenten van verzoekster zorgvuldig beoordeeld. Het verloop van de procedure omvatte een e-mail van verzoekster, een schriftelijke reactie van mr. Manders, en een mondelinge behandeling. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoekster haar bezwaren toegelicht, maar mr. Manders was afwezig vanwege een verblijf in het buitenland. De rechtbank concludeerde dat verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat mr. Manders onpartijdig was en dat er geen bewijs was voor de gestelde communicatie met getuigen zonder medeweten van verzoekster.
De rechtbank oordeelde dat de omissie van mr. Manders om een toezegging na te komen om een afschrift van een brief te sturen, niet voldoende was om te concluderen dat hij vooringenomen was. Ook de stellingen van verzoekster over het getuigenverhoor van [A] werden niet onderbouwd. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en de rechtbank droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De procedure waarin het wrakingsverzoek was ingediend, zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing.