ECLI:NL:RBMNE:2014:1211

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
28 maart 2014
Zaaknummer
C/16/360302 / HA RK 14-2
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen de hoogte van het in rekening gebrachte griffierecht in civiele procedure

In deze zaak heeft de vennootschap naar Duits recht, vertegenwoordigd door mr. S.W. van Dijk, verzet aangetekend tegen het door de griffier van de Rechtbank Midden-Nederland in rekening gebrachte griffierecht van € 3.621,00. Dit verzet is ingediend op 3 januari 2014, waarbij de verzoekster stelt dat het griffierecht in deze procedure € 1.789,00 zou moeten zijn. De verzoekster betoogt dat de extra kosten van € 1.832,00 zonder wettelijke grond zijn aangerekend. De rechtbank heeft de feiten en argumenten van de verzoekster beoordeeld, waarbij zij opmerkt dat er geen sprake is van een vermeerdering van eis, maar van een verduidelijking van de reeds ingediende eis tot schadevergoeding.

De rechtbank constateert dat de eisende partij in de inleidende dagvaarding een bedrag van € 94.529,36 heeft gevorderd, inclusief schadevergoeding op te maken bij staat. De kernvraag in deze procedure is of de nadere berekening van de eis door de eisende partij moet worden gezien als een wijziging van eis of als een begroting van de schadevergoeding. De rechtbank verwijst naar relevante artikelen uit de Wet Griffierechten Burgerlijke Zaken (WGBZ) die van toepassing zijn op deze kwestie.

Na beoordeling van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen, concludeert de rechtbank dat de eisende partij haar petitum bij conclusie van repliek heeft herzien en dat er sprake is van wijzigingen van eis. De rechtbank wijst erop dat de griffier het griffierecht correct heeft vastgesteld op basis van de geldende regels voor rechtspersonen in 2012. De rechtbank verklaart het verzet van de verzoekster ongegrond en bevestigt de hoogte van het griffierecht zoals vastgesteld door de griffier.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/360302 / HA RK 14-2 EH

Beschikking van 26 maart 2014

in de zaak van
de vennootschap naar Duits recht
[verzoekster],
gevestigd te [woonplaats], Duitsland,
verzoekster,
gemachtigde: mr. S.W. van Dijk,
en

DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND,

zetelende te Utrecht,
verweerder.
1.
De beoordeling
1.1.
Mr. S.W. van Dijk, werkzaam bij Van Dijk & Van Arnhem Advocaten Apeldoorn, heeft op 3 januari 2014 ter griffie van deze rechtbank namens verzoekster een verzoekschrift ingediend. Bij dat verzoekschrift komt mr. Van Dijk overeenkomstig artikel 29 van de Wet Griffierecht Burgerlijke Zaken (WGBZ) in verzet tegen het door de griffier in rekening gebrachte griffierecht ten bedrage van € 3.621,00 in de procedure met zaak-/rolnummer 324902 / HA ZA 12-807. Volgens hem geldt in deze procedure een griffierecht van
€ 1.789,00. Hij stelt dat de extra € 1.832,00 zonder wettelijke grond in rekening is gebracht.
Van vermeerdering van eis bij conclusie van repliek is geen sprake, slechts van een invulling en concretisering van de reeds bij dagvaarding ingestelde eis strekkende tot schadevergoeding, op te maken bij staat. In de kop van de conclusie van repliek is ook niet aangegeven dat daarin een wijziging van eis is opgenomen.
Bovendien is de gehele eis (inclusief de vermeerdering) afgewezen, zodat artikel 12 lid 4 tweede volzin WGBZ van toepassing is, aldus verzoekster.
1.2.
De griffier heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
1.3.
De rechtbank constateert dat de eisende partij in de inleidende dagvaarding van de betreffende procedure een bedrag heeft gevorderd van € 94.529,36 (zijnde: € 70.741,36 + € 22.000,00 + € 1.788,00) en daarnaast vergoeding van door de eisende partij geleden schade in verband met de additionele inkoopkosten, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
1.4.
De vraag die beantwoord moet worden, is of de nadere berekening door de eisende partij van de volgens haar door de gedaagde partij verschuldigde bedragen moet worden aangemerkt als een eiswijziging of als een begroting van de haar toekomende schadevergoeding.
Artikel 12 lid 1 en artikel 14 lid 1 van de Wet Griffierechten Burgerlijke Zaken (WGBZ) zijn hier van toepassing.
Artikel 12 lid 1 luidt:
“Indien de vordering strekt tot betaling van een geldsom en de eiser zijn eis vermeerdert overeenkomstig artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, wordt het griffierecht verhoogd tot het griffierecht, dat partijen verschuldigd zouden zijn geweest, indien de vermeerderde eis was opgenomen in de dagvaarding.”
Artikel 14 lid 1 luidt:
“Indien de eis strekt tot veroordeling tot schadevergoeding op te maken bij staat, maar de rechter in het vonnis of arrest overeenkomstig artikel 97 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek de schade heeft begroot, wordt alsnog het griffierecht geheven dat partijen verschuldigd zouden zijn geweest, indien de eis in de dagvaarding had gestrekt tot betaling van een bepaalde geldsom ten belope van de begrote schade. Het reeds voldane griffierecht wordt hierop in mindering gebracht.”
1.5.
De rechtbank is van oordeel dat de eisende partij in de betreffende procedure bij conclusie van repliek haar petitum volledig heeft herzien en daarin wijzigingen van eis heeft opgenomen. Dit is weliswaar niet meegenomen in de kop van de conclusie van repliek maar wel in de conclusie als zodanig verwerkt. De rechtbank wijst op pagina’s 19 en 20 van de conclusie van repliek waarin de eisende partij expliciet akte vraagt voor wijzigingen van haar eis. Blijkens pagina 28 van de conclusie van repliek heeft zij ook beoogd haar petitum te wijzigen, in die zin dat de vordering vanaf dat moment € 268.712,26 bedraagt ( zijnde: € 103.932,15 + € 22.000,00 + € 140.838,25 + € 153,86 + € 1.788,00).
1.6.
De omstandigheid dat de rechtbank in haar vonnis van 30 december 2013 (rechtsoverweging 4.5.) de bij repliek genoemde schadebedragen niet als een nieuwe eis heeft aangemerkt, kan verzoekster niet baten, omdat dat oordeel is gegeven in het kader van haar bevoegdheid om over deze schadebedragen te beslissen. Dit laat onverlet dat aanvulling van de vordering met concrete schadebedragen onder de hiervoor geschetste omstandigheden in het kader van de WGBZ als eisvermeerdering dient te worden beschouwd. Het feit dat de rechtbank de vordering (inclusief de eisvermeerdering) heeft afgewezen, betekent niet dat de rechtbank de vermeerdering van eis “buiten beschouwing heeft gelaten” als bedoeld in artikel 12 lid 4 WGBZ. Daarmee is immers alleen bedoeld de situatie dat de rechter een verzochte eisvermeerdering niet toestaat.
1.7.
In 2012 gold voor rechtspersonen ten aanzien van een vordering van meer dan
€ 100.000,00 een griffierecht van € 3.621,00. Uit het bovenstaande volgt dat de griffier het griffierecht juist heeft vastgesteld en dat het verzet ongegrond moet worden verklaard.
2.
De beslissing
De rechtbank:
2.1.
verklaart het verzet ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Creutzberg en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2014. [1]

Voetnoten

1.type: EH