ECLI:NL:RBMNE:2014:1151

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2014
Publicatiedatum
24 maart 2014
Zaaknummer
362359 / HARK 14-27
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen kantonrechter in civiele procedure

In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 7 maart 2014, heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. L.G. Wijma, de kantonrechter die zijn zaak behandelt. Verzoeker heeft eerder mr. Wijma gewraakt in een andere procedure en is van mening dat de kantonrechter zich zou moeten verschonen. Hij stelt dat het onbehoorlijk is dat de kantonrechter, na een eerdere wraking, nog steeds zijn zaak behandelt. De rechtbank heeft de procedure en de ingediende stukken, waaronder een proces-verbaal van de zitting en correspondentie van verzoeker, in overweging genomen.

De rechtbank oordeelt dat de gronden voor wraking niet voldoende zijn om aan te nemen dat er sprake is van een gebrek aan onpartijdigheid. De rechtbank benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. In dit geval zijn de aangevoerde gronden van verzoeker niet van dien aard dat ze de vrees voor partijdigheid objectief rechtvaardigen. Het enkele feit dat verzoeker eerder een wrakingsverzoek heeft ingediend, is op zichzelf niet voldoende om te concluderen dat de rechter partijdig is.

De rechtbank wijst het wrakingsverzoek af en stelt vast dat verzoeker misbruik maakt van zijn bevoegdheid om wrakingsverzoeken in te dienen. De rechtbank bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze zaken niet in behandeling zal worden genomen. De strafzaak tegen verzoeker zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingslocatie Lelystad
Zaaknummer: WK2014/08
Rekestnummer: 362359 / HARK 14-27
beslissing van 7 maart 2014 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 512 Wetboek van Strafvordering van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 23 januari 2014
- de brief van verzoeker van 6 februari 2014
- de e-mail van verzoeker van 8 februari 2014
- de e-mail van mr. Wijma van 13 februari 2014
- de mondelinge behandeling op 21 februari 2014.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. L.G. Wijma als kantonrechter in de procedure tegen verzoeker.
2.2.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij de kantonrechter heeft gewraakt omdat hij de kantonrechter reeds eerder (in een andere zaak) heeft gewraakt en de kantonrechter weigert zich in deze zaak te verschonen. Verzoeker vindt het onbehoorlijk dat wanneer hij de kantonrechter al een keer gewraakt heeft, deze alsnog een zaak van betrokkene in behandeling neemt. Hij vindt het onzorgvuldig van de rechtbank dat dit wordt toegestaan.

3.De beoordeling

3.1.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm gegeven door zowel artikel 512 van het Wetboek van strafvordering als door artikel 6 EVRM, dit alles in samenhang met de door de Hoge Raad en de door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Uitgangspunt is dat de verdachte recht heeft op een behandeling van zijn zaak door een onpartijdige rechter. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden de rechtzoekende grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
In het onderhavige geval is dat niet het geval. De door verzoeker aangevoerde gronden zijn geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de genoemde rechter schade zou kunnen lijden. Het enkele feit dat verzoeker de rechter eerder heeft gewraakt (in een andere zaak) leidt niet tot de conclusie dat de rechter partijdig is dan wel dat de schijn van partijdigheid daarmee is gewekt. De rechter hoefde zich dus ook niet te verschonen, zoals door verzoeker gevraagd. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.
3.4.
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij mr. Wijma zal blijven wraken. De rechtbank is van oordeel dat verzoeker alsdan de bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen misbruikt en zal daarom bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de onderhavige zaken niet in behandeling wordt genomen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. Wijma af;
4.2.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de onderhavige zaken niet in behandeling zal worden genomen;
4.2.
bepaalt dat de strafzaak tegen verzoeker dient te worden voorgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. M.C.P. de Ridder, A. van Holten en R.M. Berendsen in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Weistra en in openbaar uitgesproken op 7 maart 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.