ECLI:NL:RBMNE:2014:1011

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
16-703043-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldheling van een mobiele telefoon na geweldsdelict

Op 18 maart 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van heling van een mobiele telefoon en andere feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 januari 2013 te Nieuwegein samen met anderen een mobiele telefoon heeft gestolen van twee benadeelden, maar heeft hem vrijgesproken van de geweldsdelicten die aan hem waren ten laste gelegd. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de straatroof had gepleegd. Wel achtte de rechtbank bewezen dat de verdachte de telefoon had verworven, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een gestolen goed betrof. De verdachte had de telefoon gekocht van een onbekende persoon op straat en had geen overtuigend bewijs geleverd dat hij niet wist dat de telefoon gestolen was. De rechtbank legde een werkstraf op van 60 uur, waarvan 30 uur voorwaardelijk, en benadrukte dat de verdachte bijdraagt aan de instandhouding van vermogenscriminaliteit door gestolen goederen te kopen. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de rechtbank de verdachte vrijsprak van het primair ten laste gelegde feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter tevens kinderrechter was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16-703043-13 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 18 maart 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1997],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M. Hoekzema, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: primairop 1 januari 2013 te Nieuwegein samen met anderen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] met geweld heeft bestolen van hun telefoons,
subsidiairin de periode van 1 januari 2013 tot en met heden te Nieuwegein een telefoon heeft geheeld;
feit 2:in de periode van 1 september tot en met 3 december 2013 te Nieuwegein een boormachine heeft geheeld.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten die hem zijn ten laste gelegd onder 1, primair, en 2 en verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte daarvan vrij te spreken.
De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte hetgeen hem subsidiair onder 1 is ten laste gelegd heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte van [benadeelde 2], de uitkomsten van de doorzoeking van de woning van verdachte en het onderzoek naar de telefoon.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan en verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte daarvan vrij te spreken.
Ten aanzien van het primair onder 1 ten laste gelegde feit heeft de verdediging aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte de persoon is die de straatroof heeft gepleegd.
Ten aanzien van het subsidiair onder 1 ten laste gelegde feit heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het om een gestolen telefoon ging. Verdachte heeft een aannemelijk bedrag betaald voor de telefoon en heeft voorts onderzocht of het een gestolen telefoon betrof.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte wist van de aanwezigheid van de boormachine in de berging van de woning.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak
Ten aanzien van feit 1, primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem primair onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en zal de verdachte daarvan dan ook vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte de persoon is die het feit heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht eveneens niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en zal de verdachte daarvan dan ook vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe dat er onvoldoende bewijs is om te kunnen vaststellen dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de boormachine in de berging van zijn woning.
4.3.1
Vaststelling van de feiten
Ten aanzien van feit 1, subsidiair
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem subsidiair onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Het bewijs
Aangever [benadeelde 2] heeft verklaard dat hij op 1 januari 2013 te Nieuwegein zijn mobiele telefoon, een iPhone 4s, onder geweld en bedreiging met geweld heeft afgestaan aan twee jongens. [1]
Op 3 december 2013 is de woning van verdachte doorzocht. Daarbij is een iPhone 4s aangetroffen. [2]
Onderzoek van de politie heeft uitgewezen dat de telefoon van aangever vlak na beroving in gebruik is genomen door een telefoonnummer dat in gebruik bleek te zijn bij verdachte. Uit verder onderzoek is gebleken dat de telefoon die bij verdachte in beslag is genomen de gestolen telefoon van aangever betreft. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij desbetreffende telefoon op straat heeft gekocht van ene [X], een zigeuner. [4]
Nadere bewijsoverwegingen
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit, omdat verdachte niet wist en ook niet behoefde te vermoeden dat de telefoon gestolen was. Verdachte heeft een aannemelijk bedrag voor de telefoon betaald, te weten € 200,-, en heeft voorts voldaan aan zijn onderzoekplicht. Hij heeft namelijk op zijn telefoon via de applicatie ‘Stop heling’ opgezocht of de telefoon geregistreerd stond als gestolen. Dit was niet het geval.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en overweegt daartoe dat verdachte de telefoon op straat heeft gekocht van een jongen die hij niet kende. Reeds om die reden had hij, ondanks het feit dat de telefoon – nog – niet als gestolen stond geregistreerd, redelijkerwijs moeten vermoeden dat de telefoon van een misdrijf afkomstig was. Voorts weegt de rechtbank mee dat de telefoon door de politie tijdens de huiszoeking is gevonden in de BH van zijn zus en verdachte daarvoor geen enkele verklaring heeft kunnen geven.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1, subsidiair
in de periode van 1 januari 2013 tot en met heden, te Nieuwegein, een mobiele telefoon heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die telefoon redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
schuldheling.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder 1, primair, bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 30 uur, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich in het kader van de maatregel Hulp en Steun moet gedragen naar de aanwijzingen van de jeugdreclassering.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan heling van een mobiele telefoon. De rechtbank acht dit onacceptabel. Verdachte heeft op deze wijze bijgedragen aan de instandhouding van vermogenscriminaliteit, die immers enkel loont wanneer er afnemers zijn voor gestolen goederen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen enkel moment heeft stilgestaan bij de gevolgen voor de personen bij wie de goederen zijn weggenomen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
  • een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 20 januari 2014, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten;
  • een de verdachte betreffend rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 15 januari 2014, waaruit blijkt dat er zowel vanuit school als vanuit de politie zorgen zijn ten aanzien van het gedrag van verdachte – er is sprake van schoolverzuim, verdachte behaalt slechte resultaten op school en laat negatief gedrag zien – en waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich in het kader van de maatregel Hulp en Steun moet houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering;
  • een de verdachte betreffend rapport van Bureau Jeugdzorg d.d. 24 februari 2014, waaruit blijkt dat verdachte vanuit een eerdere strafzaak zich reeds in het kader van een maatregel Hulp en Steun moet houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering en welk rapport ter terechtzitting door Bureau Jeugdzorg mondeling is aangevuld met de mededeling dat zij het niet nodig achten dat aan verdachte wederom een dergelijke maatregel wordt opgelegd.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank acht dan ook een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, passend en geboden. De rechtbank zal een gedeelte daarvan, te weten 30 uur, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk opleggen. Met het voorwaardelijke strafdeel beoogt de rechtbank niet alleen de verdachte ervan te weerhouden nogmaals strafbare feiten te plegen, maar beoogt zij ook de oplegging van de maatregel Hulp en Steun mogelijk te maken. Dit laatste acht de rechtbank, samen met de Raad voor de Kinderbescherming en anders dan Bureau Jeugdzorg, geboden. Op deze manier wordt verdachte voor een langere periode verplicht om de voor hem noodzakelijke hulp te accepteren.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft eveneens bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een bedrag van € 505,84 gevorderd als vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, waarvan
€ 5,84 ter zake van materiële schade en € 500,- ter zake van immateriële schade.
Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het hem primair onder 1 ten laste gelegde feit en slechts bewezen acht het subsidiair onder 1 ten laste gelegde feit, te weten schuldheling, is niet komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaring in zijn vordering.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 417bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank:
verklaart het onder 1, primair, en onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
schuldheling;
verklaart het bewezene strafbaar;
verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van een werkstraf, van
60 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 30 dagen;
bepaalt dat een gedeelte, te weten 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, van deze werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren niet aan de hem opgelegde voorwaarden houdt;
stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
* zich voor het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maakt;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken en/of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
* zich zal houden aan de aanwijzingen gegeven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering, te Utrecht in het kader van de hierbij opgelegde Maatregel Hulp en Steun;
geeft aan genoemde instelling opdracht veroordeelde bij de naleving van die voorwaarden hulp en steun te verlenen;
verklaart –
ten aanzien van feit 1– de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
heft op het, reeds geschorste, bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A. Messer, voorzitter en tevens kinderrechter,
mrs. G.V.M. Veldhoen en M.P. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 maart 2014.
Mr. E.A. Messer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 1 januari 2013 te Nieuwegein, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
heeft weggenomen
- een of meerdere mobiele telefoons,
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of
[benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of
gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1] en/of
[benadeelde 2]
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk
te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en / of aan (een)
andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij,
verdachte en/of zijn mededader(s)
- ( dreigend) achter die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] zijn gaan fietsen en/of in gaan
halen en/of
- hen vast te pakken en/of te zegen dat ze mobiele telefoons wilden hebben
en/of
- daarbij met een boksbeugel (meermalen) die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] hebben
geslagen en/of
- die boksbeugel dreigend hebben laten zien;
Subsidiair
het in de periode van 1 januari 2013 tot en met heden, te Nieuwegein, althans
ergens in Nederland,
een mobiele telefoon heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van die telefoon wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden
dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2013
tot en met 3 december 2013 te Nieuwegein, in elk geval in Nederland, een
boormachine (Dewalt) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van die boormachine wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat
het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2], opgenomen op pagina 302-304, met goederenbijlage op pagina 306, van het proces-verbaal met nummer 096 KULA 2013 242463, van politie regio Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 639.
2.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 182-183.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal, pagina 327.
4.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 4 maart 2014.