ECLI:NL:RBMNE:2014:1253

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2014
Publicatiedatum
2 april 2014
Zaaknummer
07.662623-12 + 16.659364-13 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van drie verdachten voor betrokkenheid bij schietpartij in Almere

Op 31 maart 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen drie verdachten die betrokken waren bij een schietpartij in de Stedenwijk in Almere op 25 oktober 2012. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van drie tot acht jaar. De rechtbank sprak een vierde verdachte vrij van betrokkenheid. De zaak begon met een ontmoeting tussen twee broers en een verdachte uit een andere partij, wat leidde tot een achtervolging en meerdere schietincidenten. De rechtbank legde aan een van de verdachten een gevangenisstraf van acht jaar op voor poging tot moord en verboden vuurwapenbezit. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het forensisch bewijs in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachten opzettelijk en met voorbedachte rade handelden. De rechtbank heeft ook de rol van de officier van justitie en de verdediging in de zaak besproken, evenals de omstandigheden waaronder de feiten zich hebben voorgedaan. De rechtbank heeft de straffen bepaald op basis van de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Parketnummers: 07.662623-12 + 16.659364-13 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 maart 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats] (Irak),
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in de P.I. Alphen aan den Rijn, Huis van Bewaring De Geniepoort.

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen op 19 februari 2013. Het onderzoek ter terechtzitting is hervat op 26 maart 2013, 21 mei 2013, 23 juli 2013, 17 september 2013,
25 september 2013 en 16 december 2013. Op 17 september 2013, 10 maart 2014 en 11 maart 2014 heeft de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaatsgevonden, waarna op 17 maart 2014 het onderzoek ter terechtzitting is gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.M. van der Burg en van de standpunten door de raadsman van verdachte, mr. J.H. van Dijk, naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is, na een nadere omschrijving tenlastelegging d.d. 21 mei 2013 en een wijziging tenlastelegging d.d. 17 september 2013, ten laste gelegd dat:
Parketnummer 07.662623-12
1.
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 25 oktober 2012 in de gemeente Almere (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade en/of opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of één of meer (nog onbekend gebleven) personen, van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg en/of met dat opzet, (telkens) meermalen, in ieder geval éénmaal, in/op/nabij de Goudastraat en/of de Delftstraat en/of de Rotterdamweg en/of de Hollandsedreef en/of de Louis Armstrongweg, (vanuit een personenauto)met (een) vuurwapen(s) in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of die (nog onbekend gebleven) perso(o)n(en) heeft/hebben geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 25 oktober 2012 in de gemeente
Almere (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een of meer wapens van categorie II en/of categorie III, te weten een pistool (Browning, 9 mm) en/of een of meerdere nog onbekend gebleven pistolen en/of vuurwapens en/of munitie van categorie II en/of III, te weten: een of meer patronen van kaliber 6.35mm en/of 9mm
voorhanden heeft/hebben gehad;
Parketnummer 16.659364-13
3.
hij op of omstreeks 14 november 2012 in de gemeente Almere tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- munitie van categorie III, te weten 50 patronen .45 en/of 5 patronen .357

en/of 50 patronen 9mm (merk: Luger) en/of een patroonhuls 6,35mm en/of

- twee (stroomstoot)wapens van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp
waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden
gemaakt of pijn kan worden toegebracht en/of
- een busje (traan)gas/pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het
treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of
weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder
6°,
voorhanden heeft/hebben gehad;
De rechtbank nummert de bij dagvaarding met parketnummer 07.662623-12 onder 1 en 2 en het met parketnummer 16.659364-13 onder 1 ten laste gelegde als de feiten 1 tot en met 3.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Inleiding
Op 25 oktober 2012 komt omstreeks 00:39 uur een melding bij de politie Flevoland binnen dat er een schietincident heeft plaatsgevonden op de Delftstraat in Almere (hierna: plaats delict 1). Een donkere en een witte auto zouden hierbij betrokken zijn. Kort daarna wordt er weer geschoten in de Delftstraat maar nu ter hoogte van de Rotterdamweg (hierna: plaats delict 2). Dezelfde auto’s zouden daarbij betrokken zijn. De auto’s rijden langs het Shell tankstation weg in de richting van de Stedendreef. Vervolgens komt er opnieuw een melding binnen bij de regionale meldkamer van de politie Flevoland dat er een schietincident heeft plaatsgevonden aan de Hollandsedreef ter hoogte van de kruising met de Louis Armstrongweg (hierna: plaats delict 3). Aldaar troffen agenten een grijze Opel aan. Naast deze personenauto stond een man te bellen die volgens een getuige betrokken zou zijn bij het schietincident. Deze man, [slachtoffer 1], werd op heterdaad aangehouden.
Door verschillende getuigen is verklaard dat er een witte Fiat 500C betrokken was bij de schietincidenten. Uit informatie van de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna: RCIE) bleek dat er een oorlog gaande was tussen een goudhandelaar [medeverdachte] en zijn broer [verdachte] enerzijds en een Marokkaanse familie uit Almere anderzijds. Een van de leden van deze familie betreft [slachtoffer 2].
Op de camerabeelden van het Esso tankstation Hogering in Almere is te zien dat [slachtoffer 2] op 25 oktober 2012 rond 00:20 uur contact met [medeverdachte] heeft gehad. Op 26 oktober 2012 is [slachtoffer 2] naar Marokko vertrokken en op 24 september 2013 is hij [slachtoffer 2] in Spanje aangehouden.
Op 13 november 2012 is in de uitzending van Opsporing Verzocht aandacht besteed aan de drie schietincidenten. Na de vooraankondiging van het programma Opsporing Verzocht heeft [verdachte] in een (getapt) telefoongesprek aan [medeverdachte] meegedeeld dat het (misschien) op de tv komt.
[verdachte], wordt op 14 november 2012 aangehouden als verdachte. Zijn broer [medeverdachte] wordt op 19 november 2012 aangehouden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft met betrekking tot het eerste schietincident gevorderd dat verdachte veroordeeld wordt voor poging tot moord op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en met betrekking tot het tweede schietincident dat verdachte wordt veroordeeld, voor poging tot doodslag op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Ook heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld wegens het voorhanden hebben van een pistool, munitie, stroomstootwapens en een busje pepperspray.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft daartoe – zoals vervat in een aan de rechtbank op schrift gesteld requisitoir – voor het onder 1 ten laste gelegde onder meer verwezen naar de bekennende verklaring van verdachte, de verklaring van [slachtoffer 1], de verklaring van getuige [getuige 1] en de OVC gesprekken en sms berichten tussen verdachte en zijn broer.
Plaats delict 1, 2 en 3
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bij het eerste schietincident met voorbedachte raad en opzet heeft gehandeld. Daarbij acht zij van belang dat voor de ontmoeting met [slachtoffer 2] een vuurwapen beschikbaar gekomen is, verdachte met een getrokken vuurwapen op de auto waarin [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zich bevonden, is afgelopen en vervolgens op korte afstand meerdere malen op die auto heeft geschoten. Met betrekking tot het tweede schietincident acht de officier van justitie poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
Medeplegen met [medeverdachte]
De officier van justitie heeft gesteld dat ondanks niet bewezen kan worden dat [medeverdachte] geschoten heeft, er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en hem. Deze samenwerking blijkt onder meer uit de aanwezigheid van [medeverdachte] bij de drie schietincidenten, het verzoek van verdachte aan [medeverdachte] om hem te helpen, de ontmoeting van [medeverdachte] en [slachtoffer 2] bij het Esso tankstation en de nabespreking daarvan met verdachte. Ook heeft de officier van justitie als elementen van samenwerking aangevoerd dat [medeverdachte] verdachte in zijn Volkswagen Jetta heeft gevolgd naar de plaatsen van het eerste en het tweede schietincident en het volgen van de Opel Signum waarin [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zaten naar de plaats van het derde schietincident.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft voor de bewezenverklaring van het onder 2 en 3 ten laste gelegde verwezen naar de verklaring van verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris, de doorzoekingen in de woningen aan de [adres] en [adres] in [woonplaats] en de OVC gesprekken tussen verdachte en [A] en [B].
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De raadsman heeft - blijkens een aan de rechtbank overgelegde pleitnota - betoogd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet voor het bewijs gebezigd kunnen worden nu de verklaring van [slachtoffer 1] ongeloofwaardig is en de verklaring van [slachtoffer 2] leugenachtig. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 4 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:466)
Plaats delict 1 en plaats delict 2
De raadsman heeft betoogd dat er geen sprake is van voorbedachte raad omdat verdachte geen plan had [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Het enkele feit dat verdachte was voorbereid op een mogelijke confrontatie is onvoldoende om voorbedachte raad te bewijzen. Tevens heeft hij aangevoerd dat er contra-indicaties bestaan voor het bewijzen van voorbedachte raad. Voorts had verdachte geen opzet op levensberoving, nu hij naast de auto op de grond heeft geschoten.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde
De raadsman heeft zich met betrekking tot de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, nu verdachte deze feiten grotendeels heeft bekend.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank gaat bij de behandeling van het onder 1 ten laste gelegde uit van het volgende.
Uit het onderzoek van de forensische opsporing bleek dat er drie plaatsen delict waren.
De eerste plaats delict betrof de kruising Delftstraat met de Goudastraat, waar 7 hulzen, kaliber 9mm werden aangetroffen. [2] De tweede plaats delict betrof de kruising Delftstraat met de Rotterdamweg, waar 5 hulzen, kaliber 9mm, een kogelmantel inclusief kogelkop en een wieldop van een Fiat 500C met daarop een inslag van een vermoedelijke kogel werd aangetroffen. De derde plaats delict betrof de kruising Hollandsedreef met de Louis Armstrongweg, waar een grijze Opel Signum werd aangetroffen met drie inslagen van vermoedelijk kogels. Naast de auto werd nabij de bestuurdersportier een huls, kaliber 9mm aangetroffen. [3]
Verklaring van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgelegd bij de rechter-commissaris
Door de raadsman is aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgelegd bij de rechter-commissaris niet gebruikt kunnen worden voor het bewijs gelet op het arrest van de Hoge Raad van 4 maart 2014 [4] .
De rechtbank stelt vast dat de Hoge Raad in voornoemd arrest heeft bepaald dat het tegelijkertijd horen van iemand als verdachte in zijn eigen strafzaak en als getuige in de strafzaak tegen een medeverdachte, niet past in het Nederlandse stelsel van strafvordering. Voorts heeft de Hoge Raad overwogen dat dit in het bijzonder niet kan omdat daardoor de aan de aan artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ten grondslag liggende verklaringsvrijheid van de verdachte op ontoelaatbare wijze onder druk kan komen te staan.
[slachtoffer 1] is op 13 september 2013 in het bijzijn van de raadsman van verdachte gehoord in zijn eigen strafzaak en in de strafzaak tegen verdachte [slachtoffer 2]. Hoewel het tegelijkertijd horen van iemand als verdachte en als getuige niet past in het Nederlandse strafproces, is de rechtbank van oordeel dat er geen bezwaar bestaat tegen het toevoegen van bedoelde verklaring aan het procesdossier en het gebruikmaken daarvan voor het bewijs, nu er in de zaak tegen verdachte geen sprake is van een inbreuk op de aan artikel 29 Sv ten grondslag liggende verklaringsvrijheid. De verklaring van [slachtoffer 1] kan dan ook gebruikt worden voor het bewijs.
[slachtoffer 2] is op 24 februari 2014 in het bijzijn van mr. Smeets, die waarnam voor de raadsman van verdachte, gehoord in de strafzaak van verdachte en de strafzaken tegen medeverdachten [medeverdachte] en [slachtoffer 1]. Voordat de rechter-commissaris met het verhoren van [slachtoffer 2] begon heeft zij medegedeeld dat [slachtoffer 2] tegelijkertijd als getuige en verdachte gehoord werd. Hoewel het tegelijkertijd horen van iemand als verdachte en als getuige niet past in het Nederlandse strafproces, is de rechtbank van oordeel dat er geen bezwaar bestaat tegen het toevoegen van bedoelde verklaring aan het procesdossier en het gebruikmaken daarvan voor het bewijs, nu er in de zaak tegen verdachte geen sprake is van een inbreuk op de aan artikel 29 Sv ten grondslag liggende verklaringsvrijheid. De verklaring van [slachtoffer 2] kan dan ook gebruikt worden voor het bewijs.
Plaats delict 1
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 25 oktober 2012 op de kruising Delfstraat met de Goudastraat te Almere meerdere malen geschoten heeft op de auto waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich bevonden. Zij overweegt daartoe het navolgende.
Op 25 oktober 2012 vindt er op de kruising van de Delftstraat met de Goudastraat in Almere een schietpartij plaats. Daarbij waren verdachte, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrokken. Op de verkeersdrempel worden een zevental goudkleurige hulzen aangetroffen. [5]
Verdachte erkent dat hij geschoten heeft op plaats delict 1. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft geschoten.
Getuige [getuige 1] heeft op 21 augustus 2013 bij de rechter-commissaris verklaard zij op 25 oktober 2012 iemand uit een kleine witte auto zag stappen. Vervolgens heeft de getuige verklaard dat deze man uit de auto stapte, drie stappen zette, zijn wapen pakte en begon te schieten met zijn arm naar voren. Hij schoot in de richting van een zilvergrijze auto. [6]
[slachtoffer 1] heeft op 13 september 2013 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij stilstond bij een lantaarnpaal om [slachtoffer 2] af te zetten, toen na een paar seconden een witte Fiat naast hem kwam staan. Voorts heeft [slachtoffer 1] verklaard dat [slachtoffer 2] schreeuwde dat hij moest weg rijden omdat de bestuurder van de Fiat een wapen had. Vervolgens reed de Fiat naar achter, waarna de bestuurder uitstapte, zijn arm strekte en direct begon te schieten. [7]
De rechtbank verwerpt het verweer dat de verklaring van [slachtoffer 1] niet voor het bewijs gebruikt kan worden omdat de verklaring ongeloofwaardig is. De rechtbank overweegt dat de verklaring van [slachtoffer 1] zoals hiervoor opgesomd op essentiële punten consistent is en objectieve ondersteuning vindt in de verklaring van getuige [getuige 1].
[slachtoffer 2] heeft op 24 februari 2014 ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij schoten hoorde, kogels in de auto zag, en zag dat [verdachte] schoot. [8]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 17 september 2013 met betrekking tot het schieten op de kruising Delftstraat verklaard dat hij uit de Fiat 500C stapte om met [slachtoffer 2] te praten. Verdachte verklaarde voorts dat hij naar de auto liep waarin [slachtoffer 2] zat en zag dat [slachtoffer 2] een wapen doorlaadde. Op dat moment moest verdachte naar eigen zeggen reageren en schoot hij 5 à 6 keer achter elkaar op de grond naast de auto. [9]
Opzet
Uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder het forensisch-technisch onderzoek, kan niet worden afgeleid dat verdachte zodanig gericht op de inzittenden van de auto heeft geschoten dat gesproken kan worden van opzet in enge zin op de dood van die inzittenden.
Ten aanzien van voorwaardelijk opzet overweegt de rechtbank dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in casu de dood van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] – aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedragingen van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank overweegt dat verdachte - blijkens de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen - met een doorgeladen pistool met daarin scherpe patronen meerdere malen heeft geschoten op en in de richting van de Opel Signum waarin [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zaten. Dit schieten vond plaats terwijl verdachte op korte afstand van de auto stond. Voordat verdachte heeft geschoten is hij naast de Opel Signum gestopt, heeft de Fiat 500C achter de Opel Signum geparkeerd en is direct met een pistool uitgestapt.
Aanwezigheid van de aanmerkelijke kansBij de beantwoording van de vraag of een aanmerkelijke kans op een dodelijke afloop heeft bestaan wordt vooropgesteld dat een vuurwapen naar zijn aard geschikt is om dodelijk letsel te veroorzaken. Het gebruik van een vuurwapen in de aanwezigheid van mensen roept naar zijn aard de kans in het leven dat dit dodelijk letsel ook ontstaat.
Wanneer deze kans wordt bezien binnen de omstandigheden van dit geval dan groeit deze kans uit tot een aanmerkelijke kans op dat dodelijke letsel.
De rechtbank overweegt daartoe dat door zeven kogels af te vuren op en in de richting van een personenauto terwijl verdachte op een zeer korte afstand van deze personenauto stond de aanmerkelijke kans bestond dat de kogels de inzittenden zouden raken, van welke kans verdachte zich ook - al dan niet als feit van algemene bekendheid - bewust moet zijn geweest.
Bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans
De rechtbank is van oordeel dat verdachte deze aanmerkelijke kans bovendien bewust heeft aanvaard. Blijkens het hiervoor overwogene is verdachte naast de Opel Signum gestopt en heeft hij [slachtoffer 2] in de auto gezien en daarmee ook moeten zien dat [slachtoffer 1] de bestuurder was. Door desondanks te schieten op de Opel Signum heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat naast [slachtoffer 2] ook [slachtoffer 1] geraakt zou worden.
Voorbedachte raad
Voor het bewijs van de voorbedachte raad is voldoende dat vaststaat dat verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat er gelegenheid was tot nadenken over de betekenis en gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij is niet van belang of die gelegenheid slechts gedurende een korte tijd heeft bestaan. Op 28 februari 2012 heeft de Hoge Raad [10] bij arrest vorenstaande opnieuw bevestigd.
De rechtbank is van oordeel dat, afgaande op de feitelijke handelingen van verdachte, hij gehandeld heeft met voorbedachte raad. Verdachte is immers - nadat hij zijn auto achter de Opel Signum had geparkeerd - met een pistool uit de Fiat 500C gestapt, is op de Opel Signum afgelopen en heeft meerdere keren met gestrekte arm op de Opel Signum geschoten waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zaten. Verdachte heeft zich op al deze momenten kunnen beraden en zich rekenschap kunnen geven van de gevolgen van het schieten op de Opel Signum waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zaten. Op 17 september 2013 heeft verdachte eveneens verklaard dat hij de enige is geweest die heeft geschoten. [11]
Verdachte wist redelijkerwijs dat zich nog een tweede persoon (bestuurder) in de auto bevond. De rechtbank is van oordeel dat de voorbedachte raad ten aanzien van het handelen van verdachte ten opzichte van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gelijk is.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad geprobeerd heeft [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
Plaat delict 2
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 25 oktober 2012 op de kruising Delftstraat met de Rotterdamweg meerdere malen geschoten heeft op de auto waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich bevonden. Zij overweegt daartoe het navolgende.
Op 25 oktober 2012 vindt er op de kruising van de Delftstraat met de Rotterdamweg in Almere een schietpartij plaats. Daarbij waren verdachte, [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en de inzittenden van de Volkswagen Jetta betrokken. Op de hoek van de Delftstraat met de Rotterdamweg werden 5 hulzen, kaliber 9mm, een kogelmantel inclusief kogelkop en een wieldop van een Fiat 500C met daarop een inslag van een vermoedelijke kogel werd aangetroffen. [12]
Verdachte erkent dat hij op plaats delict 2 heeft geschoten vanuit de Fiat 500C. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad heeft geschoten.
Getuige [getuige 2] verklaart dat hij ziet dat een kleine witte auto in de richting van de Rotterdamweg rijdt. Deze auto kwam aan de linkerkant van de weg tot stilstand. Vervolgens reed een andere, grotere auto ook richting de kruising. Deze auto stond stil naast de kleinere auto. Voorts verklaart de getuige dat hij op het moment dat hij een foto maakte van de stilstaande voertuigen, hij vrijwel gelijktijdig ziet dat de grotere auto slingerend achteruit rijdt en hoort hij dat er 5 tot 6 keer geschoten wordt. [13]
[slachtoffer 1] heeft op 13 september 2013 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij het Shell tankstation zag en dacht: “daar moet ik naar toe”. Vervolgens hoorde hij een inslag en zag hij [slachtoffer 2] twee pistolen onder zijn kleding vandaan halen en zijn raam open doen. [slachtoffer 2] ging terug schieten. [14]
Dat er vanuit de Opel Signum is geschoten in de richting van de Fiat 500C waarin verdachte zat, wordt ondersteund door het aantreffen van een inslag in een boom aan de Delftstraat. [15] De inslag is veroorzaakt door een kogel, kaliber 9mm. [16] In de motorkap van de inbeslaggenomen Fiat 500C bevond zich voorts een inslag veroorzaakt door een kogel, kaliber 9mm. [17]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 17 september 2013 verklaard dat hij na het eerste schietincident wegreed toen de Opel Signum al bij de kruising bij het Shell tankstation stond te wachten. Verdachte verklaarde dat hij vervolgens een aantal keer beschoten werd en hij bij het derde schot bedacht dat hij terug moest schieten. [18]
Dat er vanuit de Fiat 500C is geschoten richting de Opel Signum waarin verdachte en [slachtoffer 2] zaten, wordt ondersteund door het aantreffen van 5 hulzen op plaats delict 2 en een inslag op het bedrijfspand van New York Pizza [19] .
Uit voorgaande bewijsmiddelen en de overige stukken in het procesdossier valt niet vast te stellen wie er als eerste is begonnen met schieten. Wel stelt de rechtbank op basis van voornoemde bewijsmiddelen vast dat er door verdachte is geschoten op de Opel Signum en dat er vanuit de Opel Signum is geschoten op verdachte.
Opzet
Uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder het forensisch-technisch onderzoek, kan niet worden afgeleid dat verdachte zodanig gericht op de inzittenden van de auto heeft geschoten dat gesproken kan worden van opzet in enge zin op de dood van die inzittenden
De rechtbank overweegt dat verdachte - blijkens de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen - met een doorgeladen pistool met daarin scherpe patronen meerdere malen heeft geschoten op de Opel Signum waarin [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zaten.
Dit handelen, getuigt naar het oordeel van de rechtbank van voorwaardelijk opzet. In aansluiting op het hiervoor ten aanzien van de voorwaardelijke opzet van verdachte met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat door gericht vijf kogels af te vuren op een personenauto de aanmerkelijke kans bestaat dat de kogels de inzittenden zullen raken, van welke kans verdachte zich, al dan niet als feit van algemene bekendheid, bewust moet zijn geweest en welke kans hij heeft aanvaard.
Voorbedachte raad
De rechtbank is van oordeel dat afgaande op de feitelijke handelingen van verdachte, er bij verdachte geen sprake was van voorbedachte raad. Verdachte is immers nadat hij na het eerste schietincident had geschoten op de Opel Signum waarin [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zaten, weggereden. Verdachte heeft hier ter terechtzitting van 17 september 2013 over verklaard dat hij blij was dat het afgelopen was. Vervolgens wilde verdachte naar eigen zeggen naar huis rijden. Uit verdachtes handelen valt niet op te maken dat verdachte zich eenmaal aangekomen op plaats van het tweede schietincident heeft beraden alvorens hij geschoten heeft. Dat verdachte een vuurwapen bij zich droeg, voorbereid was op een mogelijke confrontatie en hij al had geschoten op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is onvoldoende om rustig en kalm beraad aan te nemen.
De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van dit onderdeel in de tenlastelegging.
Plaats delict 3
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 25 oktober 2012 op de Hollandsedreef op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft geschoten. Zij overweegt daartoe het navolgende.
Uit het procesdossier en uit het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte met de Fiat 500C aanwezig is geweest op de Hollandsedreef. Verdachte heeft over het schietincident op de Hollandsedreef verklaard dat hij niets af weet van een schietpartij op de Hollandsedreef. Nu er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte bij het derde schietincident aanwezig is geweest en uit de bewijsmiddelen ook niet blijkt dat hij een aandeel heeft gehad in de schietpartij die aldaar heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dit onderdeel in de tenlastelegging.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op 25 oktober 2012 in Almere een pistool van het merk Browning en patronen van het kaliber 9mm voorhanden heeft gehad.
Nu verdachte ter terechtzitting op 17 september 2013 heeft verklaard dat hij op 25 oktober 2012 bij de Delftstraat/Goudastraat en Delftstraat/Rotterdamweg in Almere heeft geschoten met een (geleend) pistool van het merk Browning, volstaat de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen.
De rechtbank verwijst als bewijsmiddelen voorts naar het proces-verbaal van sporenonderzoek en het bijbehorende onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). In het proces-verbaal van onderzoek is gerelateerd dat er zeven patroonhulzen van het kaliber 9mm Luger zijn aangetroffen op de Delftstraat en Goudastraat en dat er vijf patroonhulzen van het kaliber 9mm Luger zijn aangetroffen op de Delftstraat nabij de Rotterdamweg. [20] Deze twaalf patroonhulzen zijn door het NFI onderzocht en bleken vermoedelijk verschoten met een semi-automatisch pistool van het kaliber 9 mm Parabellum. [21]
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op 14 november 2012 in Almere munitie, stroomstootwapens en een busje pepperspray voorhanden heeft gehad. Zij overweegt daartoe het navolgende.
Op 14 november 2012 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan de [adres] in [woonplaats]. In de kamer op de tweede etage worden onder een kledingrek op de kamer tegenover de kamer die bij verdachte in gebruik is twee dozen munitie aangetroffen. [22] Tevens wordt er een stroomstootwapen aangetroffen. [23] Nader onderzoek door de forensische opsporing wijst uit dat het stroomstootwapen een wapen is in de zin van artikel 2, lid 1 categorie II onder 5 van de Wet Wapens en Munitie. De 105 scherpe patronen betreft munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet Wapens en Munitie. [24]
Op 14 november 2012 vindt er eveneens een doorzoeking plaats in de woning aan de [adres] in [woonplaats]. In de slaapkamer van verdachte wordt een stroomstootwapen en een busje pepperspray aangetroffen en inbeslaggenomen. [25] Nader onderzoek door de forensische opsporing wijst uit dat het busje pepperspray een wapen is in de zin van artikel 2, lid 1, categorie III onder 6 van de Wet Wapens en munitie. [26]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 17 september 2013 bekend dat de aangetroffen stoomstootwapens en het busje pepperspray zijn eigendom zijn. [27]
Uit opgenomen vertrouwelijke communicatie (OVC) tussen verdachte en [A] op 10 januari 2013 in de penitentiaire inrichting in Hoogeveen komt naar voren dat verdachte eveneens de beschikkingsmacht had over de munitie die is aangetroffen in zijn slaapkamer in de woning aan de [adres] in [woonplaats].
Op een gegeven moment zegt verdachte (Z) immers tegen [A] (A):
… (Z)”Ja die Springfield [28] is grote fout jonge, die tas.
Het gesprek wordt dan als volgt vervolgd:
… (A)” Die is niet gepakt.
(Z)Nee, die tas die ik bij jou heb gelaten. Bij die waskamer.
(A)Sja.
(Z)Die ga ik nu acht (8) maanden voor zitten.” [29]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen op 25 oktober 2012 in de gemeente Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade en opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg en met dat opzet, meermalen, in/op/nabij de Goudastraat en de Delftstraat en de Rotterdamweg (vanuit een personenauto)met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op één of meer tijdstippen op 25 oktober 2012 in de gemeente
Almere (telkens) een wapens van categorie II, te weten een pistool (Browning, 9 mm) en munitie van categorie III, te weten: patronen van kaliber 9mm voorhanden heeft gehad.
3.
hij op 14 november 2012 in de gemeente Almere,
- munitie van categorie III, te weten 50 patronen .45 en 5 patronen .357

en 50 patronen 9mm (merk: Luger) en

- twee (stroomstoot)wapens van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp
waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden
gemaakt of pijn kan worden toegebracht en
- een busje (traan)gas/pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het

treffen van personen met een weerloosmakende of traanverwekkende stof van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft/hebben gehad.

Van het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Onder 1:
Poging moord, meermalen gepleegd.
en
Poging doodslag, meermalen gepleegd.
Onder 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie, meermalen gepleegd.
Onder 3:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Het standpunt van de officier van justitie
Plaats delict 1
De officier van justitie heeft betoogd dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding dan wel een dreigend gevaar. Voorts heeft de officier van justitie betoogd dat verdachte de confrontatie heeft gezocht en dat er daarnaast geen ondersteuning is voor de stelling dat [slachtoffer 2] zijn wapen doorgeladen heeft.
Plaats delict 2
De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt omdat hij zelf de confrontatie bij het eerste schietincident heeft opgezocht en het vuurgevecht met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft geïnitieerd.
Het standpunt van de verdediging
Plaats delict 1
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer toekomt omdat verdachte naar de personenauto liep, zag dat [slachtoffer 2] zijn vuurwapen doorlaadde hetgeen een ogenblikkelijk dreigend gevaar opleverde en verdachte derhalve vanwege het verdedigen van zijn eigen lijf met zijn vuurwapen heeft geschoten op de auto waarin [slachtoffer 2] zat. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van eigen schuld bij verdachte die aan een beroep op noodweer in de weg staat heeft de raadsman betoogd dat het enkele vuurwapenbezit van verdachte en het opzoeken van een confrontatie niet in de weg staat aan een geslaagd beroep op noodweer.
Plaats delict 2
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer toekomt. De Opel Signum met daarin [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] stonden verdachte op te wachten op de kruising van de Delftstraat met de Rotterdamweg. Toen verdachte door hen beschoten werd, kon hij niet anders dan terug schieten en zichzelf verdedigen. Omdat de Volkswagen Jetta achter de Fiat 500C stond, kon verdachte niet vluchten. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte tevens een beroep op noodweer toekomt omdat de Volkswagen Jetta waarin zijn broer zat beschoten werd. Verdachte heeft aldus door terug te schieten niet alleen gehandeld ter noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf, maar ook van een anders lijf. De raadsman heeft betoogd dat er van culpa in causa geen sprake is, nu verdachte op plaats delict 1 op de grond heeft geschoten en niet de aanval heeft ingezet.
Het oordeel van de rechtbank
Plaats delict 1
De rechtbank heeft onder 4 geoordeeld dat verdachte ten aanzien van de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachte raad heeft gehandeld. Indien er sprake is van handelen met voorbedachten rade, is er weinig ruimte voor een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces. Voorbedachten rade vooronderstelt immers dat een verdachte gelegenheid heeft gehad om zich te beraden en zich rekenschap te geven van het besluit en de gevolgen daarvan. De kern van handelen in een noodweersituatie ligt daarentegen in een kort moment om over te gaan tot verdedigen. In de regel verdragen deze verschillende manieren van wilsvorming zich niet met elkaar, de uitzondering van acute dreiging daar buiten gelaten.
De rechtbank overweegt dat een dergelijke uitzonderingssituatie niet aannemelijk is geworden. De verklaringen van getuige [getuige 1], [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en het forensische bewijs onderschrijven immers niet de stelling van verdachte dat [slachtoffer 2] een wapen doorlaadde en er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen.
De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op noodweer.
Plaats delict 2
De rechtbank heeft onder 4 geoordeeld dat bij het tweede schietincident door verdachte en vanuit de Opel Signum is geschoten. Wie vervolgens op de kruising van de Delftstraat met de Rotterdamweg als eerste heeft geschoten is niet met zekerheid vast te stellen. Het is echter wel mogelijk dat er als eerste vanuit de Opel Signum is geschoten op verdachte. Hiervan uitgaande zou er sprake zijn van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
De rechtbank is echter van oordeel dat verdachte geen beroep op noodweer toekomt. Gedragingen van de verdachte voorafgaande aan het schieten vanuit de Open Signum staan aan het slagen van een beroep op noodweer in de weg.
Verdachte heeft bij het eerste schietincident meerdere malen geschoten op de Opel Signum waarin [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zaten. Door aldus te handelen heeft verdachte doelbewust de confrontatie opgezocht (dolus in causa) en had verdachte kunnen weten dat er bij een volgend treffen gewelddadig gereageerd zou worden door [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Bij die stand van zaken komt verdachte geen beroep op noodweer toe.
De feiten zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFBAARHEID VAN DE DADER

Het standpunt van de officier van justitie
Plaats delict 1 en plaats delict 2
De officier van justitie heeft betoogd dat er geen sprake is van een (putatieve) noodweersituatie en er derhalve geen sprake is van noodweerexces.
Het standpunt van de verdediging
Plaats delict 1 en plaats delict 2
De raadsman heeft aangevoerd dat indien de rechtbank aanneemt dat het schieten van verdachte een disproportionele reactie is het handelen van verdachte een gevolg is van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte ontstaan door de intimidaties van [slachtoffer 2] en de zware mishandeling door hem.
Het oordeel van de rechtbank
Plaats delict 1
Zoals de rechtbank hiervoor onder de strafbaarheid van de feiten heeft overwogen, is er geen sprake geweest van een wederrechtelijke aanranding van verdachte dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Derhalve komt verdachte geen beroep op noodweerexces toe. De rechtbank verwerpt het verweer.
Plaats delict 2
Zoals de rechtbank hiervoor onder de strafbaarheid van de feiten heeft overwogen, komt verdachte vanwege eigen schuld geen beroep op noodweer toe. De rechtbank is van oordeel dat, voor zover al zou kunnen worden gesproken van een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, de mate van eigen schuld van verdachte aan het ontstaan van de noodweersituatie een beroep op noodweerexces in de weg staat. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
Verdachte is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

9.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek van het reeds ondergane voorarrest. Bij de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van verdachte voor soortgelijke delicten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf opgemerkt dat er rekening gehouden dient te worden met de omstandigheden dat verdachte geïntimideerd, bedreigd en zwaar mishandeld is alvorens hij geschoten heeft op twee personen. Daarnaast moet tevens rekening gehouden worden met het feit dat verdachte is beschoten. Tevens heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn nu de strafzaak tegen verdachte na ruim 18 maanden wordt afgedaan.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op twee personen en aan doodslag en het bezit van een vuurwapen, munitie, stroomstootwapens en een busje pepperspray. Verdachte heeft in een woonwijk met een vuurwapen geschoten op een auto waarin twee personen zaten. Ook toen deze auto wegreed, heeft verdachte geschoten op de auto. Door aldus te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zeer ernstig gewelddadig gedrag gericht tegen het leven van anderen. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij vanwege een conflict een vuurwapen heeft geleend en met dit vuurwapen geschoten heeft. De rechtbank is van oordeel dat dergelijk handelen in onze samenleving niet te accepteren is en zwaar bestraft dient te worden.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf rekening gehouden met de richtlijnen van het Hof Leeuwarden, nu het Landelijk Overleg van de Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS) geen oriëntatiepunten heeft geformuleerd voor moord en doodslag. De rechtbank gaat bij de strafoplegging voor moord uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 14 jaar. Nu het een poging betreft dient dit ingevolge het bepaalde in artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht met een derde te worden verminderd. Voor de straftoemeting ten aanzien van doodslag gaat de rechtbank uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren. Als strafverzwarende factor weegt de rechtbank mee dat verdachte de strafbare feiten op de openbare weg gepleegd heeft, waar meerdere onschuldige personen getuige zijn geweest van het schieten door verdachte. De LOVS oriëntatiepunten voor het bezit van een (semi) automatisch vuurwapen geven aan dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden opgelegd dient te worden.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 17 april 2013. Hieruit blijkt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld wegens het in strijd handelen met de Wet wapens en munitie.
De rechtbank heeft tevens rekening gehouden met het reclasseringsadvies d.d. 10 december 2013. Hierin wordt geconcludeerd dat verdachtes wapenbezit samenhangt met zijn negatieve sociale netwerk. Verdachte heeft immers verklaard dat hij het wapen waarmee hij geschoten heeft, geleend heeft. Verdachte lijkt bij dit alles berekenend te werk te zijn gegaan en daarmee een pro criminele houding te hebben. Dit dient als risico verhogend gezien te worden. De reclassering schat de kans op recidive als hoog gemiddeld in. Zij adviseert een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank overweegt dat de termijn waarop onderhavige strafzaak ter beoordeling is voorgelegd is wellicht onwenselijk voor verdachte is maar niet onredelijk lang gelet op het procesverloop. Zoals de raadsman betoogd heeft is de behandeling van de strafzaak op 25 september 2013 uit het oogpunt van proces-efficiency geschorst. De rechtbank acht het dan ook niet noodzakelijk dat aan de overschrijding van de redelijke termijn een rechtsgevolg wordt verbonden.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat het strafbare handelen van verdachte alleen bestraft dient te worden met een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De eis van de officier van justitie, 8 jaar gevangenisstraf, acht de rechtbank passend en geboden.

10.BESLAG

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar artikel 33a van het Wetboek van Strafrecht gevorderd de bescheiden en de Fiat 500C met bijbehorend portier genoemd onder de nummers 1, 9, 10 en 11 op de door haar overlegde beslaglijst verbeurd te verklaren. Voor wat betreft de Fiat 500C en het bijbehorend portier heeft de officier van justitie gevorderd de beslissing tot verbeurdverklaring in te laten gaan op het moment van het onherroepelijk worden van onderhavig vonnis en van de vonnissen tegen de mededaders. Dit geldt eveneens voor de door de officier van justitie gevorderde teruggave aan verdachte van de 3 jassen en 4 petten van verdachte, genoemd onder de nummers 2 tot en met 8.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt aangaande de in beslag genomen goederen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de op de op 16 december 2013 overlegde beslaglijst onder de nummers 1, 9, 10 en 11 vermelde voorwerpen, te weten een tweetal papieren, de Fiat 500C kenteken [kenteken] en een portier van voornoemde personenauto moeten worden verbeurdverklaard, omdat met betrekking tot deze aan verdachte toebehorende voorwerpen het onder 1 bewezen verklaarde feit is begaan.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de op 16 december 2013 overlegde beslaglijst onder de nummers 2 tot en met 8 vermelde voorwerpen, te weten 3 jassen en 4 petten aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
De rechtbank ziet binnen het systeem van de wet geen mogelijkheid om te bepalen dat de verbeurdverklaring/teruggave van genoemde goederen pas zal ingaan op het moment van onherroepelijk worden van de vonnissen tegen verdachtes mededaders. Er staan de officier van justitie andere middelen ter beschikking om de inbeslagname van die goederen ten behoeve van die zaken te bewerkstelligen. Dat deze beslissingen pas ingaan na het onherroepelijk worden van het onderhavige vonnis tegen verdachte vloeit reeds uit de wet voort, zodat daarover geen afzonderlijke beslissing hoeft te worden genomen.

11.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer 1] -daartoe vertegenwoordigt door R.W.A. Offermans- zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 5.000, - (immateriële schade).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [slachtoffer 1], gelet op zijn eigen aandeel in de schietpartij, niet-ontvankelijk te verklaring in zijn vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering dient te worden ontzegd, gelet op de door hem betoogde vrijspraken en ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 1] een eigen aandeel heeft gehad in de schietpartij die zich heeft voltrokken op 25 oktober 2012. Zoals de rechtbank onder 4 heeft besproken, heeft [slachtoffer 1] geschoten op verdachte. Eigen schuld van het slachtoffer in de zin van art. 6:101 lid 1 BW kan leiden tot vermindering van de schadevergoedingsplicht.
Nu er sprake is van eigen schuld en de vordering zodoende niet eenvoudig van aard is zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

12.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 27, 33, 33a, 45, 91, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder 1, 2 en 3 of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 jaar;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart verbeurd de op de overlegde “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” onder 1 en 10 vermelde voorwerpen, te weten een tweetal papieren;
- verklaart verbeurd de op de overlegde “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” onder 9 en 11 vermelde voorwerpen, te weten een Fiat 500C, kenteken [kenteken] en een bijbehorend portier;
- gelast de teruggave aan de verdachte van de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” onder 2 tot en met 8 vermelde voorwerpen, te weten 3 jassen en 4 petten;
Benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. B. Fijnheer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Arends en J.E. Doornwaard, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2014.
De griffier, mr. J.J. Arends, is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2012075980, doorgenummerd 0001 tot en met 3418.
2.Pagina 1156.
3.Pagina 1110.
5.Pagina 1156.
6.Zie het proces-verbaal van het verhoor van [getuige 1] door de rechter-commissaris op 21 augustus 2013, RC-nr. 12/5670, 12/5676, 12/5677 en 12/5678.
7.Zie het proces-verbaal van het verhoor van [slachtoffer 1] door de rechter-commissaris op 13 september 2013, RC-nr. 12/5676, 12/5677 en 12/5678.
8.Zie het proces-verbaal van het verhoor van [slachtoffer 2] door de rechter-commissaris op 24 februari 2014.
9.Zie het proces-verbaal ter terechtzitting van 17 september 2013.
10.LJN BR 2342.
11.Zie voetnoot 11.
12.Zie het Forensische dossier pagina 21.
13.Pagina 1211.
14.Zie het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] door de rechter-commissaris d.d. 13 september 2013
15.Pagina’s 1166 tot en met 1168.
16.Zie het Forensische dossier pagina’s 253 en 254.
17.Zie het Forensische dossier pagina’s 198, 199, 239 en 240.
18.Zie het proces-verbaal ter terechtzitting van 17 september 2013.
19.Zie het Forensische dossier pagina 21.
20.Zie het Forensische dossier pagina 21.
21.Pagina’s 395 en 400.
22.Pagina 2450.
23.Pagina’s 2443 en 3512.
24.Pagina’s 2454 en 2455.
25.Pagina’s 2467 en 2468.
26.Pagina 2471.
27.Zie het proces-verbaal ter terechtzitting van 17 september 2013.
28.Springfield is een wapen fabrikant.
29.Pagina 1981.