ECLI:NL:RBMNE:2014:1255

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2014
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
07.660341-12 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachten voor schietpartij in Almere met poging tot doodslag

De rechtbank Midden-Nederland heeft op 31 maart 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen vier verdachten in verband met een schietpartij die plaatsvond op 25 oktober 2012 in de Stedenwijk in Almere. Drie van de verdachten zijn veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van drie tot acht jaar, terwijl een vierde verdachte is vrijgesproken van betrokkenheid. De zaak begon met een ontmoeting tussen twee broers en een verdachte uit een rivaliserende groep, wat leidde tot een achtervolging en meerdere schietincidenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de twee mannen van de rivaliserende partij schuldig zijn aan poging tot doodslag en heeft hen celstraffen opgelegd. De rechtbank heeft ook de rol van de verdachte in het bezit van vuurwapens en munitie beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor voorbedachte raad, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de inzittenden van de auto die werd beschoten. De rechtbank heeft de straffen gematigd, rekening houdend met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De uitspraak benadrukt de ernst van het gebruik van vuurwapens in een woonwijk en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 07.660341-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 maart 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1974] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 22 januari 2013. Het onderzoek ter terechtzitting is hervat op 26 maart 2013, 21 mei 2013, 23 juli 2013, 17 september 2013,
25 september 2013 en 16 december 2013. Op 17 september 2013, 10 maart 2014 en 11 maart 2014 heeft de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaatsgevonden, waarna op 17 maart 2014 het onderzoek ter terechtzitting is gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.M. van der Burg en van de standpunten door de raadsman, mr. J.H. van Dijk, van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is, na een nadere omschrijving tenlastelegging d.d. 21 mei 2013, ten laste gelegd dat:
1.A.
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 25 oktober 2012 in de gemeente Almere (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of één of meer (nog onbekend gebleven) personen, van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, (telkens) meermalen, in ieder geval eenmaal, in/op/nabij de Goudastraat en/of de Delftstraat en/of de Rotterdamweg
en/of de Hollandsedreef en/of de Louis Armstrongweg, (vanuit een personenauto)
met (een) vuurwapen(s) in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die (nog onbekend gebleven) perso(o)n(en) heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
1.B.
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 25 oktober 2012 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of één of meer (nog onbekend gebleven) personen heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) meermalen, in ieder geval eenmaal, in/op/nabij de Goudastraat en/of de Delftstraat en/of de Rotterdamweg en/of de
Hollandsedreef en/of de Louis Armstrongweg, (vanuit een personenauto) met (een) vuurwapen(s) in de richting en/of in de nabijheid van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die (nog onbekend gebleven) perso(o)n(en) geschoten;
2.
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 25 oktober 2012 in de gemeente Almere (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
* een of meer wapens van categorie II en/of III, te weten:
-
- twee pistolen van kaliber 6.35mm (merk: Sundance Industries en/of

Bruni) en/of

-
- een pistool van kaliber 9mm (merk: Steyr) en/of
-
- een of meerdere nog onbekend gebleven pistolen en/of vuurwapens en/of

* munitie van categorie III, te weten:

-
- een of meer patronen van kaliber 9mm (merk(en): Pretoria Metal Pressing

en/of Magtech en/of GECO) en/of

-
- een of meer patronen van kaliber 6.35mm merk(en): Lapua en/of S&B

voorhanden heeft/hebben gehad;

De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Inleiding
Op 25 oktober 2012 komt omstreeks 00:39 uur een melding bij de politie Flevoland binnen dat er een schietincident heeft plaatsgevonden op de Delftstraat in Almere (hierna: plaats delict 1). Een donkere en een witte auto zouden hierbij betrokken zijn. Kort daarna wordt er weer geschoten in de Delftstraat maar nu ter hoogte van de Rotterdamweg (hierna: plaats delict 2). Dezelfde auto’s zouden daarbij betrokken zijn. De auto’s rijden langs het Shell tankstation weg in de richting van de Stedendreef. Vervolgens komt er opnieuw een melding binnen bij de regionale meldkamer van de politie Flevoland dat er een schietincident heeft plaatsgevonden aan de Hollandsedreef ter hoogte van de kruising met de Louis Armstrongweg (hierna: plaats delict 3). Aldaar troffen agenten een grijze Opel aan. Naast deze personenauto stond een man te bellen die volgens een getuige betrokken zou zijn bij het schietincident. Deze man, verdachte, werd op heterdaad aangehouden.
Door verschillende getuigen is verklaard dat er een witte Fiat 500C betrokken was bij de schietincidenten. Uit informatie van de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: RCIE) bleek dat er een “oorlog” gaande was tussen een goudhandelaar [slachtoffer 2] en zijn broer [slachtoffer 1] enerzijds en een Marokkaanse familie uit Almere anderzijds. Een van de leden van deze familie betreft [medeverdachte], verder ook [medeverdachte] te noemen.
Op de camerabeelden van het Esso tankstation aan de Hogering in Almere is te zien dat [medeverdachte] op 25 oktober 2012 rond 00:20 uur contact heeft met [slachtoffer 2]. Op 26 oktober 2012 is [medeverdachte] vertrokken naar Marokko en hij is op 24 september 2013 in Spanje aangehouden.
Op 13 november 2012 is in de uitzending van Opsporing Verzocht aandacht besteed aan de drie schietincidenten. Nadat deze uitzending was aangekondigd heeft [slachtoffer 1] in een (getapt) telefoongesprek aan [slachtoffer 2] meegedeeld dat het (misschien) op de tv komt.
[slachtoffer 1], wordt op 14 november 2012 aangehouden als verdachte. Zijn broer [slachtoffer 2] wordt op 19 november 2012 aangehouden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte vrijgesproken wordt van het onder 1B ten laste gelegde en veroordeeld wordt voor het medeplegen van de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en wegens het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie.
Ten aanzien van het onder 1A en 2 ten laste gelegde
Zij heeft daartoe – zoals vervat in een aan de rechtbank op schrift gesteld requisitoir – voor de onder 1A ten laste gelegde schietpartij op de kruising van de Delftstraat met de Rotterdamweg en het onder 2 ten laste gelegde wapen- en munitiebezit onder meer verwezen naar de verklaring van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], de verklaring van [slachtoffer 1], de camerabeelden van het Shell tankstation, de schotresten op de handen van verdachte, het DNA van verdachte op het vuurwapen van het merk Steyr en het DNA van verdachte op het schoudertasje waarin de vuurwapens zijn aangetroffen.
Plaats delict 1 op de kruising van de Delftstraat met de Goudastraat
De officier van justitie heeft betoogd dat [slachtoffer 1] de op deze locatie meerdere malen heeft geschoten richting de Opel Signum waarin zich op dat moment verdachte en [medeverdachte] bevonden.
Plaats delict 2 op de kruising van de Delftstraat met de Rotterdamweg
De officier van justitie heeft betoogd dat uit de door haar opgesomde bewijsmiddelen blijkt dat op deze locatie door zowel [slachtoffer 1] als door verdachte is geschoten, in het geval van verdachte met het vuurwapen van het merk Steyr. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verklaringen van verdachte zodanige inconsistenties en onwaarheden bevat dat er getwijfeld moet worden aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Dat de verklaring van verdachte dat hij niet geschoten heeft ongeloofwaardig is, blijkt volgens de officier van justitie uit de schotresten op zijn handen, het DNA van verdachte dat is gevonden op het schoudertasje waarin de vuurwapens zijn aangetroffen, en het DNA van verdachte op het vuurwapen van het merk Steyr. Daarnaast heeft de officier van justitie als ondersteuning voor het feit dat verdachte heeft geschoten, gewezen op de verklaring van [medeverdachte] waarin hij aangeeft dat hij, samen met verdachte in de auto zittend, niet goed kon horen door het schieten en last had van zijn oren.
Voorbedachte raad
De officier van justitie heeft betoogd dat niet is gebleken van een vooropgezet plan of voornemen om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] om het leven te brengen. De officier van justitie vordert verdachte derhalve vrij te spreken van de voorbedachte raad.
Medeplegen met [medeverdachte]
De officier van justitie heeft betoogd dat [medeverdachte] op plaats delict 2 heeft gepoogd te schieten met het vuurwapen van het merk Bruni en dat [medeverdachte] daadwerkelijk heeft geschoten met vuurwapen van het merk Sundance. Op dit wapen is DNA van [medeverdachte] aangetroffen. Bovendien heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte] heeft geschoten.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1A ten laste gelegde
De raadsman heeft - blijkens een aan de rechtbank overlegde pleitnota - betoogd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] ongeloofwaardig is omdat deze niet in overeenstemming is met de objectieve feiten en omstandigheden en zodoende niet voor het bewijs gebezigd kunnen worden.
Plaats delict 2
De raadsman heeft betoogd dat verdachte niet heeft geschoten. Daartoe heeft hij gewezen op de verklaringen van verdachte waarin hij consistent verklaard heeft dat er is teruggeschoten door [medeverdachte]. Het aantreffen van schotresten op de handen van verdachte kan gelet op de verklaring van getuige-deskundige [A] verklaard worden uit het feit dat verdachte bij [medeverdachte] in de auto zat toen hij schoot. Voorts heeft de raadsman betoogd dat het aangetroffen DNA van verdachte op de gebruikersdelen van de Steyr 9mm geen bewijswaarde heeft omdat er geen berekende frequentie of matchkans van het DNA profiel is. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte [medeverdachte] bij zijn armen/handen heeft gepakt in een poging om hem het schieten te beletten, hetgeen een mogelijke verklaring is voor het aantreffen van het DNA van verdachte op de Steyr 9mm. Verder heeft de raadsman aangevoerd dat overdracht van het DNA van verdachte via de heuptas op de Steyer 9mm niet uitgesloten is.
Voorbedachte raad
De raadsman heeft betoogd dat er geen bewijs is dat er sprake was van een vooropgezet plan om [slachtoffer 1] of een ander te vermoorden. Verdachte heeft zich niet kunnen beraden gelet op de snelle aaneenschakeling van gebeurtenissen.
Medeplegen met [medeverdachte]
De raadsman heeft betoogd dat er geen sprake is een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte]. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet wist dat [medeverdachte] beschikte over vuurwapens en dat verdachte zich derhalve begeven heeft in een situatie waarin een gewelddadige confrontatie verwacht kon worden.
Ten aanzien van het onder 1 B ten laste gelegde
De raadsman heeft betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de onder 1B ten laste gelegde bedreiging, nu verdachte niet geschoten heeft.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde omdat uit de voorhanden liggende verklaringen en de resultaten van het forensisch-technisch onderzoek niet met voldoende mater van zekerheid op te maken valt dat verdachte een vuurwapen bij zich had. Evenmin kan vastgesteld worden dat verdachte beschikkingsmacht heeft gehad over de vuurwapens en munitie. Verdachte kan eveneens niet aangemerkt worden als medepleger bij het voorhanden hebben van wapens door [medeverdachte].
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van het onder 1A ten laste gelegde
De rechtbank gaat bij de behandeling van het onder 1A ten laste gelegde uit van het navolgende.
Uit het onderzoek van de forensische opsporing bleek dat er drie plaatsen delict waren.
Het eerste plaats delict betrof de kruising Delftstraat met de Goudastraat, waar 7 hulzen, kaliber 9mm werden aangetroffen. [2] Het tweede plaats delict betrof de kruising Delftstraat met de Rotterdamweg, waar 5 hulzen, kaliber 9mm, een kogelmantel inclusief kogelkop en een wieldop van een Fiat 500C met daarop een inslag van een vermoedelijke kogel werd aangetroffen. De derde plaats delict betrof de kruising Hollandsedreef met de Louis Armstrongweg, waar een grijze Opel Signum werd aangetroffen met drie inslagen van vermoedelijke kogels. Naast de auto werd nabij de bestuurdersportier een huls, kaliber 9mm aangetroffen. [3]
Plaats delict 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte] met een vuurwapen geschoten heeft op de kruising Delftstraat met de Goudastraat op 25 oktober 2012. Hiervoor bevindt zich geen bewijs in het procesdossier.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Plaats delict 2
Op 25 oktober 2012 vond er op de kruising van de Delftstraat met de Rotterdamweg in Almere een schietpartij plaats. Daarbij waren volgens de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] (respectievelijk als bestuurder en als bijrijder van een Opel Signum), [slachtoffer 1] (inzittende van een Fiat 500C) en de inzittenden van een Volkswagen Jetta betrokken.
Op grond van de resultaten van het forensisch onderzoek kan worden vastgesteld dat vanuit de Opel Signum is geschoten in de richting van de Fiat 500C, waarin [slachtoffer 1] zat. Daarbij verwijst de rechtbank naar het aantreffen van een inslag in een boom aan de Delftstraat. [4] De inslag is veroorzaakt door een kogel, kaliber 9mm. [5] Daarnaast blijkt uit onderzoek aan de inbeslaggenomen Fiat 500C dat er een kogelinslag, veroorzaakt door een kogel, kaliber 9mm op de motorkap zat. [6] Op de hoek van de Delftstraat met de Rotterdamweg is voorts een wieldop van een Fiat 500C gevonden met daarop een inslag van vermoedelijk een kogel aangetroffen. [7]
Voorts zijn in de Opel Signum op de vloer voor de achterbank, onder de bijrijdersstoel en onder de bestuurdersstoel, 2 GECO 9mm Luger hulzen aangetroffen. [8] Op plaats delict 3 zijn in een schoudertas, naast 6 afgevuurde 9mm GECO hulzen, eveneens drie vuurwapens aangetroffen, waaronder een Steyr 9mm parabellum. [9] Het NFI heeft gesteld dat het nagenoeg uitgesloten is dat de 6 in het tasje aangetroffen 9mm hulzen zijn verschoten met een ander vuurwapen dan voornoemde Steyr 9 mm parabellum. [10]
Uit de bevindingen van het forensische onderzoek of anderszins kan niet worden vastgesteld wie (verdachte of [medeverdachte]) er vanuit de Opel Signum geschoten heeft op de kruising Delftstraat met de Rotterdamweg. Aan de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] kan in dit verband geen doorslaggevende betekenis worden toegekend nu deze verklaringen recht tegenover elkaar staan en partijen er belang bij hebben zichzelf te ontlasten. Wel stelt de rechtbank op basis van voornoemde bewijsmiddelen vast dat er door [slachtoffer 1] is geschoten op de inzittenden van de Opel Signum, alsmede dat er vanuit de Opel Signum is geschoten op [slachtoffer 1].
Het aandeel van verdachte en [medeverdachte] bij de schietpartij (medeplegen)
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] op 24 oktober 2012 met hem mee is gereden van Almere naar [geboorteplaats] en weer terug. [11] [medeverdachte] heeft in zijn schriftelijke verklaring vermeld dat verdachte op de hoogte was van zijn conflict met [slachtoffer 1]. Verdachte heeft dit bevestigd. [12] Verdachte heeft [medeverdachte] naar het Esso tankstation gebracht, waar [medeverdachte], [slachtoffer 2] - de broer van [slachtoffer 1] - heeft ontmoet. [medeverdachte] is daar volgens eigen zeggen door [slachtoffer 2] aangesproken op het feit dat hij enige dagen daarvoor de broer van die [slachtoffer 2], te weten [slachtoffer 1], zou hebben mishandeld. [13] Na de ontmoeting bij het Esso-tankstation heeft verdachte [medeverdachte] nog naar een café gereden en daarna heeft hij hem naar de woning van zijn moeder gebracht. [14]
Dat [medeverdachte] op 24 oktober 2012 samen met verdachte op pad was, wordt ook ondersteund door de schriftelijke verklaring van [medeverdachte]. [15]
Dat verdachte en [medeverdachte] op 24 oktober 2012 veelvuldig contact hebben gehad wordt ook bevestigd door de historische verkeersgegevens. Hieruit blijkt dat verdachte en [medeverdachte] zesmaal telefonisch contact met elkaar hebben gehad. Deze gesprekken duurden tussen de 5 en 37 minuten per keer. [16] Verdachte heeft voorts erkend [17] dat hij die dag een kogelvrijvest (veiligheidsvest) in zijn auto aanwezig had over het gebruik waarvan hij niet eenduidig heeft verklaard. De rechtbank trekt uit het bovenstaande de conclusie dat er op 24 oktober 2012 geen sprake was van een toevallige ontmoeting en/of een enkele lift, zoals verdachte wil doen voorkomen.
Uit de verklaringen van [medeverdachte] en van verdachte blijkt eensluidend dat verdachte in het bezit was of de beschikking had over twee wapens (de Bruni en de Sundance). [18] Uit de bewijsmiddelen blijkt tevens dat verdachte en [medeverdachte] tezamen in totaal drie wapens tot hun beschikking hadden. [19] Het derde wapen, de Steyr, is, gelet op het forensisch onderzoek, mogelijk bij de schietincidenten gebruikt. [20] Nu ook [medeverdachte] heeft verklaard dat hij enkel in het bezit was van of de beschikking had over twee wapens en er geen andere personen in de auto aanwezig waren, kan de rechtbank niet anders concluderen dan (toevoegen) dat verdachte in het bezit was van of de beschikking had over het derde wapen, de Steyr.
Ook was verdachte de bestuurder van de Opel. Verdachte wist op het moment dat hij over de Rotterdamweg reed dat het conflict tussen [medeverdachte] en [slachtoffer 1] serieus was en leidde tot vuurwapengeweld. Verdachte en hij waren kort daarvoor immers door [slachtoffer 1] beschoten (op plaats delict 1). Desondanks besloot verdachte - zonder dat daartoe een noodzaak bestond - om te stoppen voor het kruispunt van de Rotterdamweg met de Delftstraat en daar enige tijd te blijven staan. Daarbij merkt de rechtbank op dat - volgens de camerabeelden van het Shell tankstation - de beide andere auto’s de kruising nog niet hadden genaderd en nog op afstand van de Opel stilstonden in de Delftstraat. [21] Eerst nadat deze twee auto’s waren opgereden en stilstonden nabij de kruising met de Rotterdamweg werden door de getuigen [getuige 1] en [getuige 3] schoten gehoord. [22] Ook zijn uitsluitend hulzen gevonden op de plaats waar de Fiat heeft stil gestaan dichtbij de hoek van de kruising Delfstraat met de Rotterdamweg. Door stil te gaan staan heeft verdachte zelf kunnen schieten dan wel heeft hij aan [medeverdachte] de gelegenheid geboden om te schieten.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij niet is gestopt, maar dat de auto is doorgerold nadat hij en verdachte werden beschoten ongeloofwaardig. De getuige [getuige 1] heeft immers verklaard dat hij pas schoten hoorde nadat de Volkswagen Jetta en de Fiat 500C tot stilstand waren gekomen voor de kruising met de Rotterdamweg. Hij zag toen dat de Volkswagen Jetta achteruit reed. Getuige [getuige 3] onderschrijft deze verklaring van getuige [getuige 1]. [23] Objectief worden deze verklaringen in zoverre ondersteund door de camerabeelden van het Shell tankstation dat daaruit blijkt dat de Opel Signum waarin verdachte en [medeverdachte] zaten ongeveer 10 seconden stilstaat alvorens te zien is dat de Fiat 500C naar voren rijdt. [24] De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande vast dat verdachte de Opel Signum tot stilstand heeft gebracht voor de kruising van de Rotterdamweg en de Delfstraat en daar enige tijd is blijven staan, dit alles op een moment dat de andere twee auto’s nog niet naar de kruising waren toegereden.
Een en ander vindt bevestiging in de verklaring van [medeverdachte] van 1 november 2013. Uit dit schriftelijk stuk komt naar voren dat volgens [medeverdachte] de auto waarin hij zat plotseling stopte ter hoogte van de kruising van plaats delict 2. Aan zijn kant van de auto zag [medeverdachte] dat de Fiat en de Jetta kwamen aanrijden. Vanuit deze auto’s werd vol op de Opel Signum geschoten, aldus [medeverdachte]. [medeverdachte] verklaart voorts dat hij vervolgens zijn zwarte wapen onder de stoel vandaan pakte en probeerde terug te schieten. Het zwarte wapen deed het niet en hij heeft niet geschoten met een ander wapen. Volgens meergenoemde verklaring had verdachte het raam opengedaan.
[medeverdachte] heeft deze verklaring tegenover de rechter-commissaris in grote lijnen bevestigd in zijn verklaring van 24 februari 2014. [25] Dat [medeverdachte] toen niet alleen als verdachte maar ook als getuige in de zaak tegen verdachte is gehoord vormt geen beletsel deze verklaring in deze strafzaak als bewijs te bezigen, nu in de zaak tegen verdachte geen sprake is van een inbreuk op de aan artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering ten grondslag liggende verklaringsvrijheid.
Wat betreft de rol van [medeverdachte] merkt de rechtbank op dat - niet verdachte - maar [medeverdachte] een conflict had met [slachtoffer 1]. Op grond van de bewijsmiddelen kan voorts worden vastgesteld dat [medeverdachte] heeft geprobeerd te schieten, wat enkel niet tot een uitvoering is gekomen omdat het wapen niet functioneerde. [26] Hieruit maakt de rechtbank op dat de wil van de [medeverdachte] er op was gericht om (op [slachtoffer 1]) te schieten. Dat dit uiteindelijk niet is gelukt en dat een ander (verdachte) de schoten uiteindelijk kan hebben gelost, maakt – wat hier verder ook van zij - niet uit voor de vaststelling of in het onderhavige geval sprake was van medeplegen.
De rechtbank trekt uit voornoemd feitelijk handelen van [medeverdachte] de conclusie dat hij (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het medeplegen van de poging tot doodslag op [slachtoffer 1]. Uit voormelde handelingen van verdachte en [medeverdachte] blijkt immers een wederzijds onderling begrip, waarbij [medeverdachte] zijn wapens heeft gepakt en waarbij er vanuit de Opel Signum is geschoten op de auto van [slachtoffer 1].
Dat de geweldshandelingen plotseling zijn ontstaan, doet er niet aan af dat de samenwerking op bewust niveau heeft plaatsgevonden. Een plan of het voeren van overleg is hiervoor niet nodig. Voldoende is een wederzijds begrijpen, ook zonder woorden, een op het moment van de handeling weten samen te werken tot hetzelfde resultaat. Daarvan was in het onderhavige geval sprake. Een verdere ondersteuning voor die samenwerking ziet de rechtbank in de omstandigheid dat verdachte en [medeverdachte]– na het schieten vanuit de Opel Signum op plaats delict 2 - op plaats delict 3 samen de vuurwapens en de hulzen hebben opgeruimd.
De rechtbank trekt uit voornoemd feitelijk handelen van verdachte de conclusie dat hij (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het medeplegen van de poging tot doodslag op [slachtoffer 1].
Dit schieten moet gekwalificeerd worden als poging tot doodslag. Het handelen van verdachte en zijn mededader getuigt naar het oordeel van de rechtbank van voorwaardelijk opzet op de dood van de inzittende(n) van die auto. Bij de beantwoording van de vraag of een aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop heeft bestaan wordt vooropgesteld dat een vuurwapen is zijn aard geschikt is om dodelijk letsel te veroorzaken. Het gebruik van een vuurwapen in de aanwezigheid van mensen roept naar zijn aard de kans in het leven dat dit dodelijk letsel ook ontstaat. Wanneer deze kans wordt bezien binnen de omstandigheden van dit geval dan groeit deze kans uit tot een aanmerkelijke kans op dat dodelijke letsel. Door gericht kogels af te vuren op een personenauto bestaat de aanmerkelijke kans dat de kogels de inzittenden zullen raken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte deze aanmerkelijke kans bovendien bewust heeft aanvaard, aangezien hij wist dat zich een persoon bevond in de auto die vanuit de door hem bestuurde auto werd beschoten.
Niet is gebleken dat [slachtoffer 2] zich op dat moment in voornoemde auto bevond. Van dat onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
Van voorbedachte raad is geen sprake, nu uit de feitelijke handelingen niet blijkt dat er sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg met betrekking tot het al dan niet schieten en de betekenis en de mogelijke gevolgen daarvan. Zoals reeds is overwogen bestaat zelfs de mogelijkheid dat eerst vanuit de andere auto op de Opel Signum is geschoten, alvorens van daaruit werd teruggevuurd. De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van de ten laste gelegde voorbedachte raad.
Ten aanzien van het onder 1B ten laste gelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op plaats delict 3, de kruising Hollandsedreef met de Louis Armstrongweg, heeft geschoten en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte op 25 oktober 2012 wapens en munitie voor handen heeft gehad. Zij overweegt daartoe het navolgende.
Zoals hiervoor met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde is besproken, heeft de rechtbank overwogen dat op plaats delict 3 in een schoudertas, naast een zestal 9mm GECO hulzen, drie vuurwapens zijn aangetroffen. Dit betrof een pistool van het merk Steyr, kaliber 9mm parabellum, een pistool van het merk Sundance, kaliber 6.35mm [27] en een pistool van het merk Bruni, model 315 auto, kaliber 6.35mm. [28] Deze pistolen zijn allen vuurwapens in de zin van artikel onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. In het vuurwapen van het merk Bruni werden tevens 11 scherpe patronen, kaliber 6.35mm, waarvan 3 patronen van het merk Lapua en 8 patronen van het merk S&B aangetroffen. Voornoemde munitie is munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie. [29]
Deze vuurwapens en de munitie lagen alle op enig moment in de Opel Signum die verdachte bestuurde en verdachte heeft naar eigen zeggen twee van die wapens reeds voor het arriveren op plaats delict 2 in zijn auto gezien. Kort daarna heeft verdachte volgens zijn eigen verklaring gezien dat zijn mededader met die wapens schoot en probeerde te schieten.
Vervolgens is verdachte op plaats delict 3, nadat hij de auto eerst had verlaten, teruggegaan naar die auto en hij heeft de hulzen en een wapen die op de grond van de Opel Signum lagen, opgepakt en aan [medeverdachte] gegeven. [30]
Gelet op al het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte, samen met zijn mededader, over de vuurwapens en de munitie kon beschikken, zodat het voorhanden hebben van die wapens en die munitie bewezen kan worden verklaard.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.A.
hij op 25 oktober 2012 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1], van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet meermalen, in/op/nabij de Delftstraat en de Rotterdamweg vanuit een personenauto
met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op tijdstippen op 25 oktober 2012 in de gemeente Almere telkens tezamen en in vereniging met een ander, telkens
* wapens van categorie III, te weten:
-
- twee pistolen van kaliber 6.35mm (merk: Sundance Industries en Bruni) en
-
- een pistool van kaliber 9mm (merk: Steyr) en

* munitie van categorie III, te weten:

-
- patronen van kaliber 9mm (merk:GECO) en
-
- patronen van kaliber 6.35mm (merk(en) Lapua en/of S&B)

voorhanden heeft gehad.

Van het onder 1A en 2 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Onder 1:
Medeplegen van poging tot doodslag.
Onder 2:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het onder 1A bewezen verklaarde
De officier van justitie heeft betoogd dat er geen sprake is van noodweer, omdat niet vastgesteld kan worden dat er op de kruising van de Delftstraat met de Rotterdamweg eerst door de inzittende(n) van de Fiat 500C of de Volkwagen Jetta als is geschoten. Het beroep op geanticipeerd noodweer kan volgens de officier van justitie evenmin slagen omdat er niet is voldaan aan het vereiste van subsidiariteit. Verdachte had de wijk op een andere manier kunnen verlaten.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
De officier van justitie heeft geen opmerkingen gemaakt met betrekking tot strafuitsluitingsgronden.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1A bewezen verklaarde
De raadsman heeft primair aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer toekomt omdat er vanuit de auto waarin hij zat is teruggeschoten in reactie op een beschieting door de tegenpartij, welk terugschieten door verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte] gerechtvaardigd was. Het terugschieten was proportioneel omdat verdachte en [medeverdachte] geconfronteerd waren met vuurwapengeweld, en voldoet ook aan het vereiste van subsidiariteit. De enige weg om de woonwijk uit te rijden was immers langs het Shell tankstation. Uitstappen of achteruit rijden was volgens de raadsman geen optie.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat er sprake is van geanticipeerd noodweer. Er dreigde volgens de raadsman onmiddellijk gevaar nu verdachte en [medeverdachte] de tegenpartij weer tegenkwamen kort nadat zij op plaats delict 1 door die partij beschoten waren.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand toekomt omdat het meegeven door verdachte van de in de Opel Signum achtergelaten vuurwapens en munitie aan [medeverdachte] gerechtvaardigd was. Het zou immers levensgevaarlijk zijn voor derden om dit niet te doen.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1A ten laste gelegde
De rechtbank overweegt allereerst dat er geen sprake is van een voortdurende ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding tegen verdachtes en/of andermans lijf of goed. De aanval die zich voordeed op plaats delict 1 was reeds ten einde gekomen op het moment dat verdachte en [medeverdachte] in hun auto wegvluchtten en [slachtoffer 1] zich verwijderde van plaats delict 1 en niet aannemelijk is geworden dat de tegenpartij op plaats delict 2 als eerste heeft geschoten.
De rechtbank heeft onder 4 geoordeeld dat op plaats delict 2 vanuit de Opel Signum en door [slachtoffer 1] is geschoten. Wie van beide partijen op de kruising van de Delftstraat met de Rotterdamweg als eerste heeft geschoten is niet met zekerheid vast te stellen. Wel is uit de getuigenverklaringen en de camerabeelden gebleken dat de Opel Signum waarin verdachte en [medeverdachte] zaten is gestopt voor de kruising Rotterdamweg/Delftstraat alvorens er werd geschoten. Uit de omstandigheid dat verdachte en [medeverdachte] zeer kort daarvoor waren beschoten door [slachtoffer 1] en zij, terwijl zij op de Rotterdamweg reden, op enig moment konden zien dat de Fiat 500C van [slachtoffer 1] in de Delftstraat stond, met de neus van de auto richting de kruising met de Rotterdamweg, leidt de rechtbank af dat er op dat moment sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient aan het beginsel van subsidiariteit te zijn voldaan. Dit ziet onder meer op de vraag of de verdachte zich aan de aanranding had kunnen of moeten onttrekken door te vluchten. Reeds vastgesteld is dat verdachte en [medeverdachte] eerst 10 seconden stil hebben gestaan op het kruispunt Rotterdamweg/Delftstraat alvorens de Fiat 500C en de Volkswagen richting die kruising reden en er over en weer werd geschoten. In die 10 seconden moment bevonden de Volkswagen Jetta en de Fiat 500C zich volgens de camerabeelden nog op aanzienlijke afstand van de kruising en reden zij nog niet naar die kruising. Weliswaar bestond op dit moment de dreiging van een (herhaalde) wederrechtelijke aanranding, maar van verdachte en [medeverdachte] kon redelijkerwijs worden gevergd dat zij zich hieraan onttrokken. Door te stoppen en stil te blijven staan hebben zij, zo - minst genomen - bewust afgewacht of die dreiging zich zou verwezenlijken. In plaats van te stoppen hadden zij, eenmaal aangekomen op het kruispunt met hoge snelheid rechtdoor kunnen rijden of links af kunnen slaan teneinde te vluchten. De Fiat 500C en de Volkswagen Jetta reden immers op dat moment nog niet en bevonden zich nog op enige afstand van hen. Het wegrijden was daarmee een reëel alternatief om aan de dreiging van de wederrechtelijke aanranding te ontkomen.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Van een geslaagd beroep op overmacht in de zin van noodtoestand is sprake als iemand een afweging moest maken tussen twee conflicterende plichten. Het gaat dan om een wettelijke plicht en een morele plicht. De rechtbank is in casu van oordeel dat verdachte door het geven van de vuurwapens en de munitie aan [medeverdachte] geen hoger belang heeft gediend. Een andere mogelijkheid bestond er immers in om de politie te bellen. Van enige acute noodtoestand is derhalve geen sprake. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
De feiten zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
8 STRAFBAARHEID VAN DE DADER
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat er geen sprake is van een (geanticipeerde) noodweersituatie en er derhalve geen sprake is van noodweerexces.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1A bewezen verklaarde
De raadsman heeft betoogd dat indien de rechtbank het beroep op noodweer verwerpt er sprake is van noodweerexces. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1A bewezen verklaarde
De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat het handelen van verdachte op plaats delict 2 het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging. De raadsman en verdachte hebben slechts gesteld dat verdachte angstig was toen hij wegreed bij plaats delict 1. Dat verdachte vervolgens als bestuurder van de Opel Signum de personenauto liet stilstaan voor de kruising van de Delftstraat met de Rotterdamweg en daar enige tijd bleef staan getuigt niet van angst of van enige andere hevige gemoedsbeweging.
De rechtbank verwerpt het verweer.
De verdachte is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

9.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van het reeds ondergane voorarrest. In deze strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de aanwezige recidive van verdachte en het feit dat verdachte zelf ook slachtoffer is als het gaat om het beschieten op plaats delict 1. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf geen opmerkingen gemaakt.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en het bezit van vuurwapens en munitie. Verdachte heeft in een woonwijk tezamen en in vereniging met een ander met een vuurwapen geschoten op een auto waarin een persoon zat. Aldus heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zeer ernstig gewelddadig handelen gericht tegen het leven van een ander. De rechtbank is van oordeel dat dergelijk levensbedreigend handelen in onze samenleving niet te accepteren is en zwaar bestraft dient te worden.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf rekening gehouden met de richtlijnen van het Hof Leeuwarden, nu het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geen oriëntatiepunten heeft geformuleerd voor doodslag. Voor de straftoemeting van doodslag gaat de rechtbank uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren. Nu het een poging betreft dient dit ingevolge het bepaalde in artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht met een derde te worden verminderd. Als strafverzwarende factor weegt de rechtbank mee dat de feiten gepleegd zijn op de openbare weg, waar meerdere onschuldige personen getuige zijn geweest van het schieten door verdachte. De LOVS oriëntatiepunten voor het bezit van een (semi) automatisch vuurwapen geven aan dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden opgelegd dient te worden.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 17 april 2013. Uit deze documentatie blijkt dat de soortgelijke delicten waarvoor verdachte eerder is veroordeeld nog niet onherroepelijk zijn. Verdachte is wel onherroepelijk veroordeeld voor andersoortige delicten.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat het strafbare handelen van verdachte bestraft dient te worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij de strafoplegging ten voordele van verdachte rekening gehouden met het feit dat verdachte eerst (op plaats delict 1) is beschoten alvorens door hem en/of zijn mededader werd geschoten. De rechtbank zal een lagere straf, te weten een gevangenisstraf van 3 jaren opleggen, opleggen dan geëist omdat er geen sprake is van recidive.

10.BESLAG

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht gevorderd de wieldop Fiat 500C, de personenauto van het merk Opel Signum, kenteken [kenteken] en een breekijzer genoemd onder de nummers 12, 15 en 19 op de door haar overlegde beslaglijst verbeurd te verklaren. Met betrekking tot deze voorwerpen heeft de officier van justitie gevorderd de beslissing tot verbeurdverklaring in te laten gaan op het moment van het onherroepelijk worden van onderhavig vonnis en de vonnissen tegen de medeverdachten [medeverdachte], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Dit geldt eveneens voor de door de officier van justitie gevorderde onttrekking aan het verkeer van de hulzen, munitie, een kopgelpunt en vuurwapens, genoemd onder de nummers 1 tot en met 11, 13, 16, 17, 20 tot en met 23 en 25 tot en met 27.
Ten aanzien van de schoudertassen en de verpakking van de Black Berry Curve, genoemd onder de nummers 14, 18, 24 en 28 heeft de officier van justitie gevorderd deze te retourneren aan verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de in beslag genomen Opel Signum gevorderd deze te terug te geven aan de rechthebbende, te weten de moeder van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de overlegde beslaglijst onder de nummers 1 tot en met 11, 13, 16, 17, 20 tot en met 23 en 25 tot en met 27 vermelde voorwerpen, te weten hulzen, munitie, een kogelpunt en vuurwapens moet worden onttrokken aan het verkeer, omdat het voorwerpen zijn met betrekking tot welke de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten zijn begaan en de voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de Wet wapens en munitie.
De rechtbank is van oordeel dat de op de overlegde beslaglijst onder de nummers 12 en 15 vermelde voorwerpen, te weten de wieldop van de Fiat 500C en de Opel Signum, kenteken [kenteken] moeten worden teruggegeven aan de rechthebbenden, nu er geen gronden zijn om deze voorwerpen die niet aan verdachte toebehoren te onttrekken aan het verkeer dan wel verbeurd te verklaren.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende breekijzer, schoudertassen en verpakking van de Blackberry Curve genoemd op de overlegde beslaglijst onder de nummers 14, 18, 19, 24 en 28 vermelde voorwerpen, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
De rechtbank ziet binnen het systeem van de wet geen mogelijkheid om te bepalen dat de onttrekking aan het verkeer/teruggave van genoemde goederen pas zal ingaan op het moment van onherroepelijk worden van de vonnissen tegen verdachtes mededaders. Er staan de officier van justitie andere middelen ter beschikking om de inbeslagname van die goederen ten behoeve van die zaken te bewerkstelligen. Dat deze beslissingen pas ingaan na het onherroepelijk worden van het onderhavige vonnis tegen verdachte vloeit reeds uit de wet voort, zodat daarover geen afzonderlijke beslissing hoeft te worden genomen.

11.VOORLOPIGE HECHTENIS

Mede gezien de beslissingen ten aanzien van de bewezenverklaring en de strafoplegging is de rechtbank van oordeel dat het maatschappelijk belang dat bestaat bij de voorlopige hechtenis van verdachte thans zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van verdachte bij schorsing daarvan. De rechtbank zal de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte d.d. 25 september 2013 opheffen.

12.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 27, 36b, 36c, 45, 57, 91 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 1B aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1A en 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1A en 2 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert deze zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 jaar;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de “beslaglijst” overlegd door de officier van justitie ter terechtzitting, onder 1 tot en met 11, 13, 16, 17, 20 tot en met 23 en 25 tot en met 27 vermelde voorwerpen, te weten munitie en vuurwapens;
- gelast de teruggave aan de rechthebbenden van de op de “beslaglijst”, overlegd door de officier van justitie, onder 12 en 15 vermelde voorwerpen, te weten een wieldop van een Fiat 500C en de personenauto van het merk Opel Signum, kenteken [kenteken];
- gelast de teruggave aan de verdachte van de op de “beslaglijst”, overlegd door de officier van justitie ter terechtzitting, onder 14, 18, 19, 24 en 28 vermelde voorwerpen, te weten schoudertassen, een verpakking van een Blackberry Curve en een breekijzer.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. B. Fijnheer, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. J.J. Arends en J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2014.
De griffier, mr. J.J. Arends, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2012075980, doorgenummerd 0001 tot en met 3418.
2.Pagina 1156.
3.Pagina 1110.
4.Pagina’s 1166 tot en met 1168.
5.Zie het Forensische dossier pagina’s 253 en 254.
6.Zie het Forensische dossier pagina’s 198, 199, 239 en 240.
7.Pagina 1162.
8.Zie het Forensische dossier pagina 109.
9.Zie het door de verbalisant [verbalisant 1] op 23 september 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer PL2562-2012075980-225, pagina 1.
10.Zie het Forensische dossier pagina 397.
11.Zie het proces-verbaal van het verhoor van verdachte door de rechter-commissaris op 13 september 2013, RC-nr. 12/5676, 12/5677 en 12/5678.
12.De op schrift gestelde verklaring van [medeverdachte] d.d. 1 november 2013, verstuurd op 4 december 2013 aan de officier van justitie E.M. van der Burg.
13.De op schrift gestelde verklaring van [medeverdachte] d.d. 1 november 2013, verstuurd op 4 december 2013 aan de officier van justitie E.M. van der Burg.
14.Zie het proces-verbaal van het verhoor van verdachte door de rechter-commissaris op 13 september 2013, RC-nr. 12/5676, 12/5677 en 12/5678.
15.De op schrift gestelde verklaring van [medeverdachte] d.d. 1 november 2013, verstuurd op 4 december 2013 aan de officier van justitie E.M. van der Burg.
16.Zie het door de verbalisant [verbalisant 2] op 11 april 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer 2012075980, pagina’s 2 en 3.
17.Zie het proces-verbaal van het verhoor van verdachte door de rechter-commissaris op 13 september 2013, RC-nr. 12/5676, 12/5677 en 12/5678.
18.Zie het proces-verbaal van het verhoor van verdachte door de rechter-commissaris op 13 september 2013, RC-nr. 12/5676, 12/5677 en 12/5678 en het proces-verbaal van terechtzitting van 10 en 11 maart 2014.
19.Zie het door de verbalisant [verbalisant 1] op 23 september 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer PL2562-2012075980-225, pagina 1.
20.Zie het Forensische dossier pagina 399.
21.Zie de bij het dossier met nummer 2012075980 CD-ROM met camerabeelden.
22.Pagina’s 1211 en 1227.
23.Pagina’s 1211 en 1227.
24.Zie de bij het dossier met nummer 2012075980 CD-ROM met camerabeelden.
25.Zie het proces-verbaal van het verhoor van [medeverdachte] door de rechter-commissaris d.d. 24 februari 2014.
26.De op schrift gestelde verklaring van [medeverdachte] d.d. 1 november 2013, verstuurd op 4 december 2013 aan de officier van justitie E.M. van der Burg.
27.Zie het door de verbalisant [verbalisant 1] op 23 september 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer PL2562-2012075980-225, pagina 1.
28.Zie het door verbalisant [verbalisant 3] op 29 april 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer PL2562 2012075980-215, pagina’s 1 en 2.
29.Zie het door verbalisant [verbalisant 3] op 29 april 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer PL2562 2012075980-215, pagina 3.
30.Zie het proces-verbaal van verhoor van [verdachte] door de rechter-commissaris d.d. 13 september 2013