ECLI:NL:RBMNE:2014:1254

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2014
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
07.662621-12 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachten voor betrokkenheid bij schietpartij in Almere

De rechtbank Midden-Nederland heeft op 31 maart 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen vier verdachten in verband met een schietpartij die plaatsvond op 25 oktober 2012 in de Stedenwijk in Almere. De rechtbank heeft drie van de vier verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van drie tot acht jaar, terwijl een vierde verdachte werd vrijgesproken van betrokkenheid. De zaak begon met een ontmoeting tussen twee broers en een verdachte uit een rivaliserende groep, wat leidde tot een achtervolging en meerdere schietincidenten. De rechtbank oordeelde dat de twee broers verantwoordelijk waren voor het tweede schietincident, waarbij zij werden veroordeeld voor poging tot doodslag. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. E.M. van der Burg, gevolgd en de verdachten gestraft voor hun aandeel in de gewelddadige gebeurtenissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een conflict tussen de betrokken partijen, wat de aanleiding vormde voor de schietpartij. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en de straffen bepaald op basis van de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 07.662621-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 maart 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [adres], [woonplaats],
thans verblijvende te P.I. Nieuwegein te Nieuwegein.

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 21 mei 2013. Het onderzoek ter terechtzitting is hervat op 23 juli 2013, 25 september 2013 en 16 december 2013. Op 17 september 2013, 10 en 11 maart 2014 heeft de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaatsgevonden, waarna op 17 maart 2014 het onderzoek ter terechtzitting is gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.M. van der Burg en van de standpunten door de raadsman van verdachte, mr. A.W.A.P Doesburg, naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging d.d. 21 mei 2013, ten laste gelegd dat:
1.A.
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 25 oktober 2012 in de gemeente Almere (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of één of meer (nog onbekend gebleven) personen, van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, (telkens) meermalen, in ieder geval éénmaal, in/op/nabij de Goudastraat en/of de Delftstraat en/of de Rotterdamweg en/of de Hollandsedreef en/of de Louis Armstrongweg, (vanuit een personenauto) met (een) vuurwapen(s) in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die (nog onbekend gebleven) perso(o)n(en) heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
1.B.
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 25 oktober 2012 in de gemeente Almere, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of één of meer (nog onbekend gebleven) personen heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) meermalen, in ieder geval éénmaal, in/op/nabij de Goudastraat en/of de Delftstraat en/of de Rotterdamweg en/of de Hollandsedreef en/of de Louis Armstrongweg, (vanuit een personenauto) met (een) vuurwapen(s) in de richting en/of in de nabijheid van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die (nog onbekend gebleven) perso(o)n(en) geschoten;
2.
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 25 oktober 2012 in de gemeente Almere (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
* een of meer wapens van categorie II en/of III, te weten:
-
- twee pistolen van kaliber 6.35mm (merk: Sundance Industries en/of Bruni) en/of
-
- een pistool van kaliber 9mm (merk: Steyr) en/of
-
- een of meerdere nog onbekend gebleven pistolen en/of vuurwapens en/of

* munitie van categorie III, te weten:

-
- een of meer patronen van kaliber 9mm (merk(en): Pretoria Metal Pressing en/of Magtech en/of GECO) en/of
-
- een of meer patronen van kaliber 6.35mm (merk(en): Lapua en/of S&B) voorhanden heeft/hebben gehad.

3.DE VOORVRAGEN

Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in haar vervolging van verdachte ter zake van het onder 1.A. ten laste gelegde voor zover dat ziet op poging tot moord, omdat de Spaanse rechter weliswaar besloten heeft tot overlevering van verdachte voor poging tot moord, maar niet duidelijk is op welke gedraging (lees: schietincident) het ten laste gelegde (poging tot moord) betrekking heeft. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging van verdachte ter zake van het onder 1.A ten laste gelegde voor zover dat ziet op poging doodslag en van het onder 1.B en onder 2 ten laste gelegde, nu deze feiten niet opgenomen zijn in de beslissing tot overlevering van de Spaanse rechter, verdachte geen afstand gedaan heeft van de bescherming van het specialiteitsbeginsel en geen van de uitzonderingsgevallen van artikel 27, derde lid, van het Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (2002/584/JBZ) [hierna: het Kaderbesluit] zich voordoet.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vervolging van verdachte ter zake van het onder 1.A ten laste gelegde voor zover dat ziet op poging doodslag en ter zake van het onder 1.B ten laste gelegde (artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht) geen vervolging is ter zake van een ander voor de overlevering begaan feit dan het feit dat reden tot de overlevering is geweest. Daarentegen is zij van oordeel dat daar wel sprake van is bij de vervolging van verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde. In de vervolging ter zake van het laatste feit zou de rechtbank haar dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren.
Het oordeel van de rechtbank
Het Europees aanhoudingsbevel van de officier van justitie d.d. 12 november 2012 vermeldt twee strafbare feiten aangeduid als poging doodslag/moord (artikel 287/289 Wetboek van Strafrecht). Bij de omschrijving van het feit is weergegeven dat verdachte de schutter was of ondersteuning heeft gegeven aan de schutter bij een tot drie verschillende schietincidenten op 25 oktober 2012 op verschillende plaatsen te Almere. Op 2 oktober 2013 heeft de Spaanse rechter besloten tot overlevering van verdachte voor poging tot moord.
Naar het oordeel van de rechtbank ziet de overlevering door de Spaanse rechter gelet op het voorgaande op elke poging tot moord waaraan verdachte zich schuldig gemaakt zou kunnen hebben bij de in het Europees aanhoudingsbevel omschreven schietincidenten en is geen sprake van vervolging ter zake van ander feiten – in de zin van artikel 27, tweede lid, van het Kaderbesluit – dan welke de reden tot overlevering zijn geweest waar de officier van justitie verdachte vervolgt ter zake van poging tot doodslag. Blijkens de tekst van de tenlastelegging zijn de slachtoffers van de poging tot moord en de poging tot doodslag ook dezelfde personen. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in haar vervolging van verdachte ter zake van het onder 1A ten laste gelegde.
De officier van justitie vervolgt verdachte ook ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling (feit 1B) en het voorhanden hebben van wapens en munitie van de categorieën II en III als bedoeld in de Wet wapens en munitie (feit 2). Het Europees aanhoudingsbevel vermeldt deze feiten niet. De bestanddelen van de strafbare feiten omschreven in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 van de Wet wapens en munitie wijken zozeer af van die van de delicten bedoeld in de artikelen 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht dat eerstgenoemde strafbare feiten andere voor de overlevering begane feiten zijn dan die waarvan overlevering is gevraagd.
De officier van justitie baseert haar ontvankelijkheid in de vervolging ter zake van bedreiging op de band die zou bestaan tussen de bedreiging en het strafbare feit ter zake waarvan verdachte is overgeleverd. In haar ogen is geen sprake van een ander feit. De officier van justitie is van mening dat zij niet-ontvankelijk is in haar vervolging van verdachte ter zake van handelen in strijd met artikel 26 van de Wet wapens en munitie. Hieruit leidt de rechtbank af dat zij aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit voor de vervolging van eerstgenoemd feit noch van het andere feit, toestemming als bedoeld in artikel 27, vierde lid, van het Kaderbesluit vraagt.
Gelet op het voorgaande is de officier van justitie, nu verdachte niet uitdrukkelijk afstand gedaan heeft van de bescherming van het specialiteitsbeginsel als bedoeld in artikel 27, tweede lid, van het Kaderbesluit en gezien de geldende samenloopbepalingen en de strafoplegging in deze zaak, niet ontvankelijk in haar vervolging van verdachte ter zake van het onder 1B en 2 ten laste gelegde.
De rechtbank stelt wat betreft het onder 1A ten laste gelegde feit vast dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Inleiding
Op 25 oktober 2012 komt omstreeks 00:39 uur een melding bij de politie Flevoland binnen dat er een schietincident heeft plaatsgevonden op de Delftstraat in Almere. Een donkere en een witte auto zouden hierbij betrokken zijn. Kort daarna wordt er weer geschoten in de Delftstraat maar nu ter hoogte van de Rotterdamweg. Dezelfde auto’s zouden daarbij betrokken zijn. De auto’s rijden langs het Shell tankstation weg in de richting van de Stedendreef. Vervolgens komt er opnieuw een melding binnen bij de regionale meldkamer van de politie Flevoland dat er een schietincident heeft plaatsgevonden aan de Hollandsedreef ter hoogte van de kruising met de Louis Armstrongweg. Aldaar troffen agenten een grijze Opel aan. Naast deze personenauto stond een man te bellen die volgens een getuige betrokken zou zijn bij het schietincident. Deze man, medeverdachte [medeverdachte], werd op heterdaad aangehouden.
Door verschillende getuigen is verklaard dat er een witte Fiat 500C betrokken was bij de schietincidenten. Uit informatie van de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: RCIE) bleek dat er een oorlog gaande was tussen een goudhandelaar [slachtoffer 2] en zijn broer [slachtoffer 1] enerzijds en een Marokkaanse familie uit Almere anderzijds. Een van de leden van deze familie betreft [verdachte], verder ook [verdachte] te noemen.
Op de camerabeelden van het Esso tankstation aan de Hogering in Almere is te zien dat verdachte op 25 oktober 2012 rond 00:20 uur contact heeft met [slachtoffer 2]. Op 26 oktober 2012 is verdachte vertrokken naar Marokko en hij is op 24 september 2013 in Spanje aangehouden.
Op 13 november 2012 is in de uitzending van Opsporing Verzocht aandacht besteed aan de drie schietincidenten. Nadat deze uitzending was aangekondigd heeft [slachtoffer 1] in een (getapt) telefoongesprek aan [slachtoffer 2] meegedeeld dat het (misschien) op de tv komt.
[slachtoffer 1] wordt op 14 november 2012 aangehouden als verdachte. Zijn broer [slachtoffer 2] wordt op 19 november 2012 aangehouden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte veroordeeld wordt voor de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Zij heeft daartoe – zoals vervat in een aan de rechtbank op schrift gesteld requisitoir – voor het onder 1A ten laste gelegde onder meer verwezen naar de verklaring van [getuige 1], getuige [getuige 2], getuige [getuige 3], de verklaring van [slachtoffer 1], de camerabeelden van het Shell tankstation.
Plaats delict 1, 2 en 3
De officier van justitie heeft ten aanzien van het eerste schietincident geconcludeerd dat [slachtoffer 1] de schutter is geweest.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het tweede schietincident betoogd dat vanuit de Opel van verdachte en[medeverdachte] is geschoten. Dit blijkt onder meer uit een kogelinslag in de Fiat 500 en een kogelinslag in een boom aan de Delftstraat.
Ten aanzien van het derde schietincident heeft de officier van justitie betoogd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte in de lucht heeft geschoten. Dat levert in haar ogen geen poging tot moord of poging tot doodslag op.
De officier acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bij het tweede schietincident heeft geschoten met het Sundance wapen. Op dit wapen is DNA van verdachte aangetroffen. Bovendien heeft[medeverdachte] verklaard dat verdachte vanuit de Opel heeft geschoten. De officier van justitie acht eveneens wettig en overtuigend bewezen, gelet op de verklaringen van verdachte en het onderzoek door het NFI, dat hij op het tweede schietincident heeft geprobeerd te schieten met het Bruni wapen. Voorts acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat[medeverdachte] bij het tweede schietincident heeft geschoten met het Steyr wapen. Verdachte en[medeverdachte] zijn derhalve als medeplegers verantwoordelijk voor het schieten op [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en de eventuele andere inzittenden van de bij de schietpartij betrokken auto’s.
Opzet en voorbedachte raad
De officier van justitie heeft betoogd dat niet is gebleken van een vooropgezet plan of voornemen van verdachte om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] om het leven te brengen. De officier van justitie vordert verdachte derhalve vrij te spreken van de voorbedachte raad en het feit te kwalificeren als een poging doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - blijkens een aan de rechtbank overlegde pleitnota - betoogd dat de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [slachtoffer 1] niet voor het bewijs gebezigd kan worden nu deze verklaring ongeloofwaardig is.
Ten aanzien van het tweede schietincident heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van verdachte meer geloofwaardig is dan die van[medeverdachte]. Voorts is het niet aannemelijk dat verdachte vanuit de auto heeft geschoten, nu er op de plaats waar hun auto heeft gestaan geen hulzen zijn aangetroffen terwijl verdachte logischerwijs met zijn arm buiten de auto moet zijn geweest als hij had geschoten. Gelet daarop kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte bij het tweede schietincident heeft geschoten. Eveneens is het medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte en [medeverdachte] waren immers tot elkaar veroordeeld na het schietincident op eerste plaats delict en verdachte kon zich niet aan de situatie onttrekken. De raadsman heeft derhalve bepleit verdachte vrij te spreken van het onder 1A ten laste gelegde.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van het onder 1A ten laste gelegde
De rechtbank gaat bij de behandeling van het onder 1A ten laste gelegde uit van het navolgende.
Uit het onderzoek van de forensische opsporing bleek dat er drie plaatsen delict waren.
Het eerste plaats delict betrof de kruising Delftstraat met de Goudastraat, waar 7 hulzen, kaliber 9mm werden aangetroffen. [2] Het tweede plaats delict betrof de kruising Delftstraat met de Rotterdamweg, waar 5 hulzen, kaliber 9mm, een kogelmantel inclusief kogelkop en een wieldop van een Fiat 500C met daarop een inslag van een vermoedelijke kogel werd aangetroffen. De derde plaats delict betrof de kruising Hollandsedreef met de Louis Armstrongweg, waar een grijze Opel Signum werd aangetroffen met drie inslagen van vermoedelijke kogels. Naast de auto werd nabij de bestuurdersportier een huls, kaliber 9mm aangetroffen. [3]
Verklaring van verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in haar arrest van 4 maart 2014 [4] heeft bepaald dat het tegelijkertijd horen van iemand als verdachte in zijn eigen strafzaak en als getuige in de strafzaak tegen een medeverdachte, niet past in het Nederlandse stelsel van strafvordering. Voorts heeft de Hoge Raad overwogen dat dit in het bijzonder niet kan omdat daardoor de aan de aan artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ten grondslag liggende verklaringsvrijheid van de verdachte op ontoelaatbare wijze onder druk kan komen te staan.
Verdachte is op 24 februari 2014,gehoord in de strafzaken tegen medeverdachten[medeverdachte], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Voordat de rechter-commissaris met het verhoren van verdachte begon heeft zij medegedeeld dat verdachte tegelijkertijd als getuige en verdachte gehoord werd. De rechtbank is van oordeel dat dergelijk horen door de rechter-commissaris in strijd is met het Nederlandse stelsel van strafvordering. De verklaring van verdachte zal derhalve niet gebezigd worden voor het bewijs.
Plaats delict 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte] met een vuurwapen geschoten heeft op de kruising Delftstraat met de Goudastraat op 25 oktober 2012. Hiervoor bevindt zich geen bewijs in het procesdossier.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Plaats delict 2
Op 25 oktober 2012 vond er op de kruising van de Delftstraat met de Rotterdamweg in Almere een schietpartij plaats. Daarbij waren volgens de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] (respectievelijk als bestuurder en als bijrijder van een Opel Signum), [slachtoffer 1] (inzittende van een Fiat 500C) en de inzittenden van een Volkswagen Jetta betrokken.
Op grond van de resultaten van het forensisch onderzoek kan worden vastgesteld dat vanuit de Opel Signum is geschoten in de richting van de Fiat 500C, waarin [slachtoffer 1] zat. Daarbij verwijst de rechtbank naar het aantreffen van een inslag in een boom aan de Delftstraat. [5] De inslag is veroorzaakt door een kogel, kaliber 9mm. [6] Daarnaast blijkt uit onderzoek aan de inbeslaggenomen Fiat 500C dat er een kogelinslag, veroorzaakt door een kogel, kaliber 9mm op de motorkap zat. [7] Op de hoek van de Delftstraat met de Rotterdamweg is voorts een wieldop van een Fiat 500C gevonden met daarop een inslag van vermoedelijk een kogel aangetroffen. [8]
Voorts zijn in de Opel Signum op de vloer voor de achterbank, onder de bijrijdersstoel en onder de bestuurdersstoel, 2 GECO 9mm Luger hulzen aangetroffen. [9] Op plaats delict 3 zijn in een schoudertas, naast 6 afgevuurde 9mm GECO hulzen, eveneens drie vuurwapens aangetroffen, waaronder een Steyr 9mm parabellum. [10] Het NFI heeft gesteld dat het nagenoeg uitgesloten is dat de 6 in het tasje aangetroffen 9mm hulzen zijn verschoten met een ander vuurwapen dan voornoemde Steyr 9 mm parabellum. [11]
Uit de bevindingen van het forensische onderzoek of anderszins kan niet worden vastgesteld
wie (verdachte of [medeverdachte]) er vanuit de Opel Signum geschoten heeft op de kruising Delftstraat met de Rotterdamweg. Aan de verklaringen van verdachte en [medeverdachte] kan in dit verband geen doorslaggevende betekenis worden toegekend nu deze verklaringen recht tegenover elkaar staan en partijen er belang bij hebben zichzelf te ontlasten. Wel stelt de rechtbank op basis van voornoemde bewijsmiddelen vast dat er door [slachtoffer 1] is geschoten op de inzittenden van de Opel Signum, alsmede dat er vanuit de Opel Signum is geschoten op [slachtoffer 1].
Het aandeel van [medeverdachte] en verdachte bij de schietpartij (medeplegen)
[medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte op 24 oktober 2012 met hem mee is gereden van Almere naar Amsterdam en weer terug. [12] Verdachte heeft in zijn schriftelijke verklaring vermeld dat [medeverdachte] op de hoogte was van zijn conflict met [slachtoffer 1]. [medeverdachte] heeft dit bevestigd. [13] [medeverdachte] heeft verdachte naar het Esso tankstation gebracht, waar verdachte [slachtoffer 2] - de broer van [slachtoffer 1] - heeft ontmoet. Verdachte is daar volgens eigen zeggen door [slachtoffer 2] aangesproken op het feit dat verdachte enige dagen daarvoor de broer van die [slachtoffer 1], te weten [slachtoffer 1], zou hebben mishandeld. [14] Na de ontmoeting bij het Esso-tankstation heeft [medeverdachte] verdachte nog naar een café gereden en daarna heeft hij hem naar de woning van zijn moeder gebracht. [15]
Dat verdachte op 24 oktober 2012 samen met [medeverdachte] op pad was, wordt ook ondersteund door de schriftelijke verklaring van verdachte. [16]
Dat verdachte en [medeverdachte] op 24 oktober 2012 veelvuldig contact hebben gehad wordt ook bevestigd door de historische verkeersgegevens. Hieruit blijkt dat verdachte en [medeverdachte] zesmaal telefonisch contact met elkaar hebben gehad. Deze gesprekken duurden tussen de 5 en 37 minuten per keer. [17] [medeverdachte] heeft voorts erkend [18] dat hij die dag een kogelvrijvest (veiligheidsvest) in zijn auto aanwezig had over het gebruik waarvan hij niet eenduidig heeft verklaard. De rechtbank trekt uit het bovenstaande de conclusie dat er op 24 oktober 2012 geen sprake was van een toevallige ontmoeting en/of een enkele lift, zoals verdachte ([medeverdachte]) wil doen voorkomen.
Uit de verklaringen van [medeverdachte] en van verdachte blijkt eensluidend dat verdachte in het bezit was of de beschikking had over twee wapens (de Bruni en de Sundance). [19] Uit de bewijsmiddelen blijkt tevens dat verdachte en [medeverdachte] tezamen in totaal drie wapens tot hun beschikking hadden. [20] Het derde wapen, de Steyr, is, gelet op het forensisch onderzoek, naar alle waarschijnlijkheid bij de schietincidenten gebruikt. [21] Nu ook [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte enkel in het bezit was van of de beschikking had over twee wapens en er geen andere personen in de auto aanwezig waren, kan de rechtbank niet anders concluderen dan (toevoegen) dat [medeverdachte] in het bezit was van of de beschikking had over het derde wapen, de Steyr.
Ook was [medeverdachte] de bestuurder van de Opel. [medeverdachte] wist op het moment dat hij over de Rotterdamweg reed dat het conflict tussen verdachte en [slachtoffer 1] serieus was en leidde tot vuurwapengeweld. Verdachte en hij waren kort daarvoor immers door [slachtoffer 1] beschoten (op plaats delict 1). Desondanks besloot [medeverdachte] - zonder dat daartoe een noodzaak bestond - om te stoppen voor het kruispunt van de Rotterdamweg met de Delftstraat en daar enige tijd te blijven staan. Daarbij merkt de rechtbank op dat - volgens de camerabeelden van het Shell tankstation - de beide andere auto’s de kruising nog niet hadden genaderd en nog op afstand van de Opel stilstonden in de Delftstraat. [22] Eerst nadat deze twee auto’s waren opgereden en stilstonden nabij de kruising met de Rotterdamweg werden door de getuigen [getuige 1] en [getuige 3] schoten gehoord. [23] Ook zijn uitsluitend hulzen gevonden op de plaats waar de Fiat heeft stil gestaan dichtbij de hoek van de kruising Delfstraat met de Rotterdamweg. Door stil te gaan staan heeft [medeverdachte] zelf kunnen schieten dan wel heeft hij aan verdachte de gelegenheid geboden om te schieten.
De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte] dat hij niet is gestopt, maar dat de auto is doorgerold nadat hij en verdachte werden beschoten ongeloofwaardig. De getuige [getuige 1] heeft immers verklaard dat hij pas schoten hoorde nadat de Volkswagen Jetta en de Fiat 500C tot stilstand waren gekomen voor de kruising met de Rotterdamweg. Hij zag toen dat de Volkswagen Jetta achteruit reed. [24] Getuige [getuige 3] onderschrijft deze verklaring van getuige [getuige 1]. [25] Objectief worden deze verklaringen in zoverre ondersteund door de camerabeelden van het Shell tankstation dat daaruit blijkt dat de Opel Signum waarin verdachte en [medeverdachte] zaten ongeveer 10 seconden stilstaat alvorens te zien is dat de Fiat 500C naar voren rijdt. [26] De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande vast dat [medeverdachte] de Opel Signum tot stilstand heeft gebracht voor de kruising van de Rotterdamweg en de Delfstraat en daar enige tijd is blijven staan, dit alles op een moment dat de andere twee auto’s nog niet naar de kruising waren toegereden.
Wat betreft de rol van verdachte merkt de rechtbank op dat - niet [medeverdachte] - maar verdachte een conflict had met [slachtoffer 1]. Op grond van de bewijsmiddelen kan voorts worden vastgesteld dat verdachte heeft geprobeerd te schieten, wat enkel niet tot een uitvoering is gekomen omdat het wapen niet functioneerde. [27] Hieruit maakt de rechtbank op dat de wil van de verdachte er op was gericht om (op [slachtoffer 1]) te schieten. Dat dit uiteindelijk niet is gelukt en dat een ander ([medeverdachte]) de schoten uiteindelijk kan hebben gelost, maakt – wat hier verder ook van zij - niet uit voor de vaststelling of in het onderhavige geval sprake was van medeplegen.
De rechtbank trekt uit voornoemd feitelijk handelen van verdachte de conclusie dat hij (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het medeplegen van de poging tot doodslag op [slachtoffer 1]. Uit voormelde handelingen van verdachte en [medeverdachte] blijkt immers een wederzijds onderling begrip, waarbij verdachte zijn wapens heeft gepakt en waarbij er vanuit de Opel Signum is geschoten op de auto van [slachtoffer 1].
Dat de geweldshandelingen plotseling zijn ontstaan, doet er niet aan af dat de samenwerking op bewust niveau heeft plaatsgevonden. Een plan of het voeren van overleg is hiervoor niet nodig. Voldoende is een wederzijds begrijpen, ook zonder woorden, een op het moment van de handeling weten samen te werken tot hetzelfde resultaat. Daarvan was in het onderhavige geval sprake. Een verdere ondersteuning voor die samenwerking ziet de rechtbank in de omstandigheid dat verdachte en [medeverdachte] – na het schieten vanuit de Opel Signum op plaats delict 2 - op plaats delict 3 samen de vuurwapens en de hulzen hebben opgeruimd.
De rechtbank trekt uit voornoemd feitelijk handelen van verdachte de conclusie dat hij (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het medeplegen van de poging tot doodslag op [slachtoffer 1].
Dit schieten moet gekwalificeerd worden als poging tot doodslag. Het handelen van verdachte en zijn mededader getuigt naar het oordeel van de rechtbank van voorwaardelijk opzet op de dood van de inzittende(n) van die auto. Bij de beantwoording van de vraag of een aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop heeft bestaan wordt vooropgesteld dat een vuurwapen is zijn aard geschikt is om dodelijk letsel te veroorzaken. Het gebruik van een vuurwapen in de aanwezigheid van mensen roept naar zijn aard de kans in het leven dat dit dodelijk letsel ook ontstaat. Wanneer deze kans wordt bezien binnen de omstandigheden van dit geval dan groeit deze kans uit tot een aanmerkelijke kans op dat dodelijke letsel. Door gericht kogels af te vuren op een personenauto bestaat de aanmerkelijke kans dat de kogels de inzittenden zullen raken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte deze aanmerkelijke kans bovendien bewust heeft aanvaard, aangezien hij wist dat zich een persoon bevond in de auto die vanuit de door hem bestuurde auto werd beschoten.
Niet is gebleken dat [slachtoffer 2] zich op dat moment in voornoemde auto bevond. Van dat onderdeel van de tenlastelegging zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken.
Van voorbedachte raad is geen sprake, nu uit de feitelijke handelingen niet blijkt dat er sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg met betrekking tot het al dan niet schieten en de betekenis en de mogelijke gevolgen daarvan. Zoals reeds is overwogen bestaat zelfs de mogelijkheid dat eerst vanuit de andere auto op de Opel Signum is geschoten, alvorens van daaruit werd teruggevuurd. De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van de ten laste gelegde voorbedachte raad.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.A.
hij op 25 oktober 2012 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1], van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet meermalen, in/op/nabij de Delftstraat en de Rotterdamweg vanuit een personenauto
met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Van het onder 1A meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Onder 1:
Medeplegen van poging tot doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat er geen sprake is van noodweer omdat niet vastgesteld kan worden dat er door de inzittende(n) van de Fiat 500C of de Volkwagen Jetta als eerste is geschoten op de kruising van de Delftstraat met de Rotterdamweg. Het beroep op geanticipeerd noodweer kan volgens de officier van justitie eveneens niet slagen omdat er niet is voldaan aan het vereiste van subsidiariteit. Verdachte had de wijk op een andere manier kunnen verlaten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer toekomt omdat het terugschieten door verdachte en/of medeverdachte[medeverdachte] gerechtvaardigd was. Verdachte was niet in de mogelijkheid zich aan de noodsituatie te onttrekken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt allereerst dat er geen sprake is van een voortdurende ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding tegen verdachtes en/of andermans lijf of goed. De aanval die zich voordeed op plaats delict 1 was reeds ten einde gekomen op het moment dat verdachte en [medeverdachte] in hun auto wegvluchtten en [slachtoffer 1] zich verwijderde van plaats delict 1 en niet aannemelijk is geworden dat de tegenpartij op plaats delict 2 als eerste heeft geschoten.
De rechtbank heeft onder 4 geoordeeld dat op plaats delict 2 vanuit de Opel Signum en door [slachtoffer 1] is geschoten. Wie van beide partijen op de kruising van de Delftstraat met de Rotterdamweg als eerste heeft geschoten is niet met zekerheid vast te stellen. Wel is uit de getuigenverklaringen en de camerabeelden gebleken dat de Opel Signum waarin verdachte en [medeverdachte] zaten, is gestopt voor de kruising Rotterdamweg/Delftstraat alvorens er werd geschoten. Uit de omstandigheid dat verdachte en [medeverdachte] zeer kort daarvoor waren beschoten door [slachtoffer 1] en zij, terwijl zij op de Rotterdamweg reden, op enig moment konden zien dat de Fiat 500C van [slachtoffer 1] in de Delftstraat stond, met de neus van de auto in de richting van de kruising met de Rotterdamweg, leidt de rechtbank af dat er op dat moment voor verdachte en [medeverdachte] sprake was van een onmiddellijke dreiging van wederrechtelijke aanranding.
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient aan het beginsel van subsidiariteit te zijn voldaan. Dit ziet onder meer op de vraag of de verdachte zich aan de aanranding had kunnen of moeten onttrekken door te vluchten. Reeds vastgesteld is dat verdachte en [medeverdachte] eerst 10 seconden stil hebben gestaan op het kruispunt Rotterdamweg/Delftstraat alvorens de Fiat 500C en de Volkswagen richting die kruising reden en er over en weer werd geschoten. In die 10 seconden moment bevonden de Volkswagen Jetta en de Fiat 500C zich volgens de camerabeelden nog op een dusdanige afstand van de kruising dat vluchten heel goed mogelijk was. Weliswaar bestond op dit moment de dreiging van een (herhaalde) wederrechtelijke aanranding, maar van verdachte en [medeverdachte] kon - gelet op het vorenstaande - redelijkerwijs worden gevergd dat zij zich hieraan onttrokken. Door te stoppen en stil te blijven staan hebben zij, zo - op zijn minst genomen - bewust afgewacht of die dreiging zich zou verwezenlijken. In plaats van te stoppen hadden zij, eenmaal aangekomen op het kruispunt rechtdoor kunnen rijden of links af kunnen slaan teneinde te vluchten. De Fiat 500C en de Volkswagen Jetta reden immers op dat moment nog niet en bevonden zich nog op enige afstand van hen. Het wegrijden was daarmee een reëel alternatief om aan de dreiging van de wederrechtelijke aanranding te ontkomen.
De rechtbank verwerpt het verweer.
Het feit is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFBAARHEID VAN DE DADER

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat er geen sprake is van een (geanticipeerde) noodweersituatie en er derhalve geen sprake is van noodweerexces.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat indien de rechtbank het beroep op noodweer verwerpt er sprake is van noodweerexces. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat het handelen van verdachte op plaats delict 2 het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging. De raadsman en verdachte hebben slechts gesteld dat verdachte angstig was toen hij wegreed bij plaats delict 1. Dat verdachte vervolgens als bestuurder van de Opel Signum de personenauto liet stilstaan voor de kruising van de Delftstraat met de Rotterdamweg en daar enige tijd bleef staan getuigt niet van angst of van enige andere hevige gemoedsbeweging.
De rechtbank verwerpt het verweer.
De verdachte is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

9.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren. Bij de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van verdachte voor soortgelijke delicten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt aangaande de strafmaat.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag. Verdachte was betrokken bij een schietincident dat zich in een woonwijk heeft afgespeeld en dat voortvloeide uit een conflict dat verdachte had met de gebroeders [gebroeders]. Verdachte heeft daarbij gepoogd te schieten op een ander met een semi-automatisch vuurwapen. Aldus heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zeer ernstig gewelddadig handelen gericht tegen andermans leven. De rechtbank is van oordeel dat dergelijk handelen in onze samenleving niet te accepteren valt en zwaar bestraft dient te worden.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf rekening gehouden met de richtlijnen van het Hof Leeuwarden, nu het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geen oriëntatiepunten heeft geformuleerd voor doodslag. Het Hof gaat bij straftoemeting voor doodslag uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren. Als strafverzwarende factor weegt de rechtbank mee dat het feit is gepleegd op de openbare weg, waar meerdere onschuldige personen getuige zijn geweest van het schietincident. Voorts weegt de rechtbank mee als strafverzwarende factor dat verdachte, anders dan zijn mededader, een conflict had met [slachtoffer 1]. Als straf verminderende factor weegt de rechtbank zwaar mee dat verdachte kort voor zijn handelen zelf slachtoffer was van een poging tot moord.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 18 november 2013. Hieruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld wegens een geweldsdelict.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat het strafbare handelen van verdachte bestraft dient te worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De eis van de officier van justitie, 4 jaar gevangenisstraf, acht de rechtbank passend en geboden.
10 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 27, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van het onder 1B en 2 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1A ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1A meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert deze zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. B. Fijnheer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Arends en J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2014.
De griffier, mr. J.J. Arends, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2012075980, doorgenummerd 0001 tot en met 3418.
2.Pagina 1156.
3.Pagina 1110.
5.Pagina’s 1166 tot en met 1168.
6.Zie het Forensische dossier pagina’s 253 en 254.
7.Zie het Forensische dossier pagina’s 198, 199, 239 en 240.
8.Pagina 1162.
9.Zie het Forensische dossier pagina 109.
10.Zie het door de verbalisant [verbalisant 1] op 23 september 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer PL2562-2012075980-225, pagina 1.
11.Zie het Forensische dossier pagina 397.
12.Zie het proces-verbaal van het verhoor van[medeverdachte] door de rechter-commissaris op 13 september 2013, RC-nr. 12/5676, 12/5677 en 12/5678.
13.De op schrift gestelde verklaring van verdachte d.d. 1 november 2013, verstuurd op 4 december 2013 aan de officier van justitie E.M. van der Burg.
14.De op schrift gestelde verklaring van verdachte d.d. 1 november 2013, verstuurd op 4 december 2013 aan de officier van justitie E.M. van der Burg.
15.Zie het proces-verbaal van het verhoor van[medeverdachte] door de rechter-commissaris op 13 september 2013, RC-nr. 12/5676, 12/5677 en 12/5678.
16.De op schrift gestelde verklaring van verdachte d.d. 1 november 2013, verstuurd op 4 december 2013 aan de officier van justitie E.M. van der Burg.
17.Zie het door de verbalisant [verbalisant 2] op 11 april 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer 2012075980, pagina’s 2 en 3.
18.Zie het proces-verbaal van het verhoor van[medeverdachte] door de rechter-commissaris op 13 september 2013, RC-nr. 12/5676, 12/5677 en 12/5678.
19.Zie het proces-verbaal van het verhoor van[medeverdachte] door de rechter-commissaris op 13 september 2013, RC-nr. 12/5676, 12/5677 en 12/5678 en het proces-verbaal van terechtzitting van 10 en 11 maart 2014.
20.Zie het door de verbalisant [verbalisant 1] op 23 september 2013 in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer PL2562-2012075980-225, pagina 1.
21.Zie het Forensische dossier pagina 399.
22.Zie de bij het dossier met nummer 2012075980 CD-ROM met camerabeelden.
23.Pagina’s 1211 en 1227.
24.Pagina 1211
25.Pagina 1227.
26.Zie de bij het dossier met nummer 2012075980 CD-ROM met camerabeelden.
27.De op schrift gestelde verklaring van verdachte d.d. 1 november 2013, verstuurd op 4 december 2013 aan de officier van justitie E.M. van der Burg.