Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- [naam];
- mevrouw [A], schuldhulpverlener;
- mevrouw [Y], namens SVB.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 maart 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot het instellen van een dwangakkoord op basis van artikel 287a van de Faillissementswet (Fw). De verzoekster, geboren in 1975, had een aanbod gedaan aan haar schuldeisers, waarbij alleen de Sociale Verzekeringsbank (SVB) weigerde in te stemmen. De SVB beriep zich op een wettelijk verbod om mee te werken aan een minnelijke regeling, omdat er een terugvordering van kinderbijslag met boete aan de verzoekster was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de situatie vergelijkbaar was met een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 9 juli 2010, waarin werd bepaald dat de rechter bevoegd is om de SVB te bevelen in te stemmen met een schuldregeling, ondanks het verzet van de SVB.
De rechtbank voerde een belangenafweging uit en concludeerde dat het verzoek tot dwangakkoord toegewezen moest worden. De rechtbank overwoog dat de SVB in redelijkheid niet kon weigeren om in te stemmen met het aanbod, gezien de onevenredigheid tussen het belang van de SVB en de belangen van de verzoekster en de overige schuldeisers. De rechtbank stelde vast dat het aangeboden akkoord financieel gunstiger was voor de schuldeisers dan de wettelijke schuldsaneringsregeling, waarbij geen uitkering aan de schuldeisers te verwachten viel. De rechtbank besloot daarom dat de SVB moest instemmen met de schuldregeling, waarmee de verzoekster de mogelijkheid kreeg om haar schulden op een minnelijke manier af te lossen.