In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1996, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld. De verdachte werd beschuldigd van het beroven van een handtas van een 88-jarige vrouw op 13 februari 2013 in Bussum. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 2 juli, 20 september en 19 november 2013, waarbij de verdachte op 20 september 2013 een bekennende verklaring heeft afgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met geweld, en de verdediging heeft aanvankelijk vrijspraak bepleit, maar later de bekennende verklaring van de verdachte erkend.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 221 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en heeft daarnaast een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het delict, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een gedragsstoornis heeft en dat er sprake is van verslavingsproblematiek. De deskundigen hebben geadviseerd om de verdachte in een ambulant traject te plaatsen bij MultiPlusZorg in Amsterdam, waar hij de nodige begeleiding kan krijgen.
De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de proeftijd nog niet was aangevangen op het moment van het plegen van het nieuwe feit. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en heeft de voorwaarden voor de PIJ-maatregel vastgesteld, waaronder verblijf in een inrichting en medewerking aan behandeling. De rechtbank heeft de uitspraak dadelijk uitvoerbaar verklaard, gezien de noodzaak van behandeling en de bescherming van de maatschappij.