ECLI:NL:RBMNE:2014:1148

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2014
Publicatiedatum
24 maart 2014
Zaaknummer
361838 / HARK 14-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingszaak tegen rechters in strafrechtelijke procedure

Op 7 maart 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Lelystad, uitspraak gedaan in een wrakingszaak met rekestnummer 361838 / HARK 14-20. De zaak betreft een verzoek tot wraking van de politierechter mr. C.A. de Beaufort, ingediend door verzoeker op 2 januari 2014. Dit verzoek werd geregistreerd onder rekestnummer 360473 / HA RK 14-6 en behandeld op 24 januari 2014. Tijdens deze zitting heeft verzoeker de wrakingskamer, bestaande uit mrs. O.E. Mulder, A.E. The-Kouwenhoven en G. Perrick, gewraakt. Op 21 februari 2014 heeft verzoeker opnieuw een wrakingsverzoek ingediend, waarbij hij de gehele rechtbank en alle leden heeft gewraakt, met als argument dat het verzoek door een andere rechtbank behandeld diende te worden.

De wrakingskamer heeft het verzoek van 21 februari 2014 afgewezen, omdat het als misbruik van recht werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat verzoeker geen feiten of omstandigheden had aangedragen die de onpartijdigheid van de rechters in twijfel trokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker de bevoegdheid om wrakingsverzoeken in te dienen misbruikte, en heeft bepaald dat toekomstige wrakingsverzoeken van verzoeker in deze zaken niet in behandeling zullen worden genomen.

In de beslissing verklaarde de rechtbank verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van 21 februari 2014, wees het verzoek tot wraking van de genoemde rechters af, en bepaalde dat de behandeling van het wrakingsverzoek met rekestnummer 360473 / HA RK 14-6 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van schorsing. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingslocatie Lelystad
Rekestnummer: 361838 / HARK 14-20
beslissing van 7 maart 2014 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot wraking,
verder ook te noemen verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Bij de Rechtbank Midden-Nederland, sector Strafrecht, locatie Lelystad, is een procedure aanhangig met rekestnummer 13/3317 (parketnummer: 16-164303-13). De zaak is in behandeling bij politierechter mr. C.A. de Beaufort. Op 2 januari 2014 heeft verzoeker (mondeling) de politierechter gewraakt.
1.2.
Voormeld verzoek is bij de rechtbank geregistreerd onder rekestnummer 360473 / HA RK 14-6 en is behandeld ter terechtzitting van 24 januari 2014. Verzoeker is bij brief (zowel per gewone als per aangetekende post verzonden) van 9 januari 2014 opgeroepen voor de behandeling.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van 24 januari 2014 heeft verzoeker de wrakingskamer, bestaande uit mrs. O.E. Mulder, A.E. The-Kouwenhoven en G. Perrick gewraakt.
1.4.
Bij brief van 17 februari 2014 (zowel per gewone als per aangetekende post verzonden) is verzoeker opgeroepen voor de behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek op 21 februari 2014.
1.5.
Tijdens de mondelinge behandeling op 21 februari 2014 heeft verzoeker de wrakingskamer, het bestuur van de rechtbank en alle leden van de rechtbank gewraakt. Als grond voor deze wraking heeft verzoeker aangevoerd dat het wrakingsverzoek door een andere rechtbank behandeld dient te worden.
1.6.
De wrakingskamer acht het onder 1.5. genoemde wrakingsverzoek op deze gronden misbruik van recht. Daarnaast volgt uit artikel 10.3 van het Landelijk Wrakingsprotocol dat een verzoek tot wraking van een heel gerecht en/of rechter die niet op de zaak zit(ten), niet in behandeling wordt genomen. Samenstelling van een nieuwe wrakingskamer kan daarom achterwege blijven. Verzoeker zal in zijn wrakingsverzoek van 21 februari 2014 niet worden ontvangen.

2.De beoordeling van het verzoek

2.1.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek van 24 januari 2014 is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Rv. Daarin is bepaald dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is.
Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten of omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
2.2.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat deze rechtbank niet bevoegd is het wrakingsverzoek te behandelen wegens belangenverstrengeling. Voorts is verzoeker van mening dat de behandeling van het verzoek aangehouden had moeten worden voor nader onderzoek omdat niet de volledige naamsvermelding van alle leden van de wrakingskamer waren gegeven.
2.3.
De door verzoeker aangevoerde gronden zijn geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de genoemde rechters schade zou kunnen lijden. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.
2.4.
De rechtbank is voorts, mede gezien het hiervoor in 1.5. en 1.6. vermelde, van oordeel dat verzoeker de bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen misbruikt. Hij zal daarom bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de onderhavige zaken niet in behandeling wordt genomen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van 21 februari 2014;
3.2.
wijst het verzoek tot wraking van mrs. O.E. Mulder, A.E. The-Kouwenhoven en G. Perrick af;
3.3.
bepaalt dat de behandeling van het wrakingsverzoek met rekestnummer
360473 / HA RK 14-6 dient te worden voorgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
3.4.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de onderhavige zaken niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.C.P. de Ridder, A van Holten en R.M. Berendsen in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Weistra en in openbaar uitgesproken op 7 maart 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.