ECLI:NL:RBMNE:2014:1387

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
8 april 2014
Zaaknummer
16-350987-01
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling

In de zaak van de officier van justitie tegen de veroordeelde, geboren in Israël in 1977, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 maart 2014 uitspraak gedaan over de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die strekte tot verlenging van de terbeschikkingstelling met één jaar, afgewezen. De rechtbank heeft hierbij de relevante stukken in het dossier in overweging genomen, waaronder eerdere vonnissen en adviezen van deskundigen. De terbeschikkingstelling was oorspronkelijk opgelegd vanwege een poging tot doodslag en is ingegaan op 4 april 2004. De dwangverpleging is op 4 april 2013 beëindigd onder voorwaarden. De reclassering en de psychiater hebben beide geadviseerd om de terbeschikkingstelling niet te verlengen, omdat het recidiverisico als laag werd ingeschat. De reclassering heeft aangegeven dat de veroordeelde goed omgaat met medicatie en een stabiele psychische toestand heeft. De psychiater heeft vastgesteld dat de veroordeelde voldoende ziektebesef heeft en in staat is om hulp te vragen. Tijdens de zitting is de officier van justitie zijn vordering tot verlenging mondeling gewijzigd in een verzoek tot afwijzing van de vordering. De verdediging heeft eveneens verzocht om afwijzing van de vordering. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de veiligheid van anderen niet langer eist dat de terbeschikkingstelling wordt verlengd en heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/350987-03
Beslissing op de vordering tot verlenging terbeschikkingstelling
In de zaak van de officier van justitie tegen
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] (Israël), op [1977],
wonende te[woonplaats] aan de [adres],
advocaat mr. O.O. van der Lee te Amsterdam,
heeft de officier van justitie de verlenging van de terbeschikkingstelling gevorderd. Op deze vordering heeft de rechtbank de volgende beslissing gegeven.

1.De stukken

De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken waaronder:
- het vonnis van deze rechtbank d.d. 25 november 2003 waarbij [veroordeelde] (hierna: [veroordeelde]) ter beschikking is gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag;
- stukken waaruit blijkt dat de terbeschikkingstelling is ingegaan op 4 april 2004 en de dwangverpleging op 4 april 2013 is beëindigd onder voorwaarden;
- de beslissing van de rechtbank d.d. 4 april 2013, waarbij de termijn van terbeschikkingstelling voor het laatst is verlengd voor de duur van één jaar;
- de vordering van de officier van justitie d.d. 27 februari 2014, die strekt tot verlenging van de terbeschikkingstelling van [veroordeelde] met één jaar;
- een verlengingsadvies van Reclassering Nederland d.d. 31 januari 2014, opgemaakt door M.I. Burleson, reclasseringsmedewerker, en mede ondertekend door C. Klein, unitmanager. De reclassering adviseert - zakelijk weergegeven - tot beëindiging van de terbeschikkingstelling;
- een Pro Justitia rapport d.d. 13 februari 2014, opgemaakt door E.P.K. Sikkens, psychiater.
De psychiater adviseert - zakelijk weergegeven - de terbeschikkingstelling niet te verlengen.

2.De procesgang

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 27 maart 2014 is de officier van justitie gehoord.
Tevens is de terbeschikkinggestelde gehoord, bijgestaan door zijn moeder en zijn advocaat.
Voorts is de deskundige de heer M.I. Burleson, werkzaam als reclasseringsmedewerker bij Reclassering Nederland, gehoord.

3.Het standpunt van de reclassering

Het standpunt van de reclassering blijkt uit het onder 1 genoemde verlengingsadvies.
De deskundige M.I. Burleson heeft voornoemd advies ter terechtzitting van 27 maart 2014 nader toegelicht. Het standpunt van de reclassering luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
[veroordeelde] is goed ingesteld op medicatie. Hij gaat hier verantwoordelijk en betrouwbaar mee om en mede hierdoor is zijn psychische toestand stabiel.
[veroordeelde] heeft een gestructureerde dagbesteding en woont in een woning van de RIBW. Zowel bij zijn dagbesteding als bij het wonen wordt hij ondersteund door begeleiders van HVO Querido en FPP (Forensische Psychiatrische Polikliniek) Inforsa. [veroordeelde] is zich er van bewust dat zijn draagkracht en draaglast in balans moeten zijn en gevoelens van spanning bespreekt hij op eigen initiatief met zijn begeleiders.
Gedurende de periode van de voorwaardelijke beëindiging is er steeds sprake geweest van het stabiele beeld zoals hiervoor omschreven. [veroordeelde] hield zich aan de afspraken met de begeleiders van FPP Inforsa, HVO Querido en de reclassering. Ook na een eventuele beëindiging van de terbeschikkingstelling kan de ondersteuning van FPP Inforsa en HVO Querido met [veroordeelde] worden voortgezet. Het belang hiervan wordt door [veroordeelde] ingezien en hij wil deze begeleiding voortzetten.
De reclassering schat het risico op recidive, ook bij een eventuele beëindiging van de terbeschikkingstelling, als laag in.
De reclassering adviseert de rechtbank de terbeschikkingstelling van [veroordeelde] te beëindigen.

4.Het standpunt van de psychiater

Het standpunt van de psychiater E.P.K. Sikkens blijkt uit het onder 1 genoemde adviesrapport.
Uit dit rapport volgt dat [veroordeelde] lijdt aan een schizofrene stoornis, maar voldoende zicht heeft op zijn aandoening en de beperkingen die deze met zich meebrengt.
[veroordeelde] heeft voldoende ziektebesef en een redelijke mate van ziekte-inzicht.
Hij is in staat om redelijk adequaat hulp te vragen om eventuele terugval te voorkomen. Voornoemde psychiater schat het recidiverisico aan de hand van de HKT-30 zowel bij het voortduren van de terbeschikkingstelling als bij het beëindigen van de terbeschikkingstelling laag in.
E.P.K. Sikkens acht verdere verlenging van de onderhavige maatregel onnodig, daar er een goed alternatief is, te weten voortzetting van beschermd wonen, voortzetting van woonbegeleiding, voortzetting van medicatiegebruik en een voortzetting van een psychiatrische behandeling bij FPP Inforsa.

5.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting zijn vordering mondeling gewijzigd in die zin dat hij thans vordert de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling af te wijzen.

6.Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft de rechtbank verzocht de vordering verlenging terbeschikkingstelling af te wijzen, zodat de maatregel van terbeschikkingstelling eindigt.

7.De beoordeling

De reclassering concludeert in haar advies, voornoemd, dat het recidiverisico laag is.
Psychiater E.P.K. Sikkens concludeert in zijn rapport, voornoemd, eveneens dat het klinische en toekomstige recidiverisico laag zijn en schat de kans dat [veroordeelde] recidiveert in (gewelddadig) delictgedrag als laag in, ook bij het wegvallen van het kader van de terbeschikkingstelling.
Zowel de reclassering als voornoemde psychiater adviseren de terbeschikkingstelling van [veroordeelde] te beëindigen.
De rechtbank verenigt zich met de adviezen van de reclassering en voornoemde deskundige.
Gelet op het vorenstaande, gezien artikel 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling niet langer eist. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling dan ook afwijzen.

8.De beslissing

De rechtbank wijst de vordering tot verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling af.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter,
mrs. J. Ebbens en M.P. Glerum, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier
mr. D.A. Groenevelt-Timmer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 maart 2014.