ECLI:NL:RBMNE:2014:1503

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2014
Publicatiedatum
18 april 2014
Zaaknummer
C/16/365086 / HA RK 14-53
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van mr. Manders in civiele procedure tussen verzoekster en [X] B.V.

Op 4 april 2014 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland te Lelystad een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van verzoekster tegen mr. Manders. Verzoekster stelde dat mr. Manders niet onpartijdig was in de procedure tegen haar wederpartij, [X] B.V. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op drie gronden: communicatie tussen mr. Manders en getuige mr. [getuige] zonder medeweten van verzoekster, betrokkenheid van mr. Manders bij eerdere procedures die de onpartijdigheid zouden kunnen beïnvloeden, en vermeende beperking van verzoekster in haar mogelijkheid om getuige [A] te ondervragen.

De rechtbank heeft de procedure en de argumenten van verzoekster zorgvuldig beoordeeld. Het verloop van de procedure omvatte een e-mail van verzoekster, een schriftelijke reactie van mr. Manders, en een mondelinge behandeling. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoekster haar bezwaren toegelicht, maar mr. Manders was afwezig vanwege een verblijf in het buitenland. De rechtbank concludeerde dat verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat mr. Manders onpartijdig was en dat er geen bewijs was voor de gestelde communicatie met getuigen zonder medeweten van verzoekster.

De rechtbank oordeelde dat de omissie van mr. Manders om een toezegging na te komen om een afschrift van een brief te sturen, niet voldoende was om te concluderen dat hij vooringenomen was. Ook de stellingen van verzoekster over het getuigenverhoor van [A] werden niet onderbouwd. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en de rechtbank droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De procedure waarin het wrakingsverzoek was ingediend, zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

zaaknummer / rekestnummer: C/16/365086 / HA RK 14-53
Beslissing van 4 april 2014 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken, zitting houdend te Lelystad
op het verzoek in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoekster],
zichzelf tevens noemend [verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen verzoekster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de e-mail van 14 maart 2014 van verzoekster inhoudende het verzoek tot wraking van mr. Manders
  • de schriftelijke reactie van mr. Manders van 17 maart 2014
  • de mondelinge behandeling op 21 maart 2014
  • de aantekeningen van verzoekster die zij ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft overgelegd.
1.1.
Bij de mondelinge behandeling is verzoekster verschenen. Tevens zijn de heer [X], directeur van de besloten vennootschap [X] B.V. (hierna: [X]) en zijn advocaat mr. Maathuis verschenen. [X] is de wederpartij van verzoekster in de procedure (hierna: [X] vs [verzoekster]) waarin verzoekster mr. Manders heeft gewraakt.
1.2.
Mr. Manders heeft laten weten verhinderd te zijn voor de mondelinge behandeling van het onderhavige verzoek wegens een verblijf in het buitenland.
1.3.
Ten slotte is beslissing bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoekster stelt dat het mr. Manders ontbreekt aan onpartijdigheid en legt aan haar verzoek drie gronden ten grondslag. De eerste betreft de stelling dat mr. Manders in de procedure tussen verzoekster en [X] buiten verzoekster om heeft gecorrespondeerd met de door haar opgeroepen getuige mr. [getuige] en met de wederpartij. Ten tweede heeft zij onder het kopje ‘Betrokkenheid Manders bij andere procedure’ aangevoerd dat in verband met de samenhang van eerdere procedures met de procedure [X] vs [verzoekster], mr. Manders niet onpartijdig is in de laatstgenoemde procedure. Ten slotte heeft verzoekster aangevoerd onder het kopje ‘Controverse getuigenverklaring met andere procedure’ dat mr. Manders er tijdens het verhoor van een getuige blijk van heeft gegeven niet onpartijdig te zijn.
2.2.
Verzoekster stelt met betrekking tot haar eerste grond dat toen zij ter zitting ontdekte dat er correspondentie had plaatsgevonden waar zij geen kennis van had genomen (naar de rechtbank begrijpt doelt verzoekster op gestelde correspondentie tussen getuige mr. [getuige] en mr. Manders, zie hierna onder 2.3.) en mr. Manders haar zou hebben toegezegd haar een afschrift daarvan toe te sturen, Mr. Manders deze toezegging niet is nagekomen. Volgens verzoekster heeft zich op een eerder moment in de procedure tegen [X] een identieke situatie voorgedaan met correspondentie van de wederpartij. Dit betrof een door de rechtbank op 2 januari 2014 van de wederpartij ontvangen akte overlegging producties met daarbij enkele foto’s, welke mr. Manders niet in afschrift naar verzoekster heeft verstuurd. Deze akte heeft verzoekster pas na de contra-enquête op 7 maart 2014 ontvangen.
2.3.
De correspondentie met getuige mr. [getuige] betrof, naar de stelling van verzoekster, overleg tussen mr. Manders en mr. [getuige] over het al of niet verschijnen ter contra-enquête. Volgens verzoekster hebben mr. Manders en mr. [getuige] overlegd over de geplande datum voor contra-enquête en over de toegevoegde waarde van het verschijnen van mr. [getuige] als getuige. Omdat mr. [getuige] had gezegd op de geplande datum 7 maart 2014 verhinderd te zijn en toch niet inhoudelijk over het probandum te kunnen verklaren, zouden mr. Manders en mr. [getuige] volgens verzoekster hebben afgesproken dat hij niet hoefde te verschijnen. Hiermee heeft mr. Manders naar de stelling van verzoekster een voorschot genomen op de opportuniteit van de verklaringen van mr. [getuige].
2.4.
Verzoekster stelt voorts met betrekking tot haar tweede grond dat mr. Manders in verband met zijn betrokkenheid bij een eerdere procedure bewust heeft getracht te voorkomen dat mr. [getuige] door verzoekster als getuige zou worden opgeroepen. Mr. Manders heeft daar in verband met (de geloofwaardigheid van) een eerder door hem gewezen vonnis tussen verzoekster en mr. [getuige], waarbij mr. Manders ten gunste van mr. [getuige] heeft gevonnist, belang bij. Dit zou volgen uit de communicatie tussen mr. Manders en mr. [getuige], alsook uit het feit dat mr. Manders zou hebben toegezegd dat hij de griffie zou opdragen de verhinderdata van mr. [getuige] op te vragen, maar in het proces-verbaal (van de contra-enquête van 7 maart 2014) dat verzoekster op 11 maart 2014 per post ontving, heeft vermeld dat haar was opgedragen op 12 maart 2014 de verhinderdata van zichzelf en de te horen getuigen op te geven. Zodoende diende zij alsnog zelf in minder dan 24 uur verhinderdata op te vragen en op te geven, hetgeen feitelijk onmogelijk is. Ook uit deze omstandigheden volgt naar de stelling van verzoekster dat mr. Manders een vooringenomenheid koestert ten aanzien van de beoordeling van haar zaak tegen [X].
2.5.
Ten slotte stelt verzoekster met betrekking tot haar derde grond dat omdat de procedure [X] vs [verzoekster] samenhangt met enkele andere procedures waarin de kantonrechter in Lelystad vonnissen in het nadeel van verzoekster heeft gewezen, mr. Manders niet onpartijdig heeft opgetreden tijdens het getuige-verhoor van de heer [A]. Deze getuige is in een van de andere procedures de wederpartij van verzoekster geweest. Volgens verzoekster heeft mr. Manders verzoekster ter gelegenheid van de contra-enquête bewust beperkt in haar mogelijkheid om [A] te bevragen, zodat mr. Manders heeft voorkomen dat verzoekster kon aantonen dat [A] meineed pleegde.
2.6.
Mr. Manders heeft verklaard niet in de wraking te berusten en heeft de stellingen van verzoekster weersproken.
Ten aanzien van de ‘brieven’ van mr. [getuige] stelt mr. Manders dat slechts één brief van mr. [getuige] is ontvangen, die van 21 februari 2014, waarin mr. [getuige] de rechtbank informeert dat hij verhinderd is voor de contra-enquête op 7 maart 2014, waarin hij meedeelt niet over het probandum in het tussenvonnis te kunnen verklaren omdat hij geen kennis heeft van het gevraagde, en ten slotte zijn verhinderdata opgeeft voor een nieuw te bepalen contra-enquête. Mr. Manders stelt dat hij de inhoud van deze brief ter gelegenheid van de contra-enquête aan partijen heeft voorgelezen. De toezegging om de brief alsnog aan verzoekster toe te zenden is hij vergeten na te komen.
Wat betreft de situatie rond de akte overlegging producties inhoudende enkele foto’s heeft mr. Manders verklaard dat hem niet bekend is of deze akte niet eerder in afschrift naar verzoekster is gestuurd dan na de contra-enquête. Verzoekster heeft dit ter gelegenheid van de contra-enquête op 7 maart 2014 niet gemeld, en zij heeft de getuige die over de betreffende foto’s kon verklaren – [A] – vragen over die bewuste foto gesteld, hetgeen ook volgt uit het proces-verbaal van het getuigenverhoor, aldus mr. Manders.
2.7.
Mr. Manders heeft bevestigd dat hij een vonnis heeft gewezen in een procedure tussen mr. [getuige] en verzoekster, waarin de vordering van verzoekster in conventie is afgewezen en de vorderingen van mr. [getuige] in reconventie zijn toegewezen. Het is mr. Manders niet duidelijk wat het verband tussen die procedure en de procedure tegen [X] zou zijn. Mr. Manders heeft verklaard niet bekend te zijn met andere procedures tussen dezelfde partijen en met ongeveer dezelfde getuigen die bij deze rechtbank hebben gediend of die thans nog aanhangig zijn.
Mr. Manders heeft weersproken enig belang te hebben bij het niet horen van mr. [getuige] als getuige en dat hij zou hebben getracht te voorkomen dat mr. [getuige] als getuige zou worden opgeroepen. In dat verband heeft hij (nogmaals) verwezen naar het feit dat hij ter gelegenheid van de contra-enquête op 7 maart 2014 de brief van mr. [getuige] heeft voorgelezen, dat hij verzoekster heeft gevraagd of zij mr. [getuige] nog wilde horen (indachtig zijn verklaring in zijn brief dat hij niets over het probandum kan verklaren), dat hij verzoekster erop heeft gewezen dat niet de rechtbank maar zijzelf zorg diende te dragen voor de oproeping van mr. [getuige], dat verzoekster en haar wederpartij verhinderdata dienden op te geven voor het vervolg van de contra-enquête, en ten slotte dat mr. Manders de griffie zou opdragen mr. [getuige] te vragen naar zijn verhindering op de alsdan te bepalen datum.
2.8.
Mr. Manders stelt onbekend te zijn met andere procedures die bij deze rechtbank lopen, waaronder de door verzoekster genoemde procedure tussen haar en de heer [A]. Mr. Manders betwist dat het getuigenverhoor van [A] is verlopen als door verzoekster geschetst. Hij betwist dat hij [A] te hulp is geschoten.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
Communicatie buiten verzoekster om
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat mr. Manders, zonder verzoekster daarover te informeren, heeft gecorrespondeerd met getuigen en de wederpartij. Hetgeen zij hiertoe heeft aangevoerd heeft mr. Manders gemotiveerd weersproken. In dat verband overweegt de rechtbank dat uit de brief van 21 februari 2014 van mr. [getuige], waar verzoekster (kennelijk) naar verwijst ter onderbouwing deze wrakingsgrond, niet kan worden afgeleid dat mr. Manders persoonlijk, buiten medeweten van verzoekster, met [getuige] zou hebben gecommuniceerd, noch dat overleg heeft plaatsgevonden waarin mr. Manders met mr. [getuige] heeft besproken dat hij niet als getuige hoefde te verschijnen. Nu ook niet is gebleken van het bestaan van andere brieven dan de brief van 21 februari 2014, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van communicatie tussen mr. Manders en de getuige mr. [getuige].
De gang van zaken rond de akte overlegging producties, waarvan kennelijk noch de wederpartij, noch de griffie een afschrift aan verzoekster heeft gezonden, is weliswaar niet zoals zou moeten, maar de rechtbank ziet hierin geen handelen dat aan mr. Manders is toe te schrijven, laat staan een handelen waaruit een zwaarwegende aanwijzing volgt van vooringenomenheid aan zijn zijde. In dat verband merkt de rechtbank op dat mr. Manders heeft verklaard dat verzoekster tijdens het getuigenverhoor geen punt van deze gang van zaken heeft gemaakt en voorts dat verzoekster ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek ook niet heeft weersproken dat zij naar aanleiding van die foto’s aan de getuige vragen heeft kunnen stellen en dat zij dat over in ieder geval één van die foto’s ook daadwerkelijk heeft gedaan.
3.3.
Aan verzoekster kan worden toegegeven dat mr. Manders heeft verzuimd zijn toezegging aan haar na te komen om een afschrift van de brief van 21 februari 2014 na te zenden. Uit die omissie kan echter bepaald nog niet worden afgeleid dat mr. Manders hiermee blijk heeft gegeven van vooringenomenheid. Ter zitting van 7 maart 2014 heeft mr. Manders immers de inhoud van de brief aan verzoekster meegedeeld en aan het nalaten van de toezegging om een afschrift na te zenden ligt derhalve niet een opzet ten grondslag om verzoekster die brief te onthouden. Dat blijkt ook uit de mededeling van mr. Manders in zijn reactie van 17 maart 2014 dat hij ervoor zorg zal dragen dat de griffie alsnog een afschrift aan verzoekster stuurt.
Voorkomen horen getuige mr. [getuige]
3.4.
Door verzoekster is voorts aangevoerd dat zij door toedoen van mr. Manders bij haar getuige in contra-enquête mr. [getuige] geen verhinderdata heeft kunnen opvragen, noch hem bij exploot heeft kunnen oproepen. Deze stellingen zijn door mr. Manders gemotiveerd weersproken. De door mr. Manders in zijn reactie op het wrakingsverzoek weergegeven gang van zaken is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek door de advocaat van [X] bevestigd. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van verzoekster en mr. Manders dat klaarblijkelijk sprake is geweest van een misverstand (het opgeven van verhinderdata voor de voortzetting van de contra-enquête versus het oproepen van getuige mr. [getuige]). Een dergelijk misverstand levert evenwel geen aanwijzing op van vooringenomenheid aan de zijde van mr. Manders.
Getuigenverhoor [A]
3.5.
Mr. Manders heeft de stellingen van verzoekster dat hij getuige [A] tijdens diens verhoor te hulp is geschoten gemotiveerd betwist. Verzoekster heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling deze wrakingsgrond verder niet op objectief verifieerbare wijze nader onderbouwd. Daarmee komt de rechtbank tot de slotsom dat niet is gebleken van het verhinderen door mr. Manders van het beantwoorden van bepaalde vragen door de getuige. Derhalve bestaat ook in dit opzicht geen aanleiding om een handelwijze van mr. Manders aan te nemen die een zwaarwegende aanwijzing van vooringenomenheid oplevert.
Slotsom
3.6.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geoordeeld dat mr. Manders blijk heeft gegeven van vooringenomenheid jegens verzoekster dan wel dat de vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is
3.7.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek tot wraking wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af,
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster en aan mr. Manders, alsmede aan de voorzitter van de afdeling civiel recht en de president van deze rechtbank,
4.3.
bepaalt dat de procedure waarin dit wrakingsverzoek is ingediend dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Oostendorp, voorzitter, mr. O.E. Mulder en mr. A.P. de Jong-de Goede als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. I.S.J. Goeman-Bruijn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.