ECLI:NL:RBMNE:2014:1502

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2014
Publicatiedatum
18 april 2014
Zaaknummer
C/16/360473 / HA RK 14-6
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen mr. De Beaufort in strafzaak

Op 4 april 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. De Beaufort, die als rechter in zijn strafzaak fungeerde. Het wrakingsverzoek was ingediend op basis van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, waarin wordt gesteld dat een rechter gewraakt kan worden indien er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De verzoeker voerde aan dat mr. De Beaufort objectief partijdig was en noemde verschillende gronden voor zijn verzoek, waaronder het feit dat mr. De Beaufort in het verleden Officier van Justitie was en dat hij niet zijn naam wilde noemen tijdens de zitting.

De rechtbank heeft de procedure rondom het wrakingsverzoek uitvoerig besproken, waarbij werd vastgesteld dat de gronden die in de fax van 15 januari 2014 waren aangevoerd niet specifiek gericht waren tegen mr. De Beaufort als behandelend rechter. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet tijdig had gereageerd op de gronden die tijdens de mondelinge behandeling naar voren waren gebracht, en dat deze gronden daarom buiten beschouwing moesten worden gelaten. De rechtbank benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat de strafzaak tegen de verzoeker voortgezet dient te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing vanwege het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

zaaknummer / rekestnummer: C/16/360473 / HA RK 14-6
Beslissing van 4 april 2014 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken, zitting houdend te Lelystad
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen verzoeker,

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de zitting van 2 januari 2014 van de zitting van de raadkamer, tijdens welke zitting verzoeker mr. De Beaufort heeft gewraakt
  • de fax van 12 januari 2014 van verzoeker met bijlage
  • de fax van 15 januari 2014 van verzoeker met daarin de wrakingsgronden
  • de schriftelijke reactie van 16 januari 2014 van mr. De Beaufort
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 januari 2014 van het wrakingsverzoek, bij gelegenheid van welke mondelinge behandeling verzoeker een pleitnota heeft overgelegd en op een later tijdstip tijdens die behandeling de wrakingskamer heeft gewraakt
  • de beslissing van de wrakingskamer van 7 maart 2014 op het verzoek tot wraking van de wrakingskamer, houdende afwijzing van het wrakingsverzoek
de fax van verzoeker van 11 maart 2014
1.1.
De hervatting van de mondelinge behandeling van 24 januari 2014 heeft plaatsgevonden op vrijdag 21 maart 2014.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen.
1.3.
Mr. De Beaufort heeft laten weten niet te zullen verschijnen.
1.4.
Mr. R. van Dartel, Officier van Justitie, heeft laten weten niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
1.5.
Ten slotte is beslissing bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Bij fax van 15 januari 2014 heeft verzoeker zes gronden voor zijn wrakingsverzoek aangevoerd. Deze betreffen feitelijk diverse verzoeken, strekkende tot behandeling van de strafzaak tegen verzoeker bij een andere rechtbank ‘omdat deze rechtbank betrokken is van het jatten van’ de dochter van verzoeker en ‘het jatten van haar erfenis waarbij familie, bedrijf, studie kapot zijn gemaakt’, tot het horen onder ede van ‘de bij de zaak betrokken rechter/griffier/OvJ medewerkers van de rechtbank’, tot het opstellen van een proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de wraking in de aanwezigheid van verzoeker, en om een openbare hoorzitting. Onder punt 6 geeft verzoeker zelf een samenvatting van de gronden van het verzoek. Deze samenvatting luidt:
‘Samengevat is dit een verzoek om een eerlijk rechtsproces in zaken van Openbaar Ministerie tegen burgers waarbij de burger als VERWEERDER zijn procedurele kansen kan benutten zonder repressiemaatregelen van OM en/of kantonrechter/politierechter e.e.a. in overeenstemming met internationale mensenrechten en de zes wetten van Hop.’
2.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 24 januari 2014 heeft verzoeker een pleitnota overgelegd. In deze pleitnota stelt verzoeker mr. De Beaufort te wraken wegens ‘objectieve partijdigheid’. Naast een aantal voorvragen noemt verzoeker ook een aantal gronden waaruit volgens verzoeker de gestelde objectieve onpartijdigheid van mr. De Beaufort blijkt. Verzoeker noemt onder meer het door mr. De Beaufort niet willen noemen van zijn naam, dat mr. De Beaufort in het verleden Officier van Justitie is geweest (‘eens een OvJ, altijd een OvJ’), dat mr. De Beaufort verzoeker niet heeft toegestaan zijn pleitnota voor te dragen, dat mr. De Beaufort het bezwaarschrift van verzoeker met gesloten deuren wilde behandelen, dat de Officier van Justitie voorafgaand aan de behandeling van het bezwaarschrift ongeveer 35 minuten samen met mr. De Beaufort in de zittingszaal overleg heeft gevoerd, en ten slotte dat verzoeker niet terstond na de behandeling een proces-verbaal daarvan heeft meegekregen, zodat dit proces-verbaal naar de stelling van verzoeker in overleg met de Officier van Justitie achteraf is aangepast.

3.De beoordeling

3.1.
Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Daarin is bepaald dat op verzoek van de verdachte de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn, indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging bevooroordeeld is. Ook kan van een gebrek aan onpartijdigheid sprake zijn, indien bepaalde feiten of omstandigheden naar objectieve maatstaven de rechtszoekende grond geven te vrezen dat het de rechter in de gegeven omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 512 Sv en artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 513 Sv wordt – voor zover hier van belang – een verzoek tot wraking gedaan zodra alle feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden (lid 1). Uitgangspunt is dat het wrakingsverzoek schriftelijk geschiedt en ook gemotiveerd is, terwijl tijdens een terechtzitting het verzoek ook mondeling kan geschieden (lid 2). Voorts geldt dat alle feiten of omstandigheden die aan de wraking ten grondslag worden gelegd tegelijk moeten worden voorgedragen (lid 3).
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling van zijn strafzaak op 2 januari 2014 heeft verzoeker mr. De Beaufort gewraakt wegens ‘objectieve onpartijdigheid’. Verzoeker heeft ter gelegenheid van die zitting geen feiten of omstandigheden aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. In zijn fax van 15 januari 2014 heeft verzoeker de gronden voor zijn wrakingsverzoek aangevoerd. De rechtbank constateert dat de in deze fax aangevoerde gronden niet zijn gericht tegen mr. De Beaufort als behandelend politierechter van de strafzaak van verzoeker. Zij betreffen geen gronden waaruit zijn objectieve onpartijdigheid zou kunnen blijken. Het wrakingsverzoek als gemotiveerd in de fax van 15 januari 2014 is gelet op de in rechtsoverwegingen 3.1. en 3.2. weergegeven beoordelingscriteria daarom niet toewijsbaar.
3.5.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 24 januari 2014 heeft verzoeker in zijn pleitnota nadere gronden voor het wrakingsverzoek aangevoerd. Deze gronden zien specifiek op mr. De Beaufort. Omdat deze feiten en omstandigheden pas voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling naar voren zijn gebracht, en niet, zoals voorgeschreven in artikel 513 lid 3 Sv tegelijk met de gronden in de fax van 15 januari 2014, zullen zij als niet tijdig naar voren gebracht buiten beschouwing worden gelaten. Daar komt nog bij dat mr. De Beaufort – zoals toegestaan volgens het geldende wrakingsprotocol – bij brief van 16 januari 2014 aan de wrakingskamer heeft meegedeeld niet bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek aanwezig te zullen zijn, zodat hij zich ook niet over deze gronden heeft kunnen uitlaten.
3.6.
De rechtbank wil, nu verzoeker zich dienaangaande heeft beroepen op een andersluidende uitspraak, over het verwijt dat mr. De Beaufort tijdens de zitting zijn naam niet heeft willen noemen niettemin nog wel opmerken dat alleen het niet willen noemen van zijn naam door een rechter op zichzelf er nog niet toe leidt dat het de rechter ontbreekt aan onpartijdigheid. Daartoe overweegt de rechtbank dat er voor een verdachte voorafgaand aan, maar ook na afloop van een zitting verschillende manieren zijn om de naam van de behandelend rechter te achterhalen. Hoewel een rechter ook tijdens de zitting zijn naam kenbaar kan maken, al dan niet nadat daarom is verzocht, geeft de keuze dat niet te doen nog geen blijk van vooringenomenheid. Voor zover verzoeker belang hecht aan het kenbaar maken van de naam van de rechter met het oog op een onderzoek door verzoeker naar het mogelijk ontbreken van onpartijdigheid geldt bovendien, dat een dergelijk onderzoek juist voorafgaand aan de zitting verricht zal dienen te worden, in het geval, zoals bij de politierechter, aansluitend aan de behandeling uitspraak gedaan zal worden. Het door een rechter niet willen noemen van zijn naam tijdens de zitting, kan dan derhalve niet meer van invloed kan zijn op een dergelijk onderzoek.
3.7.
Tijdens de behandeling heeft verzoeker toegelicht dat zijn fax van 11 maart 2014 bedoeld is als een verzoek om mediation. Over dat verzoek merkt de rechtbank op dat de wrakingskamer niet het orgaan is dat naar mediation kan verwijzen in verband met de inhoudelijke afhandeling van de strafzaak. Het is aan de behandelend politierechter om te beoordelen of, en zo ja in welke vorm mediation in de voorliggende strafzaak kan worden betrokken.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af,
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, aan mr. De Beaufort en aan mr. R. van Dartel, alsmede aan de voorzitter van de afdeling strafrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de strafzaak tegen verzoeker dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. O.E. Mulder, voorzitter, mr. M.C. Oostendorp en mr. A.P. de Jong-de Goede als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. I.S.J. Goeman-Bruijn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.