ECLI:NL:RBMNE:2014:1335

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2014
Publicatiedatum
5 april 2014
Zaaknummer
16-711537-11 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van oproeping in ontnemingszaak

In deze ontnemingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 31 januari 2014, is de vordering van de officier van justitie tot vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de orde. De vordering, gedateerd 15 januari 2014, beoogde het vaststellen van een bedrag van € 7.875,00 dat de veroordeelde aan de Staat zou moeten betalen. De veroordeelde was echter niet ter zitting verschenen, en zijn raadsvrouwe, mr. S. Dogan, was ook niet gemachtigd om de verdediging te voeren. Dit leidde tot de vraag of de oproeping van de veroordeelde op de juiste wijze was uitgereikt.

Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de oproeping niet volgens de wettelijke vereisten was uitgereikt. Dit heeft geleid tot de beslissing van de rechtbank om de oproeping nietig te verklaren. De rechtbank oordeelde dat de nietigheid van de oproeping de rechtsgang in deze zaak beïnvloedde, waardoor de vordering van de officier van justitie niet kon worden behandeld. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte procedurele afhandeling in strafzaken, vooral in situaties waarin de rechten van de verdediging in het geding zijn.

De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de verklaring dat de oproeping nietig is, wat betekent dat de vordering van de officier van justitie niet verder in behandeling kan worden genomen. Deze uitspraak onderstreept de noodzaak voor een zorgvuldige naleving van de procesregels, om te waarborgen dat alle betrokken partijen op de juiste wijze worden gehoord en dat hun rechten worden gerespecteerd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer(s): 16/711537-11 (ontneming)
Datum uitspraak: 31 januari 2014
Vonnisvan de meervoudige kamer voor strafzaken op vordering van de officier van justitie op grond van artikel 36e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1972] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 januari 2014.

1.De vordering

De vordering van de officier van justitie d.d. 15 januari 2014 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 4, Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 7.875,00.

2.De procesgang

De veroordeelde is niet ter zitting verschenen. De raadsvrouwe mr. S. Dogan is ter zitting verschenen. De raadsvrouwe verklaart niet te zijn gemachtigd om namens veroordeelde de verdediging te voeren.
Uit de stukken is gebleken dat de oproeping van de veroordeelde niet is uitgereikt op een bij de wet voorgeschreven wijze.

3.DE BESLISSING

De rechtbank verklaart de oproeping van de veroordeelde voor de zitting van heden nietig.
Dit vonnis is gewezen door mrs. L.M.G. de Weerd (voorzitter), P.P.C.M. Waarts en M.P. Glerum, bijgestaan door drs. E.M.S. Arduin als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 januari 2014.