ECLI:NL:RBMNE:2013:CA3517
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige machtiging tot opname en verblijf van betrokkene in een psychiatrische instelling
Op 31 mei 2013 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in een zaak betreffende een voorlopige machtiging tot opname van een betrokkene in een psychiatrische instelling. De rechtbank ontving op 25 april 2013 een verzoek van de officier van justitie, met bijlagen, en nodigde de betrokkene uit voor een zitting op 31 mei 2013. Tijdens deze zitting waren de advocaat van de betrokkene, mr. F.A. de Munnik-Hoogendoorn, en een psychiater aanwezig. De betrokkene, die gediagnosticeerd is met schizofrenie van het paranoïde type, onttrok zich aan zorg en vertoonde verward gedrag, wat leidde tot zorgen van familieleden en hulpverleners. De advocaat voerde verweer aan, stellende dat de betrokkene niet goed was opgeroepen en dat de rechtbank de betrokkene had moeten horen voordat een beslissing werd genomen.
De rechtbank oordeelde dat, hoewel de betrokkene niet ter zitting was verschenen, hij wel degelijk op de hoogte was van de oproep. De rechtbank concludeerde dat de betrokkene niet bereid was om gehoord te worden en dat verdere uitstel van de beslissing het gevaar voor de betrokkene zou vergroten. De rechtbank stelde vast dat er gevaar bestond voor de betrokkene, zowel maatschappelijk als fysiek, en dat opname in een psychiatrische instelling noodzakelijk was. De rechtbank verleende een voorlopige machtiging tot opname voor de duur van één maand, met de voorwaarde dat de rechtbank binnen drie werkdagen na opname de betrokkene en zijn advocaat zou horen.
De beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. M.A. Pot, en de rechtbank benadrukte dat de Wet Bopz vereist dat een geneeskundige verklaring is opgemaakt door een psychiater die de betrokkene persoonlijk heeft onderzocht, maar dat in dit geval voldoende informatie was verkregen van eerdere behandelaars en familieleden. De rechtbank achtte zich voldoende voorgelicht en oordeelde dat de betrokkene niet in staat was om zich vrijwillig te laten opnemen, waardoor de machtiging noodzakelijk was.