In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 28 maart 2014, stond de verdachte terecht voor mishandeling van het slachtoffer, waarbij zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 6 maart 2013 te Zeist, waar de verdachte tijdens een verkeersruzie het slachtoffer met een vuistslag tegen het hoofd heeft geslagen. Het slachtoffer viel als gevolg van deze klap achterover en liep ernstig letsel op, waaronder een schedelbreuk en hersenbloeding. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 14 maart 2014 gehouden, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.G.J. Booij.
De tenlastelegging omvatte zowel zware mishandeling als eenvoudige mishandeling. De officier van justitie vorderde vrijspraak van het primair ten laste gelegde zware mishandeling, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdediging voerde aan dat er geen causaal verband was tussen de klap en het letsel van het slachtoffer en dat er sprake was van noodweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar de vuistslag had gegeven, maar dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de zware mishandeling, maar achtte de eenvoudige mishandeling wel bewezen.
De rechtbank legde een werkstraf op van 240 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank hield rekening met de ernst van het letsel van het slachtoffer en de impact daarvan op zijn leven, maar ook met het feit dat de verdachte geen eerdere veroordelingen had en dat hij nooit de intentie had gehad om dergelijk letsel toe te brengen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van proportionaliteit in geweldsincidenten, vooral gezien de achtergrond van de verdachte als professioneel bokser.