ECLI:NL:RBMNE:2014:1280

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
3 april 2014
Zaaknummer
96.167617-13 en 96.112385.12 (TUL) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs en ne bis in idem-beginsel in strafrechtelijke vervolging

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 augustus 2013 te Hilversum onder invloed van alcohol een voertuig bestuurde. Het alcoholgehalte in het bloed van de verdachte was vastgesteld op 1,72 milligram per milliliter bloed, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt. De officier van justitie vorderde vervolging, maar de verdediging stelde dat de officier niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat de verdachte financieel niet in staat was om deel te nemen aan het alcoholslotprogramma (ASP) en dat de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs een dubbele bestraffing zou betekenen.

De politierechter oordeelde dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs geen maatregel is die kan worden aangemerkt als een 'criminal charge' in de zin van artikel 6 van het EVRM. Dit betekent dat het ne bis in idem-beginsel niet van toepassing is en dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging. De rechter overwoog dat de maatregel van het ASP door de wetgever is bedoeld als herstelmaatregel en niet als straf. De politierechter achtte het bewezen dat de verdachte onder invloed van alcohol had gereden en legde een geldboete op van € 850,00, alsook een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van de verdachte ingevorderd was.

Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie maanden toegewezen. De politierechter benadrukte dat de verdachte, gezien zijn eerdere veroordelingen, zich bewust moest zijn van de risico's van rijden onder invloed. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, politierechter, in aanwezigheid van griffier mr. C.A. Verstraaten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummers: 96.167617-13 en 96.112385.12 (TUL) (P)
Vonnis van de politierechter van 26 februari 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1956] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 12 februari 2014, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.E.J. Torny, advocaat te Amsterdam.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.J.A. Colijn en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 21 augustus 2013 te Hilversum als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,72 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.

3.DE VOORVRAGEN

De politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte financieel niet in staat is om aan het aan hem opgelegde alcoholslotprogramma (ASP) deel te nemen. Ook is hij niet in het bezit van een motorrijtuig van de categorie B waarmee hij aan het ASP kan deelnemen. Dit betekent dat het rijbewijs van verdachte voor vijf jaren ongeldig zal worden verklaard. Volgens de raadsvrouw is er sprake van een
dubbele bestraffing als de politierechter ook tot strafoplegging overgaat. De raadsvrouw heeft hierbij gewezen op uitspraken van de politierechter van deze rechtbank van
19 december 2012 en 22 januari 2014, een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 oktober 2013 en een uitspraak van rechtbank Noord-Holland van 2 oktober 2013, waarin het opleggen van de verplichting om het ASP te volgen wordt beschouwd als een maatregel die gebaseerd is op een “criminal charge” in de zin van artikel 6 van het EVRM.
De officier van justitie heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat zij ontvangen kan worden in haar vervolging van verdachte. Verdachte kan een auto aanschaffen, waardoor hij kan deelnemen aan het ASP. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat er naast de bestuursrechtelijke procedure van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) wel een strafrechtelijke vervolging kan plaatsvinden en dat er derhalve geen sprake is van een dubbele vervolging.
De politierechter overweegt als volgt.
Op grond van artikel 132, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) besluit het CBR bij gebreke aan medewerking aan het alcoholslotprogramma onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Als het niet verlenen van de vereiste medewerking wordt mede aangemerkt het niet voldoen van de kosten verbonden aan het huren of kopen, het inbouwen het uitlezen, het testen, het kalibreren, het onderhouden en het verwijderen van het alcoholslot op de in het huur- dan wel koopcontract van het alcoholslot aangegeven wijze of binnen de in dat huur- dan wel koop contract aangegeven termijn of termijnen, alsmede het niet voldoen van de kosten binnen de termijn of termijnen die is of zijn aangegeven bij het besluit waarbij de verplichting tot een van de hierna genoemde maatregelen is opgelegd, of het niet voldoen van de kosten op de in dat besluit aangegeven wijze van het alcoholslotprogramma.
Op grond van artikel 132, vierde lid, van de WVW 1994 is de ongeldigheid van kracht met ingang van de zevende dag na die waarop het besluit tot ongeldigverklaring aan de houder van het rijbewijs is bekend gemaakt.
Op grond van artikel 132b, tweede lid, van de WVW 1994 verklaart het CBR bij het opleggen van de verplichting tot deelname aan het alcoholslotprogramma het rijbewijs van betrokkene ongeldig.
Op grond van artikel 97, vijfde lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: Reglement) wordt ten behoeve van degene wiens rijbewijs op grond van artikel 132, tweede lid, van de WVW 1994 ongeldig is verklaard wegens het niet verlenen van de vereiste medewerking aan de hem opgelegde verplichting zich te onderwerpen aan het alcoholslotprogramma gedurende een periode van ten hoogste vijf jaren na die ongeldigverklaring geen verklaring van geschiktheid geregistreerd zolang de aanvrager niet heeft voldaan aan artikel 103, tweede en derde lid.
Naar maatstaven van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens moeten bij de beoordeling of sprake is van een maatregel gebaseerd op een ‘criminal charge’ in aanmerking worden genomen de aard van de overtreden norm, het doel, de aard en de zwaarte van de maatregel, die met de overtreding wordt geriskeerd en de vraag of de handhaving van de overtreden norm naar nationaal recht als strafrechtelijk is aangemerkt.
Verdachte was op 21 augustus 2013 in het bezit van een rijbewijs voor de categorieën B en AM. Naar aanleiding van het strafbare feit ter zake waarvan hij thans vervolgd wordt, heeft het CBR bij besluit van 23 september 2013 verdachte op grond van artikel 131, eerste lid, aanhef en onder b, van de WVW 1994 in combinatie met artikel 132, eerste lid van de WVW 1994 verplicht tot deelname aan het ASP. Tevens heeft het CBR bij besluit van 23 september 2013 het rijbewijs van verdachte op grond van artikel 132, tweede lid, van de WVW 1994 ongeldig verklaard.
Op grond van de wetgeschiedenis merkt de politierechter allereerst op dat het ASP door de wetgever als herstelmaatregel wordt gekwalificeerd en is bedoeld. Het met de maatregel beoogde doel betreft enerzijds het verhogen van het bewustzijn van een specifieke groep rijbewijshouders omtrent de gevaren van het rijden onder invloed van alcohol en anderzijds het verbeteren van de veiligheid van verkeersdeelnemers.
De politierechter stelt voorts vast dat het bepaalde in artikel 97 van het Reglement ruimte laat aan een betrokkene om in de periode van vijf jaar - waarin zijn rijbewijs ongeldig is verklaard - alsnog deel te nemen aan het ASP, waarna hij een nieuw rijbewijs (met code 103 ‘rijden met een alcoholslot) kan aanvragen. De omstandigheden waaronder kan worden deelgenomen aan het ASP zijn voorts voor iedereen gelijk. De politierechter is van oordeel dat de opgelegde maatregel - gelet op het vorenstaande - naar zijn aard en doel niet kan worden aangemerkt als een “criminal charge” in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De maatregel heeft in dit geval geen leed toevoegend karakter.
De vraag of iets als “criminal charge” moet worden aangemerkt, dient voorts in zijn algemeenheid te worden beoordeeld en staat los van de individuele omstandigheden van het geval. Aan de door de raadsvrouw naar voren gebrachte in de persoon van verdachte gelegen omstandigheden kan derhalve niet die betekenis worden toegekend die zij daaraan verbonden wil zien.
De politierechter is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs geen maatregel is die gebaseerd is op een "criminal charge" in de zin van artikel 6 van het EVRM. Dit betekent dat de het ne bis in idem-beginsel in dit verband niet in rechte kan worden ingeroepen. De officier van justitie is derhalve ontvankelijk in haar vervolging.
Nu er ook geen redenen aan te wijzen zijn voor schorsing van der vervolging, komt de politierechter toe aan de bespreking van de hoofdvragen als bedoeld in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.

4.HET BEWIJS

De politierechter acht bewezen dat de verdachte op 21 augustus 2013 onder invloed van alcohol heeft autogereden. Het alcoholgehalte van het bloed van verdachte was 1,72 milligram per milliliter bloed. De politierechter baseert zich daarbij op de uitslag van het bloedonderzoek en de verklaring van verdachte over zijn alcoholgebruik.

5.BEWEZENVERKLARING

De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 21 augustus 2013 te Hilversum als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,72 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op: Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

7.STRAFBAARHEID

Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
Wat betreft de strafmaat heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot:
- een werkstraf voor de duur van 24 uur, bij het niet, of niet volledig uitvoeren daarvan te vervangen door 12 dagen vervangende hechtenis en
- tot oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van acht maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingevorderd is geweest.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Indien hij geen ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd krijgt dan kan hij nog gebruik maken van de scooter. Ook dient bij het bepalen van de strafmaat rekening te worden gehouden met de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs als gevolg van het niet deelnemen aan het ASP. Verdachte prefereert een geldboete boven een werkstraf nu hij gelet op zijn werkzaamheden geen tijd heeft om een werkstraf uit te voeren. Daarbij wenst verdachte de boete in termijnen te kunnen betalen.
Het oordeel van de politierechter
Verdachte heeft door te rijden onder invloed van een grote hoeveelheid alcoholhoudende drank veel risico’s genomen en de verkeersveiligheid in ernstig gevaar gebracht. Hij mag van geluk spreken dat er als gevolg van zijn alcoholgebruik geen verkeersongeluk heeft plaatsgevonden. Verdachte liep bovendien in de proeftijd van een eerdere veroordeling wegens rijden onder invloed en was dus een gewaarschuwd man. Toch is hij gaan rijden.
Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) heeft afspraken gemaakt over door de strafrechters te hanteren uitgangspunten van bij overtreding van artikel 8 WVW 1994 op te leggen straffen. Voor het rijden onder invloed met alcoholgehalte van het bloed van 1,72 milligram per milliliter bloed wordt ingevolge deze oriëntatiepunten als uitgangspunt gehanteerd een geldboete van € 850,-- en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 7 maanden. De politierechter zal dit als uitgangspunt hanteren.
De politierechter houdt in strafverzwarende zin rekening met de omstandigheid dat verdachte –blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 september 2013– eerder is veroordeeld ter zake van het rijden onder invloed van alcohol. Volgens de oriëntatiepunten van de LOVS wordt dan als uitgangspunt gehanteerd een geldboete van € 850,-- en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 8 maanden.
De politierechter ziet aanleiding om rekening te houden met de gevolgen die het ASP voor verdachte heeft en zal om die reden de duur van de ontzegging van de rijbevoegdheid van 8 maanden reduceren tot de helft. Anders dan de officier van justitie ziet de politierechter -gelet op hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht- geen aanleiding om een werkstraf op te leggen. De boete kan worden betaald in twee termijnen.

9.DE VORDERING TENUITVOERLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering tenuitvoerlegging, betreffende een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden, in zijn geheel toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de proeftijd van de voorwaardelijke opgelegde ontzegging van de rijbevoegdheid te verlengen.
Het oordeel van de politierechter
Bij de stukken bevindt een vordering van de officier van justitie betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 30 augustus 2012 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen gedurende een periode van zeven maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179 lid 6 WVW 1994 waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De politierechter ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel, te weten een ontzegging van de rijbevoegdheid gedurende een periode van drie maanden, te gelasten. De politierechter zal derhalve het verzoek van de verdediging om de duur van de proeftijd te verlengen, afwijzen.

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 23, 24, 24c en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994

11.BESLISSING

De politierechter:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 850,00subsidiair 17 dagen hechtenis en
- bepaalt dat verdachte de geldboete kan betalen in twee termijnen van
3 maanden
- een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
4 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 96.112385-12 door de politierechter te Amsterdam bij vonnis d.d. 30 augustus 2012 voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde straf, te weten een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Fijnheer, politierechter, in tegenwoordigheid van
mr. C.A. Verstraaten, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 februari 2014.