ECLI:NL:RBMNE:2014:1085

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 maart 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
364886 / KG ZA 14-180
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis kort geding inzake overplaatsing van een cliënt van een zorginstelling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 maart 2014 een tussenvonnis uitgesproken in een kort geding tussen [eiser], de vader en wettelijke vertegenwoordiger van [A], en de stichting 's Heeren Loo, een zorginstelling. De zaak betreft de overplaatsing van [A], een jongvolwassen man met een ernstige verstandelijke beperking, naar een andere locatie van 's Heeren Loo. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat er nader onderzoek nodig is om te beoordelen of de overplaatsing van [A] naar de voorgestelde locatie [locatie C] kan plaatsvinden. Totdat dit onderzoek is afgerond, is het de zorginstelling verboden om [A] over te plaatsen of de medebewoner terug te plaatsen naar de huidige locatie van [A]. De voorzieningenrechter heeft aangegeven dat verdere beslissingen in deze zaak worden aangehouden in afwachting van het oordeel van het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE). De zaak is van belang voor de zorgverlening aan [A] en de afspraken die zijn gemaakt tussen partijen over zijn verblijf en zorg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: 364886 / KG ZA 14-180
Vonnis in kort geding van 20 maart 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te[woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J. Boelens,
tegen
de stichting
STICHTING ZORGVERLENING 'S HEEREN LOO,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Amersfoort,
gedaagde,
advocaat mr. S. Garvelink.
Partijen zullen hierna [eiser] en 's Heeren Loo genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de producties 1 tot en met 9 van [eiser],
  • de mondelinge behandeling van 18 maart 2014,
  • de pleitnota van 's Heeren Loo.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1. ’
s Heeren Loo is een zorginstelling en biedt op diverse locaties in Nederland ondersteuning aan mensen van alle leeftijden met een lichte tot ernstige verstandelijke beperking.
2.2.
[eiser] is de vader en wettelijke vertegenwoordiger van [A], geboren [1988] (hierna te noemen: [A]).
2.3.
[A] is een jongvolwassen man met een ernstige verstandelijke beperking en
een autistische stoornis, waardoor hij op een ontwikkelingsleeftijd tussen de nul en anderhalf jaar functioneert.
2.4.
[A] verblijft vanaf zijn elfde jaar bij ’s Heeren Loo op de locatie
te [plaatsnaam]en wordt daar door medewerkers van ’s Heeren Loo verzorgd.
2.5.
Partijen hebben in het kader van de zorgverlening aan [A] een overeenkomst met elkaar gesloten. Zij zijn het erover eens dat de laatste door beide partijen ondertekende overeenkomst de door ’s Heeren Loo als productie 2 in het geding gebrachte zorgverleningsovereenkomst van 15 maart 2001 (hierna te noemen: de zorgverleningsovereenkomst) betreft en dat zij nog aan in deze zorgverleningsovereenkomst genoemde bepalingen zijn gebonden. In artikel 11 van deze zorgverleningsovereenkomst is een bepaling over overplaatsing opgenomen. Dit artikel luidt als volgt:
“ art. 11 overplaatsing
11.1
Alvorens tot overplaatsing wordt besloten, overlegt de zorgverlener met de
zorgvrager.
11.2.
Indien het belang van de zorgverlener of de zorgvrager dat dringend vereist, is het
de zorgverlener toegestaan de zorgvrager binnen de instelling van zorgverlener
over te plaatsen, tenzij in het zorgplan anders is voorzien. Alvorens daartoe over te
gaan, volgt de zorgverlener een procedure, zoals die is overeengekomen met het
bestuur van de oudervereniging.
(…).”
2.6.
Op dit moment woont [A] op de op het terrein gelegen locatie[locatie A]
1-2 (hierna aan te duiden als:[locatie A]).[locatie A]
2.7.
[locatie A] is een woonlocatie voor kinderen/jongeren met moeilijk verstaanbaar gedrag. Er kunnen op deze woonlocatie zeven cliënten verblijven verdeeld
over twee huiskamers. Per huiskamer is een begeleider aanwezig.
[A] deelt de huiskamer die bestemd is voor drie cliënten, op dit moment met nog één cliënt. De dagbesteding vindt plaats in [locatie B], dat zich aan de andere kant van het terrein bevindt. Op het terrein bevindt zich ook nog een zwembad, waar [A] ongeveer één keer per week gebruik van maakt.
2.8. Medio 2012 is een nieuwe bewoner (hierna te noemen: medebewoner) tot de woongroep van [A] toegetreden. Deze medebewoner heeft [A] zes keer fysiek mishandeld. ’s Heeren Loo heeft vervolgens besloten om deze medebewoner tijdelijk op een crisisplek te huisvesten.
2.9. Vanaf 2012 zijn partijen in overleg getreden over overplaatsing van [A] naar
één van de andere woonlocaties van ’s Heeren Loo.
2.10. Partijen zijn in het kader van dit overleg overeengekomen dat een woonprofiel
voor [A] zal worden opgesteld door het Centrum voor Consultatie en Expertise
(hierna te noemen: CCE).
2.11.
Mevrouw dr. Y.M. Dijkxhoorn (hierna te noemen: Dijkxhoorn), werkzaam als consulent bij het CCE, heeft vervolgens [A] geobserveerd en het door [eiser] als productie 4 in het geding gebrachte woonprofiel met als datum 19 december 2013 opgesteld.
2.12.
In dit woonprofiel is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“(…)
DoelstellingHet vinden van een passende geïntegreerde en vooral veilige woonomgeving, waarbinnen intensieve zorg mogelijk is om [A] binnen alle aspecten van het dagelijks leven te begeleiden en zinvolle activiteiten te bieden.
(…)
ProfielOndersteuningsbehoefte: cliëntniveau
(…)
Hij is aangewezen op 24-uursbegeleiding binnen een context met vaste patronen en structuur, zodat terugkerende activiteiten en plekken herkenbaar voor hem zijn. Individuele aandacht is noodzakelijk, omdat [A] niet zelf in zijn sociale en communicatieve behoeften kan voorzien. [A] ondervindt last van omgevingsprikkels (vooral auditief): dit is niet altijd direct zichtbaar, hij lijkt er spanning mee op te bouwen, die hij ontlaadt middels probleemgedrag. [A] loopt uit drukke en lawaaiige situaties vaak weg. Als hij niet weg kan, raakt hij in paniek.
Daginvullingswerk:[A] moet gestimuleerd worden om tot activiteit te komen. (…) Motorische activiteiten (wandelen, fietsen, zwemmen) moeten dagelijks terugkerend zijn. (…).
Omgeving:(…) Hij heeft letterlijk en figuurlijk de ruimte nodig, om te kunnen bewegen en zelf de nabijheid tot mensen te bepalen. Er moet altijd een begeleider binnen zicht/gehoor zijn, daar hij niet in staat is zichzelf te beschermen ten opzichte van groepsgenoten is hun nabijheid toezicht noodzakelijk.
[A] is graag buiten en schommelt graag, een gesloten tuin is een pre, het geeft hem immers meer ruimte om zelf de nabijheid tot anderen te reguleren en in het gezicht van begeleiders te blijven.
Medecliënten:[A] is niet sterk gericht op medecliënten, maar lijkt zich prettig te voelen in de nabijheid van rustige cliënten. Hij wordt zeer onrustig van onrust en spanning om hem heen (bijvoorbeeld druk praten, veel bewegen).
(…).
2.13.
[eiser] en ’s Heeren Loo hebben zich beide akkoord verklaard met dit profiel.
2.14.
Op 19 februari 2014 heeft een gesprek plaatsgevonden waarbij aanwezig waren
[D], [E], [F]en [G], allen werkzaam bij
’s Heeren Loo, Dijkxhoorn en [eiser] en zijn echtgenote.
In het kader van deze bespreking is door ’s Heeren Loo aan [eiser] en zijn vrouw meegedeeld dat een geschikte woning voor [A] was gevonden, en wel op de [locatie C]te [plaatsnaam]. [eiser] heeft in het kader van deze bespreking te kennen gegeven dat hij betwijfelt of deze locatie geschikt is voor [A].
2.15.
Na dit gesprek heeft [eiser] een bezoek gebracht aan [locatie C].
2.16.
Op 28 februari 2014 heeft er een vervolgbespreking tussen ’s Heeren Loo en [eiser] plaatsgevonden waarin ’s Heeren Loo haar voornemen om [A] over te plaatsen naar [locatie C]heeft herhaald en [eiser] te kennen heeft gegeven dat hij nog steeds zijn bedenkingen had.
2.17.
Bij brief van 6 maart 2014 heeft ’s Heeren Loo aan [eiser] laten weten dat zij [A] vrijdag 21 maart 2014 zal overplaatsen naar [locatie C].
2.18. Bij e-mailbericht van 14 maart 2014 heeft de directeur van CCE, regio West, mevrouw A. Padmos (hierna te noemen: “Padmos”) het volgende aan de advocaat van ’s Heeren Loo geschreven:
“ Aan het CCE is in september 2013 door zowel ouders als zorginstelling ’s Heeren Loo (locatie Noordwijkerduin) gevraagd om een woon/zorgprofiel op te stellen ten behoeve van [A](…).
De aanleiding van deze vraag was dat ouders en zorginstelling het niet goed eens konden worden over de benodigde zorg en de plaats waar die zou moeten worden geboden.
Het CCE heeft hierop het gevraagde woon/zorgprofiel laten opstellen door CCE-consulent mevrouw dr. Y. Dijkxhoorn. Zowel ouders als instelling konden zich in de inhoud van dit profiel goed vinden.
Vervolgens kwam de vraag of het CCE van mening was dat een door ’s Heeren Loo aangeboden woning, waarnaar [A] zou moeten verhuizen, de juiste was, uitgaande van dit woon/zorgprofiel. Over deze vraag was opnieuw een meningsverschil ontstaan. Het CCE keurt in principe geen woningen goed of af. Wel zijn zowel mevrouw Dijkxhoorn als de betrokken CCE-coördinator
(de heer P.J. Barnhoorn) van mening dat de benodigde zorg in principe en onder voorwaarden geboden kan worden in de aangeboden woning in [plaatsnaam]. Een van de voorwaarden is dat ouders en instelling op een open manier en met wederzijds respect in gesprek kunnen blijven over de zorgen die de ouders hebben.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat ’s Heeren Loo bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
a) wordt verboden om haar besluit tot overplaatsing van [A] naar [locatie C]uit te
voeren, althans wordt veroordeeld dit besluit op te schorten, dit op straffe van verbeurte
van een dwangsom,
b) wordt verboden [A] over te plaatsen naar een andere locactie totdat Dijkxhoorn, althans
CCE heeft vastgesteld, dat deze andere locatie voldoet aan het woonprofiel, dit op straffe
van verbeurte van een dwangsom,
c) wordt verboden om de medebewoner bij [A] in de woongroep te plaatsen, dit op straffe
van verbeurte van een dwangsom,
d) wordt veroordeeld in de proceskosten en nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan deze vorderingen – samengevat – het volgende ten grondslag.
Er is geen dringende reden om [A] op dit moment over te plaatsen. Hij functioneert goed in de woongroep op[locatie A]. Afgesproken is dat hij daar tot zijn dertigste jaar zou mogen blijven. [eiser] kan zich echter op zichzelf erin vinden dat [A] al eerder wordt overgeplaatst, maar dan moet daarbij wel als uitgangspunt gelden dat hij wordt overgeplaatst naar een locatie:
- waar hij voor de rest van zijn leven kan verblijven,
- op het terrein waar [A] nu verblijft, namelijk het terrein te
[plaatsnaam]
- die voldoet aan het woonprofiel.
De [locatie C]te [plaatsnaam], waarnaar ’s Heeren Loo [A] wil overplaatsen, beantwoord volgens [eiser] echter niet aan het woonprofiel, omdat:
- er op deze locatie geen ruimte is voor de motorische activiteiten die dagelijks moeten
terugkeren. Zo is er geen mogelijkheid om op het terrein te fietsen, wandelen en
zwemmen, daarvoor zal moeten worden uitgeweken naar locaties buiten het terrein.
Dit levert echter een probleem op aangezien [A] volgens [eiser] zonder medicatie
niet in een busje kan worden vervoerd, hetgeen tot gevolg heeft dat [A] versufd zal raken.
- deze locatie niet voldoende ruimte aan [A] biedt om zelf de nabijheid tot mensen te
bepalen;
- niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat er altijd een begeleider binnen zicht/gehoor
dient te zijn;
- niet wordt voldaan aan de veiligheidsaspecten. Zo kunnen de slaapkamerdeur van [A] en
de buitendeur van het gebouw niet op slot, is er geen traphekje en kan het hek dat het
terrein omringt niet op slot.
[eiser] betwist dat Dijkxhoorn en Barnhoorn, zoals de e-mail van Padmos van
14 maart 2014 lijkt te suggereren, zouden hebben verklaard dat de [locatie C]aan het woonprofiel voldoet.
Verder voert [eiser] aan dat aan de voorwaarden waarnaar Padmos in haar e-mail van
14 maart 2014 verwijst niet is voldaan. Meer in het bijzonder is volgens hem niet voldaan aan de in deze e-mail expliciet genoemde voorwaarde dat de communicatie met de ouders goed moet zijn.
Het voorgaande maakt volgens [eiser] dat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de tussen partijen gemaakte afspraken, althans van een onrechtmatige daad.
3.3
Ook voert [eiser] nog aan dat volgens hem sprake moet zijn van een gewichtige reden om overplaatsing te rechtvaardigen en dat deze gewichtige reden ontbreekt. Hij beroept zich daarbij op het bepaalde in artikel 7:464 Burgerlijk Wetboek (BW), welke bepaling ziet op opzegging van een geneeskundige behandelingsovereenkomst.
3.4 '
s Heeren Loo voert verweer.
3.5
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het erover eens dat [A] niet voor de rest van zijn leven op[locatie A] zal kunnen blijven en dat hij op enig moment zal moeten worden overgeplaatst naar een andere locatie van ’s Heeren Loo. Zij hebben daarover ook nadere afspraken met elkaar gemaakt. Zij zijn overeengekomen dat:
a) de nieuwe locatie moet beantwoorden aan het woonprofiel van [A] zoals dat door het
CCE (Dijkxhoorn) is opgesteld,
b) het CCE zal onderzoeken welke locatie van ’s Heeren Loo voor [A] geschikt is,
c) wanneer het CCE aangeeft dat sprake is van een goede en passende locatie voor [A]
beide partijen ervan uit zullen gaan dat deze locatie geschikt is.
4.2. Dat partijen de afspraken zoals genoemd onder b en c zijn overeengekomen, valt op te maken uit de door ’s Heeren Loo overgelegde verslagen van besprekingen tussen partijen van 27 september 2013 (productie 8 van 's Heeren Loo),19 februari 2014 (productie 13 van 's Heeren Loo) en 28 februari 2014 (productie 14 van 's Heeren Loo), waarin is opgenomen “Er wordt overeengekomen dat als het CCE aangeeft dat de juiste woning voor [A] gevonden is, beide partijen hier "ja" tegen zullen zeggen”, en “Mevrouw [D] [werkzaam voor ’s Heeren Loo als Regiodirecteur Zuid-Holland Noord/Kind en Gezin, toevoeging voorzieningenrechter] geeft aan dat wij met elkaar afgesproken dat wanneer het CCE een goede passende locatie heeft gevonden wij hier allebei mee instemmen” respectievelijk "Mevrouw [E][werkzaam voor 's Heeren Loo als Regiodirecteur [plaatsnaam] toevoeging voorzieningenrechter] geeft aan dat in het gesprek met de heer
[H] [bestuurder van ’s Heeren Loo, toevoeging voorzieningenrechter] is afgesproken dat we een traject ingaan met het CCE en dat wanneer het CCE een passende locatie heeft gevonden we hier allebei “ja” tegen zouden zeggen”.
4.3.
Hierbij wordt nog in aanmerking genomen dat ’s Heeren Loo heeft aangevoerd dat de heer P.J. Barnhoorn (hierna te noemen: Barnhoorn), als coördinator werkzaam bij het CCE, diverse locaties op het terrein en de [locatie C]heeft bezocht om te beoordelen of deze locaties geschikt zouden zijn voor [A] en dat daarnaast ook Dijkxhoorn de [locatie C]heeft bezocht om te beoordelen of deze locatie geschikt zou zijn voor [A].
Uit genoemde gespreksverslagen is niet af te leiden, en ook overigens is niet gebleken, dat partijen zijn overeengekomen dat exclusief Dijkxhoorn bedoelde beoordeling namens het CCE zou doen.
4.4.
Partijen verschillen van mening over de vraag of het CCE van oordeel is of heeft geoordeeld dat de [locatie C]een passende locatie voor [A] is, en overigens of deze locatie passend is voor [A].
4.5.
Uit het e-mailbericht van de regiodirecteur van het CCE, Padmos, van
14 maart 2014 valt op te maken dat het CCE deze mening niet zonder meer is toegedaan. Padmos stelt in deze e-mail dat het CCE in principe geen woningen goed- of afkeurt, en voorts neemt zij het standpunt in dat volgens zowel Barnhoorn als Dijkxhoorn de benodigde zorg “in principe en onder voorwaarden” op de [locatie C]kan worden geboden. De tekst van de e-mail wijst erop dat er volgens Barnhoorn en Dijkxhoorn aan meerdere voorwaarden moet worden voldaan, wil de [locatie C](te [plaatsnaam]) geschikt zijn voor [A]. In deze e-mail wordt echter maar één voorwaarde genoemd, namelijk de voorwaarde dat ouders en instelling op een open manier en met wederzijds respect in gesprek kunnen blijven over de zorgen die de ouders hebben. Het is onduidelijk welke andere voorwaarde of voorwaarden Barnhoorn en Dijkxhoorn (volgens Padmos) voor ogen hebben gehad. Partijen hebben de voorzieningenrechter hierover ook geen opheldering kunnen geven.
4.6.
Het is op dit moment dan ook onduidelijk of het CCE van oordeel is dat
de [locatie C], met de voorzieningen en zorg die ’s Heeren Loo daarbij in het vooruitzicht stelt, geschikt is voor [A] in die zin dat deze locatie en de daarbij geboden voorzieningen en zorg voldoen aan het woonprofiel van [A].
Voor zover [eiser] heeft willen betogen dat uit de e-mail van Padmos reeds voortvloeit dat de locatie niet voldoet, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat ouders en instelling op een open manier en met wederzijds respect in gesprek kunnen blijven over de zorgen die de ouders hebben, oordeelt de voorzieningenrechter dat [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze voorwaarde niet is en/of niet kan worden vervuld, althans voor zover het de zijde van ’s Heeren Loo betreft.
4.7.
Het voorgaande geeft nog geen basis om de vorderingen van [eiser] ongeclausuleerd toe te wijzen. Het is immers niet duidelijk of [locatie C]volgens het CCE voldoet of, in het licht van wat ’s Heeren Loo thans in het vooruitzicht stelt, kan voldoen aan het woonprofiel van [A]. En overigens hoeft het oordeel van CCE over deze kwestie, indien het CCE (alsnog) bereid mocht zijn hierover een oordeel te geven, niet noodzakelijk beslissend te zijn voor de vraag of de door [eiser] gevraagde voorzieningen geboden zijn, mede in het licht van de belangen van partijen en betrokken derden. Wel is deze kwestie, of eventueel het oordeel van een andere onafhankelijk deskundige dan CCE, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter van zwaarwegend belang voor een eindoordeel over de vorderingen van [eiser].
4.8.
De voorzieningenrechter zal daarom bepalen dat [eiser] en ’s Heeren Loo zich
gezamenlijk tot het CCE moeten wenden met het verzoek om aan hen een schriftelijk en gemotiveerd antwoord te geven op de volgende vragen:
- is de [locatie C], met inbegrip van de voorzieningen en zorg die ’s Heeren Loo daar
biedt of in het geval van overplaatsing van [A] in het vooruitzicht stelt (productie 12 van
’s Heeren Loo) volgens het CCE geschikt voor [A] in die zin dat deze locatie aan het
woonprofiel van [A] voldoet, en zo nee,
- valt deze locatie geschikt te maken voor [A], en zo ja, aan welke voorwaarden moet dan
worden voldaan, en binnen welke termijn zouden deze voorwaarden kunnen worden
gerealiseerd?
4.9.
Partijen zullen eerst bij het CCE moeten nagaan of zij bereid is om deze vragen
te beantwoorden.
Indien het CCE daartoe bereid is dan zullen partijen de schriftelijke reactie van het CCE zo spoedig mogelijk doch uiterlijk op 11 april 2014 aan de voorzieningenrechter moeten verstrekken.
Indien het CCE daartoe niet bereid blijkt te zijn of geen uitsluitsel geeft, dan dienen partijen dit uiterlijk op 27 maart 2014 schriftelijk aan de voorzieningenrechter te berichten.
4.10.
Wanneer het CCE niet bereid blijkt te zijn de vragen als genoemd in 4.8. te beantwoorden dan zal de voorzieningenrechter een deskundige benoemen om een antwoord op deze vragen te geven. Aan deze deskundige zal dan ook in ieder geval het woonprofiel van [A] worden verstrekt. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld om zich uiterlijk op 27 maart 2014 schriftelijk uit te laten over de kwalificaties waaraan de te benoemen deskundige volgens hen moet voldoen, eventuele (gemotiveerde) bezwaren tegen bepaalde deskundigen of, indien partijen het hierover eens mochten zijn, de persoon van de naar hun voorkeur te benoemen deskundige en diens of haar NAW-gegevens.
4.11.
Na ontvangst van de schriftelijke reactie van het CCE of de deskundige zal de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk met inachtneming van de verhinderdata van partijen, een voortgezette mondelinge behandeling bepalen. Partijen zullen dan in de gelegenheid worden gesteld om hun reactie op het antwoord van het CCE dan wel de deskundige te geven en op elkaars reacties te reageren.
Tevens zal deze voortgezette behandeling worden benut om te bezien of partijen in onderling overleg tot een oplossing van hun geschil kunnen komen.
4.12.
De voorzieningenrechter acht het noodzakelijk om in verband met het voorgaande gedurende de looptijd van dit kort geding een ordemaatregel te treffen, inhoudende dat het
’s Heeren Loo wordt verboden om:
a) [A] over te plaatsen,
b) de medebewoner over te plaatsen naar[locatie A],
beide totdat in deze zaak een eindvonnis is gewezen, dan wel totdat de voorzieningenrechter in dit geding anders beslist.
Aan deze verboden zullen de in de beslissing te noemen dwangsommen worden verbonden.
4.13.
De voorzieningenrechter realiseert zich dat de zaak gezien het voorgaande nog enige tijd zal gaan duren en dat de medebewoner ondanks de toezegging die ’s Heeren Loo aan de ouders van de medebewoner heeft gedaan voorlopig niet zal kunnen terugkeren naar[locatie A], dit terwijl het niet is uitgesloten dat [A] uiteindelijk toch zal mogen worden overgeplaatst naar [locatie C].
4.14.
[eiser] heeft echter een zwaarwegend belang bij een zorgvuldige beslissing over de overplaatsing van zijn zoon [A]. De voorzieningenrechter acht het verder aannemelijk dat het voor zowel [A] als voor de medebewoner ingrijpend zou zijn om op korte termijn meerdere keren moeten te verhuizen. Het belang bij voorlopige handhaving van de huidige situatie, in het licht van de risico’s die zouden zijn verbonden aan het op dit moment niet verbieden van de overplaatsing van [A] (meerdere verhuizingen in korte tijd van [A] en/of de medebewoner), weegt op dit moment daarom zwaarder dan het (door ’s Heeren Loo behartigde) belang van de medebewoner om nu terug te keren naar[locatie A].
4.15
Iedere verdere beslissing wordt gezien het voorgaande aangehouden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
bepaalt dat [eiser] en ’s Heeren Loo zich uiterlijk op 24 maart 2014 gezamenlijk tot het CCE moeten wenden met het verzoek om een schriftelijk en gemotiveerd antwoord te geven op de volgende vragen:
- is de [locatie C], met inbegrip van de voorzieningen en zorg die ’s Heeren Loo daar
biedt of in het geval van overplaatsing van [A] in het vooruitzicht stelt (productie 12 van
’s Heeren Loo) volgens het CCE geschikt voor [A] in die zin dat deze locatie aan het
woonprofiel van [A] voldoet, en zo nee,
- valt deze locatie geschikt te maken voor [A], en zo ja, aan welke voorwaarden moet dan
worden voldaan, en binnen welke termijn zouden deze voorwaarden kunnen worden
gerealiseerd?
5.2.
bepaalt dat partijen
uiterlijk op 11 april 2014de schriftelijke reactie van het CCE op de vragen zoals genoemd in 5.1. aan de voorzieningenrechter moeten verstrekken,
5.3.
bepaalt dat partijen, wanneer het CCE niet bereid blijkt te zijn om aan het bepaalde zoals vermeld in 5.1. haar medewerking te verlenen of hierover geen uitsluitsel geeft, dit
uiterlijk op 27 maart 2014schriftelijk aan de voorzieningenrechter moeten berichten,
5.4.
bepaalt dat wanneer het CCE niet haar medewerking wenst te verlenen als hiervoor bedoeld, er een deskundige zal worden benoemd met het verzoek om zich gemotiveerd over de in 5.1. genoemde vragen uit te laten,
5.5.
bepaalt dat partijen zich in dit geval
uiterlijk op 27 maart 2014schriftelijk uit moeten laten over de kwalificaties waaraan de te benoemen deskundige volgens hen moet voldoen, eventuele (gemotiveerde) bezwaren tegen bepaalde deskundigen of, indien partijen het hierover eens mochten zijn, de persoon van de naar hun voorkeur te benoemen deskundige en diens of haar NAW-gegevens.
5.6.
bepaalt dat een voortgezette mondelinge behandeling zal worden gelast nadat de schriftelijke reactie van het CCE dan wel de te benoemen deskundige is ontvangen en dat daarbij voor zoveel als mogelijk rekening zal worden gehouden met de verhinderdata van partijen,
5.7.
verbiedt ’s Heeren Loo om [A] over te plaatsen totdat in deze zaak een eindvonnis is gewezen, of de voorzieningenrechter anders heeft bepaald,
5.8.
veroordeelt ’s Heeren Loo om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 100.000,-- indien zij niet aan het in 5.7. uitgesproken verbod voldoet,
5.9.
verbiedt ’s Heeren Loo om de medebewoner over te plaatsen naar[locatie A] totdat in deze zaak een eindvonnis is gewezen, of de voorzieningenrechter anders heeft bepaald,
5.10.
veroordeelt ’s Heeren Loo om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 100.000,-- indien zij niet aan het in 5.9. uitgesproken verbod voldoet,
5.11.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Frieling en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2014. [1]

Voetnoten

1.type: BvdG 4374