In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, betreft het een geschil over kennelijk onredelijk ontslag. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G.D. van der Heiden, had een arbeidsovereenkomst met de besloten vennootschap Herubo Lijmwerken B.V., vertegenwoordigd door mr. W. Tijsseling. De procedure begon met een tussenvonnis op 9 oktober 2013, waarin de kantonrechter de eiser opdroeg bewijs te leveren dat bepaalde ex-werknemers van Herubo in dienst waren gebleven of weer voor het bedrijf werkten na hun ontslag. De eiser voerde aan dat hij onterecht was ontslagen en dat er geen structureel tekort aan werk was, aangezien Herubo andere ex-werknemers had ingezet voor dezelfde werkzaamheden.
De kantonrechter oordeelde dat de eiser in zijn bewijsopdracht was geslaagd. De verklaring van een ex-werknemer, die na zijn ontslag via een uitzendbureau weer voor Herubo had gewerkt, werd als betrouwbaar beschouwd. De kantonrechter concludeerde dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst met de eiser kennelijk onredelijk was, omdat Herubo geen valide redenen had gegeven voor het ontslag. De kantonrechter kende de eiser een schadevergoeding toe van € 18.640,-- bruto en € 5.000,-- netto voor outplacementkosten, met wettelijke rente vanaf 1 januari 2012.
Daarnaast werd Herubo veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de eiser, die in totaal op € 1.340,82 werden begroot. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis werd uitgesproken op 29 januari 2014.