Op 4 april 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. De Beaufort, die als rechter in zijn strafzaak fungeerde. Het wrakingsverzoek was ingediend op basis van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, waarin wordt gesteld dat een rechter gewraakt kan worden indien er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De verzoeker voerde aan dat mr. De Beaufort objectief partijdig was en noemde verschillende gronden voor zijn verzoek, waaronder het feit dat mr. De Beaufort in het verleden Officier van Justitie was en dat hij niet zijn naam wilde noemen tijdens de zitting.
De rechtbank heeft de procedure rondom het wrakingsverzoek uitvoerig besproken, waarbij werd vastgesteld dat de gronden die in de fax van 15 januari 2014 waren aangevoerd niet specifiek gericht waren tegen mr. De Beaufort als behandelend rechter. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet tijdig had gereageerd op de gronden die tijdens de mondelinge behandeling naar voren waren gebracht, en dat deze gronden daarom buiten beschouwing moesten worden gelaten. De rechtbank benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat de strafzaak tegen de verzoeker voortgezet dient te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing vanwege het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.