ECLI:NL:RBMNE:2013:CA3551

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C-16-330979 - JE RK 12-2612
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 mei 2013 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, [Minderjarige 1], [Minderjarige 2], [Minderjarige 3] en [Minderjarige 4]. De minderjarigen waren onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht (BJZ) en de ondertoezichtstelling liep aanvankelijk tot 24 mei 2013. De ouders van de minderjarigen, die tijdelijk in Nederland verbleven, hebben betoogd dat de rechtbank onbevoegd is, omdat zij hun werkelijke verblijfplaats in Marokko hebben. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de minderjarigen op het moment van indienen van het verzoekschrift hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, gezien hun Nederlandse nationaliteit, de schoolgang in Nederland en de intensieve hulpverlening die daar was gestart.

Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de ouders niet in staat zijn geweest om de noodzakelijke hulpverlening te aanvaarden en voort te zetten, mede door hun dreigende houding tegenover hulpverleningsinstanties. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn en dat het in het belang van de minderjarigen is om de termijn van de ondertoezichtstelling met zes maanden te verlengen. De kinderrechter heeft daarbij ook het belang van een persoonlijkheidsonderzoek voor de ouders benadrukt, om meer zicht te krijgen op hun opvoedvaardigheden en de ontwikkeling van de kinderen.

De beslissing van de kinderrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de verlenging van de ondertoezichtstelling onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele beroepsprocedures. De ouders hebben het recht om binnen drie maanden na de uitspraak beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Familierecht
zittinghoudende te Utrecht
Verlenging ondertoezichtstelling
Zaak-/rolnummer: C/16/330979 / JE RK 12-2612
Beschikking van de kinderrechter van 23 mei 2013 met betrekking tot de minderjarigen:
[Minderjarige 1], geboren op [2002] te [geboorteplaats],
nader te noemen: [Minderjarige 1].
[Minderjarige 2], geboren op [2005] te [geboorteplaats],
nader te noemen: [Minderjarige 2].
[Minderjarige 3], geboren op [2008] te [geboorteplaats] in België,
nader te noemen: [Minderjarige 3].
[Minderjarige 4], geboren op [2010] te [geboorteplaats] in België,
nader te noemen: [Minderjarige 4].
De kinderrechter merkt naast de verzoeker als belanghebbenden aan:
- [vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
- [moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
- de Raad voor de Kinderbescherming te Utrecht,
(mede) kantoorhoudende te Utrecht
hierna te noemen: de Raad.
Het ouderlijk gezag wordt uitgeoefend door beide ouders.
1. Verloop van de procedure
1.1. [Minderjarige 1], [Minderjarige 2], [Minderjarige 3] en [Minderjarige 4] zijn onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht (hierna te noemen: BJZ). De ondertoezichtstelling loopt tot 24 mei 2013.
1.2. BJZ heeft op 5 oktober 2012 een verzoekschrift met bijlagen ingediend, strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [Minderjarige 1], [Minderjarige 2], [Minderjarige 3] en [Minderjarige 4] voor de periode van één jaar.
1.3. Het verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling en het daarbij behorende hulpverleningsplan zijn bij het verzoekschrift overgelegd.
1.4. Bij beschikking van 23 november 2012 heeft de kinderrechter de termijn waarvoor [Minderjarige 1], [Minderjarige 2], [Minderjarige 3] en [Minderjarige 4] onder toezicht zijn gesteld van BJZ verlengd tot 24 mei 2013 en de beslissing op het verzoek voor het overige deel aangehouden.
1.5. Op 23 mei 2013 heeft de mondelinge behandeling van het aangehouden deel van het verzoek plaatsgevonden. De griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden. Bij de behandeling zijn verschenen:
- de vader, de heer [vader],
- de moeder, mevrouw [moeder],
- de heer mr. drs. M. Erkens, advocaat van de ouders,
- de heer M.C. Oosterom, vertegenwoordiger namens de Raad.
BJZ heeft, voorafgaand aan de zitting, per fax aan de rechtbank laten weten dat er ter terechtzitting geen vertegenwoordiger van BJZ aanwezig zal zijn.
2. Vaststellingen en overwegingen
2.1. BJZ heeft bericht niet ter zitting te zullen verschijnen. Zij hebben daartoe besloten enerzijds in verband met het feit dat de ouders hebben laten weten dat de moeder opnieuw zwanger is en zij 16, 17 of in ieder geval 23 mei teruggaan naar Marokko en anderzijds toen de advocaat van de ouders liet weten dat de ouders mogelijk toch ter zitting aanwezig zouden zijn, heeft de rechtbank bericht dat er geen parketpolitie aanwezig kon zijn. Onder die omstandigheden acht BJZ het, gezien de ervaringen met de vader in het recente verleden, onverantwoord om ter zitting te verschijnen. Zij hebben bij fax van 23 mei 2013 nog laten weten dat het investeren in samenwerken met de ouders erg ingewikkeld wordt, nu de ouders naar Marokko vertrekken. Daarbij is het voor BJZ belangrijk te weten hoe de persoonlijkheidsstructuur van de ouders eruit ziet. Daarnaast is het belangrijk om de ontwikkeling van de kinderen helder te krijgen, aldus BJZ. Echter, vanuit Marokko is het niet mogelijk een persoonlijkheidsonderzoek af te nemen bij de ouders.
2.2. De vader en de moeder hebben ter terechtzitting, (mede) middels hun advocaat, naast een verweerschrift op schrift, het volgende naar voren gebracht.
Allereerst is betoogd dat de rechtbank absoluut onbevoegd is. Ouders wonen hier niet, willen hier ook niet wonen en hebben nooit de bedoeling gehad hier te blijven. Ze zijn tijdelijk in Nederland en vertrekken morgen, 24 mei 2013 weer naar Marokko, waar zij hun werkelijke verblijfplaats hebben. De enige reden dat zij naar Nederland zijn gekomen, is op verzoek en aandringen van BJZ. BJZ wilde de band tussen de kinderen en de ouders beoordelen. Uitsluitend met het oog op terugplaatsing van [minderjarige 5], het op 6 mei 2013 geboren zusje van [Minderjarige 1], [Minderjarige 2], [Minderjarige 3] en [Minderjarige 4], hebben de ouders zich hier ingeschreven, een woning en financiën geregeld. Het verblijf van ouders was echter nog steeds tijdelijk. Daarbij is nog gewezen dat ook uit de feiten blijkt dat de ouders zich in Marokko wensen te vestigen. Zo verblijven zij daar reeds sinds december 2011, vader werkt daar en heeft daar een woning. Thans ligt er een verblijfsvergunning voor Marokko voor de duur van 5 jaar klaar voor de ouders. De moeder, die de Tsjechische nationaliteit heeft, heeft helemaal geen banden met Nederland. De ouders spreken redelijk Marokkaans. Er was op het moment dat de ouders hier kwamen geen sprake van een verzekering in Nederland, van een inschrijving hier of een BSN-nummer. Dit alles is slechts geregeld in verband met de terugplaatsing van [minderjarige 5]. Bovendien is de uitkering inmiddels gestopt. Aldus zijn ouders op aandringen van de instanties naar Nederland gekomen en door toedoen van de instanties hier moeten blijven. Van enig initiatief daartoe van de ouders is geen sprake.
Daarnaast heeft de Raad geen onafhankelijk onderzoek gedaan; ze hebben vooral oude stukken bekeken en er bestaat tunnelvisie ten aanzien van deze ouders. De ouders menen dat de Raad en BJZ feiten presenteren, die geen feiten zijn en die dan ook nog door de rechtbank overgenomen worden als feiten. Zo hebben de kinderen nooit in een garagebox geleefd, maar was sprake van een kamer boven een garagebedrijf. Ook worden ouders door de verhuurder van de woning op de [adres] beschuldigd van diefstal en vervolgens staat in het rapport dat de ouders vermoedelijk goud hebben gestolen. Dat geeft aan dat er met een bepaald beeld naar de ouders wordt gekeken. De advocaat meent dat sprake is van vooringenomenheid. De ouders werken eigenlijk heel goed mee. De ouders betwisten daarmee ook feitelijk de wettelijke gronden voor de uithuisplaatsing.
2.3. De heer Oosterom heeft ter terechtzitting namens de Raad het volgende medegedeeld. Er is volstrekt onvoldoende zicht op de opvoedingssituatie en veiligheid die de ouders kunnen bieden. De voorgeschiedenis heeft aangetoond dat de ouders zeer beperkt zijn geweest in het aanbieden van voldoende basale zorg en veiligheid aan de kinderen en ook de recente ontwikkelingen tijdens het huidige verblijf van de ouders in Nederland roepen sterk de vraag op wat de mogelijkheden van ouders hierin zijn, aldus de Raad. De ouders hebben een gebrek aan probleembesef en staan niet open voor hulp. Er is uitgebreider onderzoek nodig om meer zicht te krijgen op de eventuele opvoedingsmogelijkheden van de ouders. De ouders zullen hier echter wel aan mee moeten werken. Dit zal niet mogelijk zijn als de ouders vertrekken naar Marokko, hetgeen gepland staat voor 24 mei 2013.
2.4. De kinderrechter overweegt als volgt. De kinderrechter dient eerst (ook ambtshalve) te beslissen over haar absolute bevoegdheid. Op grond van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, zijn bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.
2.5. Ingevolge de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 2 april 2009, NJ 2009/457, moet het begrip ‘gewone verblijfplaats’ van een kind aldus worden uitgelegd dat dit de plaats is die een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. Daartoe moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat en van de verhuizing van het gezin naar die staat, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het kind naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat.
De kinderrechter overweegt hierbij dat de ‘gewone verblijfplaats’ een feitelijk begrip is waaraan inhoud wordt gegeven door de feiten en omstandigheden van het concrete geval.
2.6. Naar het oordeel van de kinderrechter ligt de vraag voor of de kinderen, op het tijdstip waarop het verzoekschrift strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling werd ingediend, te weten 5 oktober 2012, hun gewone verblijfplaats in de zin van artikel 8 lid 1 Verordening Brussel IIbis in Nederland hadden. Deze vier oudste kinderen van de ouders hebben allen de Nederlandse nationaliteit en spreken goed Nederlands. [Minderjarige 1] en [Minderjarige 2] zijn ook in Nederland geboren en hebben hun eerste levensjaren in Nederland gewoond. De kinderen verblijven thans in Nederland in een pleeggezin en gaan ook in Nederland naar school. Daarnaast is in Nederland intensieve hulpverlening gestart. Hoewel de ouders anders betogen, zijn uit de stukken en hetgeen besproken is tijdens de mondelinge behandeling voldoende feiten en omstandigheden gebleken waaruit kan worden afgeleid dat ten aanzien van deze vier kinderen sprake is van een gewone verblijfplaats in Nederland ten tijde van het indienen van het verzoekschrift. Dit brengt mee dat de Nederlandse rechter in de onderhavige zaak op grond van artikel 8 lid 1 Verordening Brussel IIbis bevoegd is. Daarmee komt de kinderrechter toe aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling.
2.7. Op grond van de verkregen informatie van BJZ zoals in genoemde stukken aangegeven en hetgeen tijdens de terechtzitting nog naar voren is gebracht, is de kinderrechter van oordeel dat in het belang van [Minderjarige 1], [Minderjarige 2], [Minderjarige 3] en [Minderjarige 4] de termijn van de ondertoezichtstelling met zes maanden dient te worden verlengd, nu de gronden voor de ondertoezichtstelling – zoals bepaald in artikel 1:254 lid 1 Burgerlijk Wetboek – nog aanwezig zijn.
2.8. De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt. In december 2011 zijn de vader en de moeder naar Marokko verhuisd. In verband met die vestiging aldaar is er slechts in beperkte mate sprake geweest van omgang tussen de ouders en de kinderen. Voorts ervaart de vader veel frustratie, voelt zich bedrogen door BJZ en in de steek gelaten door de hulpverlenende instanties in Nederland. Het is de beide ouders daarnaast, mede door de verhuizing, niet gelukt het afgelopen jaar de noodzakelijke hulpverlening te aanvaarden en voort te zetten.
Voorts wordt het effectief inzetten van hulpverlening ernstig belemmerd door de dreigende houding die de vader aanneemt jegens hulpverleningsinstanties. De kinderrechter overweegt bovendien dat het door deze houding van – met name – de vader voor BJZ alsmede door de terugkeer van de ouders naar Marokko onmogelijk is de opvoedvaardigheden, veiligheid en stabiliteit van de ouders na te gaan, hetgeen noodzakelijk is alvorens te beslissen over een eventuele thuisplaatsing van de kinderen. Daarbij acht de rechtbank het met BJZ van belang dat er meer zicht komt op de ontwikkeling van de kinderen, middels een af te nemen persoonlijkheidsonderzoek, zodat voor de kinderen de benodigde hulp kan worden ingezet. De kinderrechter zal op grond van het voorgaande de ondertoezichtstelling verlengen.
3. Beslissing
De kinderrechter
3.1. verlengt de termijn waarvoor [Minderjarige 1], [Minderjarige 2], [Minderjarige 3] en [Minderjarige 4] onder toezicht zijn gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht, met ingang van 24 mei 2013 tot 24 november 2013;
3.2. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.E.M. van Abbe, kinderrechter, en ter openbare terechtzitting van 23 mei 2013 uitgesproken in tegenwoordigheid van J.T. Maalderink, griffier.
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.